GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Geloof ee werken.

Aan de Vrije Universiteit is gepromoveeird tot Doctor in de Theologie Dr H. J. Jager van Voorthuizen. Hij schreef een dissertatie over: „Rechtvaardiging" en „Zekerheid des Geloofs".

In dit boek, dat een exegetische studie is over Rom. 1:16 en 17 en Rom. 3:21—5:11, betoogt hij, dat naar het Woord van God, de Zekerheid des Geloofs nooit in iets anders kan rusten dan in het geloovig aanvaarden van de belofte Gods, Wij kunnen niet komen tot de zekerheid des heils door bij' onszelf deze of gene kenmerken van wedergeboorte of bekeering te \inden, maar alléén door Gods Woord aan te nemen. Op blz. 147 schrijft hij:

„Indien iemand twijfelt aan Gods belofte van de vergeving der zonden en dus toht met de vraag of er voor hem speciaal wel vergeving is, mag m-en zoo iemand niet wijzen op de „vruchten", opdat de twijfelaar op grond van die vruchten zal gelooven, dat zijn zonden toch wel waarlijk vergeven zijn. Maar zoo iemand moet vermaand worden en opgewekt, om toch te rusten in het evangelie, dat uitgaat niet tot menschen, die bepaalde vruchten kunnen toonen, maar tot goddeloozen, die alles alleen van Gods reddende rechtvaardigheid verwachten."

Dat ik persoonlijk met deze dissertatie buitengewoon blij ben, zullen de lezers van „De Reformatie" wel kunnen begrijpen. Met de verdediging van dit proefschrift heeft, naar mijn overtuiging, de stem der reformatie van de zestiende eeuw, luid en klaar geklonken in de zalen der wetenschap.

Dat beteekent voor onze kerken een sterke stuwing, waardoor zij worden teruggedreven naar dat eenig Schriftuurlijke standpunt, waarvan zij, door de theologie uit de dagen na den bloeitijd, waren afgedrongen.

Zoo'n dissertatie beteekent reformatie in den vollen zin des Woords. Van harte wenschen wij Dr Jager met zijn promotie geluk.

Wat mij evenwel aanleiding gaf om dit artikeltje te schrijven is de beschouwing, die Prof. Kuyper in „De Heraut" van 29 Januari j.l. aan deze promotie en aan dit proefschrift wijdt.

Na gezegd te hebben, dat hij het van harte eens is, met wat Dr Jager gezegd heeft omtrent het gronddogma van het Protestantisme, de Rechtvaar' digmaking, gaat hij aldus verder:

„Anders staat het ecihter met hetgeen Dr Jager uit deze teksten afleiden "wil voor de ze'kerheid des geloofs. Hoezeer we het goede in ziin strijd tegen het piëtisme waardeeren, schijnt hij ons daariiji van een zekere eenzijdigheid in zijn besohouwiaig en Schriftonderzoek niet vrij' te pleiten.

De vele vragen, die hierbij aan de orde komen, kunnen niet beantwoord worden door een beroep op enkele teksten uit den brief aan de Romeinen, maar zouden een veel breeder onderzoek noodig maken van al wat het Nieuwe Testament ons daaromtrent leert. Al leert de Apostel Paulus ons, dat wij gerechtvaardigd worden door het geloof zonder de werken, de Apostel Jacobus wijst er ons toch op, dat een geloof zonder werken dood is en een dood geloof ons niet kan rechtvaardigen."

Deze laatste woorden heb ik gecursiveerd. Het komt mij voor dat deze argumentatie tegen het proefschrift van Dr Jager niet door den beu­

Hierdoor wordt immers de indruk gewekt, als zou het volgens Dr Jager wèl mogelijk zijn, dat het geloof, waardoor wij worden gerechtvaardigd, zonder werken zou kunnen blijven en dat dus een mensch zou kunnen zalig worden in wiens leven geen vruchten van bekeering ooit gezien worden.

En daar denkt Dr Jager niet aan, zoo min als iemand, die op zijn standpunt staat en de verschijning dezer dissertatie toejuicht. Dr Jager haalt zelf op blz. 148 en 149 van zijh proefschrift met instemming aan de woorden van Ds S. G. de Graaf:

„Zal ik nu zeggen, dat het geloof geen bevinding kent en geen Jcenmerken heeft? Natuurlijk .heefthet die."

Natuurlijk (zeg ook ik) zal het geloof vruchteo voortbrengen. Dat kan niet anders:

Daar gaat het geschil niet over.

De vraag is alleen maar, welke plaats die werken in het leven van Gods kind hebben, of ziji hem in oogenblikken van twijfel ooit de zekerheid kunnen geven dat hij een geloovig e, een kind Gods is.

Op die vraag antwoordt Dr Jager: „neen, dat kan niet".

Maar nog eens, hij denkt er niet aan te zeggen, dat er geloof kan zijn, zonder werken. Maar dan mag men ook een dergelijke suggestie niet wekken. Ik wilde toch zoo graag, dat men nu eens niet alléén zei: „ik heb bezwaar"; en „men moet voor deze zaak alles onderzoeken wat het Nieuwe Testament zegt"; maar dat men nu eens, met klare exegese (zooals Dr Jager dat van zijD. kant gedaan heeft) aantoonde, dat er ook maar ergens één plaats in de Heilige Schrift is, die den mensch, die nog niet staat in het geloof, in de zekerheid, op zijn werken wijst als op den grond, waarop hij' van de echtheid van zijn geloof en dus van zijn kindschap kan zeker zijn.

Ongetwijfeld, wanneer ik eerst geloof en daardoor zeker ben, dan ktmnen de^werken aan die zekerheid glans geven, de blijdschap der zekerheid vergrooten. Maar de zekerheid zelve wordt daardoor niet vergroot; zeker is immers z e k e r. Als ik een som heb gemaakt, en ik ben vast overtuigd, dat ik geen vergissing heb begaan, dan ben ik zeker, dat die som goed uitkomt. Dan heb ik geen behoefte aan de proef op de som.

Maar als ik dan toch de proef op de som neem, dan zie"ik daardoor, wat ik tevoren reeds wist. En dan zeg ik niet: „Ja, zie, nu ben ik er eigenlijk pas goed zeker van, dat ik de som goed heb. Neen, dat wist ik reeds.

Maar dan zeg ik: „prachtig, prachtig, wat komt dat mooi uit".

De zekerheid, die ik had, wordt niet vergroot of bevestigd. Die zekerheid gaat daai-door alteen meer spreken.

Zoo is het met de goede werken. De zekerheid wordt er niet door vergï-oot. Ook vormen zij niet een tweeden pijler, die naast den pijler van Gods beloften onder mijn zekerheid komt te staan. Zij kimmen niet anders doen, dan de zekerheid, die ik had, meer doen spreken, meer doen glanzen. Zij doen mij zeggen: „Heerlijk toch, dat ik dat zoo zien mag, dat ik dat zoo heelemaal mag zien uitkomen, wat ik door het geloof reeds onomstootelijk wist waar te zijn".

Zoo moet ook verklaard, wat de Catechismus tn Vraag en Antwoord 86 en wat de Vijf artikelen tegen de Remonstranten H. 5 § IX zeggen. Daar is niet bedoeld een zekerheid, die mij zou kunnen helpen, als ik de zekerheid, door het eenvoudig rusten in Gods beloften, mis, maaieen zekerheid!, die eerst dan bij mij geboren wordt, wanneer ik begin met zeker te zijn door het geloof; een zekerheid, die in de zekerheid door het geloof is begrepen en opgenomen en daaraan (ik herhaal het) glans en sprake geeft. Zoo heeft ook Dr Jager het gezegd (blz. 147 en 148) en daarotm lijkt het mij ook niet goed, dat Prof. Kuyper, zonder op zijh argumentatie in te gaan, zegt: „Ook hetgeen onze Gereformeerde Kerk JTelijdt in haar Catechismus en in de leerregels van Dordt, kan kwalijk gezegd worden met deze beschouwirigen van Dr Jager overeen te komen."

Daardoor wordt weer den „Heraut"-lezers de gedachte bijgebracht, dat Dr Jager eigenlijk vaa de belijdenis afwijkt, terwijl hijzelf, met goede ai-gumenten, zijn inzicht, met het oog op de bedoelde belijdenisuitspraken, handhaaft.

Natuurlijk kan van Prof. Kuyper niet geëischt worden, dat hij in een korte aankondiging al deze punten bi-eed bespreken zou, maar die aankondiging mag zeker niet zóó zijn, dat daardoor (en nu denk ik vooral aan het eerstgenoemde) een verkeerde indruk gegeven wordt van het standpunt van Dr Jager en allen, die het met hem eens zijn. Prof. Kuyper zegt met het oog op deze disse^ tatie nog eens met nadruk: „dat noch de Vrije Universiteit, noch de Theologische Faculteit, noch de promotor aansprakelijk mag worden gesteld voor hetgeen in de proefschriften van haar leer^ lingen wordt beweerd."

Natuurlijk is dat zoo.

Maar jammer vind ik, dat Prof. Kuyper, blijkbaar uit \'rees, dat men de Vrije Universiteit er op zou aanzien, dat zij d e z e dingen leerde, er behoefte aan heeft gevoeld deze disse'rtatie, die zoo'n zuiver reformatorisch geluid laat hooren, te vei^ loochenen.

Ik voor mij heb de vaste overtuiging, dat het leven des geloofs in onze kerken door deze verloochening niet is gebaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's