GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KUZIKALE KRONIEK

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Zomerultvoering van de Nederlandsclie Bach-vereenlglng.

De Nederlandische Bachvereeniging schijnt het tot een traditie te willen maken om bij haaii zomer-uitvoering Bachs H-moll Messe ook wel Hohe Messe genoemd op het program te plaatsen, evenals zij jaarlijks op Goeden Vrijdiag] de Matthaus Passion uitvoert. Men kan m& t anders dan dankbaar zijn voor dit feit, want naast dfe Matthaus Passion behoort zeker de Hohe Messe tot het allerbeste van Bachs composities, zelfs wordt de Hohe Messe wel boven dte Matthaus Passion gesteld.

Van het begin, het „Kyrie eleison", dat het koor inzet, tot het „Dona nobis pacem", waarmee bet werk eindigt, wordt men meegevoerd naar de wereld, vol klankschoonheid, van het diep religieus gevoel en vergeet alle aard'sche beslommeiringen, tijd, omgeving, omdat men vertoeft in een kathedraal van klanken zoo heerlijk, dat men niet anders kan dan zichzelf vergeteni. Naast gedeelten, die de macht van het objectieve gelooven uildi-ukken, staan andere gedeelten, die het subjectieve innerlijk beleven weergeven; naast het „zekere weten of kennis" „een zeker vertrouwen". ZoO' is het eerste koor, het ^, Ky!i-ie eleiaom", als het ware één machtige smeekbede van de Algeineene Christelijke Kerk tot God den Vader, bet zich geloovig buigen voor Hem, in het roitsivastie vertrouwen van verhoord te worden, terwijl daarnaast het „Christe eleison", gansch anders van karakter, als het ware weergeeft, het vertrouwend! smeeken van de menschenziel om vergeving tot God den Zoon.

Hoe diep doorvoelt Bach bet „Et in unum Dominum —Deum de Deoi, Lumen de Lumine, genitum non factum, con substanüalem" en hoe weet liij ook hier in zijn muziek zijn geloof tiot uitdrukking te brengen.

Het werk valt uiteen in vijf hoofddeelen, het „Kyrie", het „Credo", het „Sanctus", het „Benedictus" en hgt „Agnus Deï", ieder weer te verdeelen in verscheidene onderdeelen. Zoo zijn er elf onderdeelen te onderscheiden van het „Kyrie", acht van het „Credo" enz. Ieder dezer onderdeelen weet Bach weer ©en eigen karakter te geven door compositie en differentiatie van vocale en instrumentale kleur. Bij het „Laudamus" vinden we sopraan- en viooisolq, bij het ^, Domine Deus" wordt het duet tusschen sopraan en tenor vervolmaakt met een fluitsolo. Zoo wordt de bassoio no. 10 „Quoniam tu solus sanctus" begeleid door oorno da caccia en fagotten, terwijl de basariia no. 18 „Et in Spiritum sanctum Dominum et vivificantem" de hobo d'amore de obligaatpiartij vervult.

Zoo vormt in no. 15 — het kool" „Et incarnatus est" — de vioolpartij, die een prachtig, regelmatig volgehouden thema speelt, een schitterende achtergrond voor het koor, die zacht terugwijkt als het koor invalt, om telkens wanneer bet koor even ophoudt weer duidelijk ©n helder aan den dag te treden.

^Het moet gezegd, dat de Bachvereeniguig, het werk ten volle tot zijn recht dteed komen. Hoe prachtig was de overgang van koor in begeleiding in het zoo juist genoemde „Et incarnatus esf'i. Ook het volgende koor, het bekende „Crucifixus" (een passacaglia op een chromaüsch basthema, dat zeer scherp het lijden uitdrukt, nog versterkt door de felle dissonanten ertegen van de andere stemmen) kwam tot ons in ©en ontroerende vertolking. Machtig was de tegenstelling tusschen de laatste, gefluisterde maten, van dit „Crucifixus"

-en het onmiddellijk daaropvolgende „Et resurrexit" met zijn hel trompetgeschal. Hier mag zeker de uitstekende vertolking van de uiterst moeUijke trompetpartij worden geroemd; trouwens de begeleiding werd in 2; ijn geheel goed vertolkt door het Utrechtsch Stedelijk Orkest, gecompileteerd door Valentijn Schoonderbeek aan het orgel en Marie Landré aan het clavecimbaal.

Als vocaal solisten werkten mee Jo- Vincent, Ilona Durigo, die biiuienkort afscheid neemt van het concertleven, Georg Walter, Max Kloos en Willem van Santé, die hun partijen tot recht wisten te doen komen, wat eigenlijk het meest zegt en beschouwd kan worden als de beste lof. Zoo kan ook de energieke leider van de Bachvereeni; ging weer tevreden zijn met deze uitvoiering, waariin hij weer getoond heeft niet te streven naar effectbejag of bet geven van een nieuwe eigen op^ vatting, maar getracht heeft Bach te geven zooals Bach dat zelf heeft gewild.

D. STROO.

De strüd rond het „Ghebruik en Onghebruik van

't Orghel".

III.

Dat men elders ook in deze ellende zat, blijkt onder meer uit de stukken van Groningen, ontvangen op de meer genoemde Synode van Delft. Daarin luidt het: Te versoecken reductie der sangpsalmen tot minder ende de lichtste wijsen. Item wechneminge van stopwoorden. (Dr W'. P. C. Knuttel a.w. p. 179.)

Gehoord nu dezen toestand en gelet op de spraak der Schrift, dat alles met orde en eerbied moet geschieden, is Huygens' eenige oplossing dat het orgel, een sterk, onwankelbaar instrument, dezen wantoestand meester worde. Na het verkondigen van den psalm worde een pijpje geroerd om de juiste toonhoogte aan te wijzen, waarna het orgel gezamenlijk met de stemmen der gemeente geroerd worde. In zoodanige register getemperd, al naar gelang van het aantal menschen betamelijk. Vóór-komen van den onervarene, overhand van Toon krijgen worde voorkomen door een eenparige, middelmatliige, dat is een onverhaaste en onvertraagde maat. Zoo luidt z'n advies in navolging van andere steden, waar het orgel reeds eenige jaren den kerkzang verzelschapt. Nu gaat hij zelfs iets verder, maar snijdt weer den pas af aan een naspel. Hel eind van den gezongen psalm moet niet door eenig orgelgeluid vervolgd, dat houdt hij ronduit voor ijdel en ondienstig. Wel, de psalm verkondigd zijnde, spele het orgel tien of twintig min of meer maten vooruit. Geve een statige inleiding op het gezaug, zóó, dat niet alleen de stemmen maar ook de herten der hoorders bereid worden tot die zedige en eerbiedige aandacht, in het uitspreken van de heilige woor^ den vereischt. Aldus in hoofdtrekken de meening des Heeren van Zuilichem.

De tegenkanting door Heinsius aan Huygens voorspeld, werd vernomen in een preek van Streso, predikant in Den Haag. Hij preekte tegen het orgelgebruik en keerde zich volgens Huygens dus tegen- zijn geschrift. Volgens Streso's zjeggen, was het hem slechts te doen om de Roomschen en hij wil zelfs de predicatie plus nog een stel andere aan Huygens opdragen. Maar uit de correspondentie tusschen Huygens en zijn vriend de Wilhem blijkt dat tenslotte aan laatstgenoemde het werk wordt opgedragen. (De Briefwisseling a.w. brief 2877.)

Trouwens Huygens voelt weinig lust om over een zaak, door de Sj'node van Delft onder de middelmatige gerekend, verder te redetwisten.

In een merkwaardig schrijven aan D'. de Wilhem, gedateerd 6 Juli 1641 pent hij het volgende: „Natuurlijk heeft hij (Streso, S. Z.) het recht zijn oordeel over de zaak te zeggen, maar hij' moest dat niet doen met scheldwoorden, waardoor hij velen beleedigd heeft. Blijkbaar heeft hij zich door zijn hartstocht laten meesleepen, toen hij zijn rede uitsprak. En nu hij mij beleedigd heeft, kan hij die preek niet aan mij opdragen, zonder in de voorrede op de zaak terug te komen; hij kan toch niet van mij verwachten, dat ik mij, thans in geschrifte, nog eens weer rustig laat aanvallen. Nog eens, hij kan zijn oordeel zeggen, maar moet dat doen zonder schelden. Ik heb mijn boekje geschreven uit volle overtuiging en denk nog aan de indrukwekkende muziek van den jongen Claudin voor twaalf der Psalmen. Maar sommige menschen als Streso en Voetius, hebben nu eens geen gevoel voor muziek; met hen kan men daarover evenmin redeneeren als met een blinde over de kleuren. (Briefwisseling a.w. brief 2765.) Het behoeft na het meegedeelde en wat no^ volgt over Voetius geen betoog, dat Huygens hïier de plank mis is. Zeer tot mijn spijt kon ik| de preek van StresO' nog niet machtig worden. Tal van brieven vol goedkeuring ontvangt Huygens (zie de Briefwisseling). Op zichzelf is dit al een behoorlijk dossier tegen de bewering, dat predikanten zoo tegen Huygens' boekje ageerden. (Dr J. Wille, „Aesthetisch" of „Puriteinsch" ? p. 19 toonde op nog andere gronden de onhoudbaarheid van deze meening.) Eén, gedateerd 12 October 1641 (brief 2890) mieldt de verschjjning van het AntidotumTegengift van 'tgebruick of ongebruick' van 't Orgel in de Kercken der Ver. Nederlanden door Jan Jansz. Calckman. Deze tachtiger uit Den Haag lueeft reeds vijftig jaar met de gemeente avondmaal gevierd. En door 's Heeren genade zich in de geestelijke dingen verlustigd. Daar is in 1638 die Delftsche synode gehouden, die het vervloekte orgelspel in de gemeente heeft ingedragen als een godsdienst. (Calckman a.w. p. 92/93.) Het burgerlijk orgelspel, waartegen de Kerk niets vermocht, is als deel van den godsdienst beschouwd. Ook bij Calckman geen vrees om een instrument te hanteeren. Want op Instrumenten te speelen, staat een iegelijk vrij, dat is al gedaan aleer men van hiet orgel wist: maar van muziek in de kerk, onder en met den godsdienst te gebruiken, is een nieuwe vondst van over lang eerst op het Pausdomi ingekropen, dat zeven of achthonderd jai-en verborgen was, tot een groote ontstichtinge in den

Dat elk voor zich op een instrument geestelijke liedekens speelt, om in zijn hart door mond en tong God te eeren, vindt geen tegenwerking van Calckman. Maar dat is de kwestie niet. 't Gaat erom heeft Christus het gebruik van orgel of 'muziek in 't midden van den Godsdienst, als een dieel ervan bevolen? (Calckman a.w. p. 100.) Och hij weet er nu alles van. „Men , huurt een Man om geit, dat hij alle de Pijpen vant orgel vol blaest: vol wint zijnde, so comt de Meester vant Musyck, die gaet daer op spelen, dickmael een vyant van Godts Woort, die liever na ^ijn Natuur sonde spelen, een Meisjen op een Riviertge sat, dan een geestelicke psalm". En dan komt weer om den hoek zijn onjuist stellen van de kwestie: „Nu hij speelt dan eenen psalm, die aldus begint, ende eyndicht, het zij bidden' of dancken: Als ick u 'bidde opent u ooren, of bewaert mij Heere, of Godt is mijn licht enz. Gelijck alle diergelijcke psalmen luyden. Nu dat en can eigentlyck niet geseyt worden, want het orgel dat heeft geen' verstand om Godt te bidden, of te seggen, ick wil u uyt 'slierten gront looven of dancken eiuz). Is dat dan niet een leugenachtige Geest des Winds die de gemeente voorgaat, zelfs zonder verstand of kennis, ja zonder noodzakelijldieid, om die weldaden te ontvangen, die door 't geluid dtes orgels van God verzoekt. Kan der wel meer tegen hiet 2e en 3e gebod gezondigd worden: Gij zult den Naam des Heeren niet te vergeefs gebruiken, Exod. 20." (Calckman a.w. p. 171.) Hem heugt nog de teekening van Erasmus uit een zijner commentaren: „Wij hebben een schouspeUge Musycke iii de Tempelen ingevoert, een onrustich gerammel van verscheyden stemmen, als ick niet en meyne, dat oyt inde schouplaetsen der Griekem ofte Romeinen gehoort is gheweest. Hiet ruyscht alles met Trompetten, Schalmeyen, Fluyten en Hackeborden, ende der menschen stemmen ruyschen immers soo seer als deze. Men hoort daer Amoureuse ende schandelicke Liedekens, daer de Hoeren ende Guychelaers op dansen, men loopt in den tempel, als in een Schouhuys te samen, om de ooren te verlustigen, ende tot desen eynde werden om groote loon onderhouden Orgelmaeckers, ende scharen van Jongelingen, welcker leven gheheel met dese dinghen te leeren versleten werdt, die hierentusschen niet goets en leeren. De Kercke wert met sulcke groote costen oock' om eener schadelicker saken wille beswaert: hoe comt dat ons dese dingen alleene behagen, dewelcke Paulus geenszins soude geleden hebben". (Calckman a.w. p. 33/34.) Dit is zijn grief. Men citeert het wel, maar zegt er niets op. Het heeft hem gekwetst, dat de orgelfilosoof, orgelmaker, orgelist waarvoor hij den onbekenden schrijver uitmaakt, niet luistert naar Gods Woord en zoodoende dit vervloekte orgel bij geestelijke zaken voegt. Zooi keert men terug als een hond tot zijn uitbraaksel. Het geschriftje van 213 blz. is één hartstochtelijk pleidooi van een vergrijsden kerkganger tegen alle wereldsche, burgerlijke insluipsels. Ook onder Roomschen waren zulke Calckmans geen onbekenden, dit blijkt uit een brief van J. v. d. Burger uit Luik. Na een droeve teekening van het leven aldaar, vervolgt hij: „Het land is so vol Roomsche Kalckmans, dat d'andere niet connen wasschen. En al hoor ick hier noch so veel Walsche ende valsche musyck, so- sing ick niet dan Super flumina Babylonis in mijn selven." (De Briefwisseling a.w. brief 3047 gedateerd 5 Juli 1645.)

Maar Calckmans werkje geeft telkenmale blijk Hiuygens te misduiden. Het orgel een deel van den godsdienst? Niets daarvan bij hem. Hulpdienst, betere voorzanger, anders niet. Dit wordt nog bevestigd door het volgende uit zijn niet uitgegeven geschrift: Zoo zouden wij dan ook, zonder orgelpijpen, tot een vast en eenparig gezang konnen gebracht werden, en de paepsgezinden met onze onordentelickheyt wat min redens van opspraeck geven. (Dr Moll en Dr de Hoop Scheffer: Studiën en bijdragen op 't gebied der historische theologie dl III st. 1 bl. 118/119.)

De scribent wordt dan ook voor zijn kerkeraad ter verantwoording geroepen over de laatdunkende uitingen jegens een broeder en niet minder jegens de Synode van Delft. Rondelick en met tranen bekent hij, dat hij door iver weggerukt zijnde, verscheiden dingen heeft gesteld die hem leed waeren, en wenschte niet gesteld te hebben.

Om alles weg te nemen heeft hij den kerkeraad Christelijke Satisfactie ghedaen. (Zie het Extract uit de Resolutiën des Kerckenraeds 20 Dec. 1641 bij; Dr R. Itriil: Dr Daniël Jongtys Ewoutsz. De Tijdspiegel dl. 3 p. 78.)

Het geschriftje van Calckman bracht de pen van zekere W. S. in beweging. Deze onbekende liet in 1641 een „Korte-Aenwijsinge dat het tegengift van den orgelbestormer ongezond is" drukken. Ook dit werkje brengt niet veel verder. Sommige bladzijden zijn onnoodig bereid voor den orgelbestormer (p. 11, 12, 16 b.v.) en het slot is weinig versterkend: Maer is ende blijft haar verstand, dal de waarheid en de Deugd' zijn middelwegen: 2 klippen door zeylende, moet men den eenen niet zoo zeer wijken, dat men op den anderen verval] e. Weest niet al te rechtveerdigh, noch al te wijs, opdat gh!y geen verwoestinge en maket (p. 32).

Huygens laat nog afdrukken een collectie brieven en een paar gedichten van vooraanstaanden uit binnen en buitenland en ontvangt September 1641 bericht dat Rivet en nog een tiental heeren bij het orgel hadden gezongen. De proef was zoo geslaagd dat 29 September het instrument in den dienst zou begeleiden.

S. ZWART Jz.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

KUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's