GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitsland en de bijbel.

Korten tijd vóórdat Stalin en Hitler elkaar ontmoet ebben in een non-agressiepact, circuleerde in de pera nderstaand berichtje (uit „Timotheüs"):

Dezer dagen lazen we een bericht, waarvan we nog maar hopen, dat het niet geheel juist is of blijkt op een misverstand te berusten. Deze mededeeling luidt aldus: De rijksuitgeverijkamer in Duitschland heeft bevel gegeven, dat de verkoop van den Bijbel en andera christelijke boeken in de toekomst slechts mag geschieden in kerkelijke boekwinkels. De andere boekhandelaren zullen den Bijbel alleen mogen verkoopen, indien deze speciaal bij hen is besteld.

Is dit besluit werkelijk genomen, dan blijkt er wel uit, dat men het Woord Gods in zijn loop wil beperken bij onze Oostelijke buren. Er is natuurlijk geen sprake van ver-bieden, maar wel wordt de algemeene verspreiding van den Bijbel en van andere christelijke boeken er door tegengewerkt.

Het „Algemeen Weekblad" merkte op:

Voor de christelijke boekhandel in Duitsland zijn zojuist nieuwe verordeningen uitgevaardigd, die voor de verkoop van christelijke lectuur bindend zijn. Volgens deze verordeningen moeten de boekhandelaren en uitgevers verklaren, of zij in 't vervolg alleen christelijke uitgaven, met uitsluiting van alle neutrale lectuur, of alleen „wereldlijke" lectuur verkopen willen. Indien zij hun christelijk karakter willen behouden, moet dit in hun firmanaam duidelijk tot uitdrukking komen. Het is nog niet vastgesteld, waar de grens getrokken wordt; of b.v. onder „christelijk" uitsluitend bij bels-theologische en stichtelijke lectuur verstaan moet worden, of dat ook de christelijk-georiënteerde belletrie daartoe behoort. Verder is het den niet-christelijken boekhandelaren verboden, christelijke geschriften, in welke vorm ook, door uitstalling in de étalages, op de toonbank, of in prospecti, aan te prijzen. Het aantal christelijke commissieboekhandelaren zal thans ook achteruitgaan, omdat volgens één der bepalingen nu bijna alleen nog maar firma's, die door den eigenaar-zelf, met eigen kapitaal, geëxploiteerd worden, kunnen voortbestaan. Bovendien is het christelijke firma's niet langer toegestaan, leerlingen ter opleiding aan te nemen.

De tang van den antichrist sluit zich. Het ééne been is communistisch, het andere nationaal-socialistisch.

Wie is sterker?

In het „Algemeen 'Weekblad" schrijft de bekende ds D. 3. Baarslag over Kaïn:

De vraag, vroeger onder het oog gezien, waarom God Abel „aanzag" en Kaïn niet, bij hun gelijktijdig offeren, is door sommigen wel eens zóó beantwoord: God, in Zijn souvereine majesteit, heeft, zonder daarvan op eenigen grond aan iemand verantwoording schuldig te zijn. Abel aangenomen en Kaïn verworpen. Men heeft dan den klank in de ooren: „Jakob heb IK liefgehad, maar Ezau gehaat" (Rom. 9:13) en haalt zich dat mutatis mutandis aldus voor den geest: „Abel heb IK liefgehad en Kaïn gehaat". Nu is dit (schijnbaar zoo hard en willekeurig klinkende woord) in dezen zin niet eens op Jakob en Ezau van toepassing en beteekent m.i. slechts, dat Ezau, hoewel oudste, op de tweede plaats kwam en dat de Messiaslijn over Jakob heeft geloopen.

Voor Kaïn en Abel geldt deze zin in geen geval.

„Er is bij God geen aanneming des persoon" (Rom. 2:11; vergelijk 2 Kron. 19:7), d.w.z. voor Zijn Allerhoogst Gericht heeft niemand wat vóór op den ander, omdat deze een gunsteling is, gene 'n verschoppeling. God heeft, ook bij het geweigerd offer, Kaïn niet onherroepelijk verworpen.

Abel zocht God. God zoekt Kaïn.

Twee kwesties worden hier door elkaar gehaald; maar op deze wijze wordt de gereformeerde leer der uitverkiezing van haar grondgedachte losgemaakt.

De consciëntie^

Ds H. Veldkamp laat in „Fr. Kbl." zich uit over enkele brochures, betreffende de kwestie-Drachten. Daarin trof mij de uitlating:

"We kunnen over de consciëntie niet oordeelen.

Eén der punten nu, die bij de bespreking der gevolgde procedure telkens naar voren kwamen, betrof juist de kwestie der consciëntie. We merkten destijds in ons blad o.m. op:

De (particuliere) synode geeft een eigen interpretatie van 't begrip „wanbestuur". Het treft, dat daarbij sprake is van „zondige verblindheid". Wanneer nu het woord wanbestuur door de classis anders is geïnterpreteerd (b.v. door van „opzettelijkheid" te spreken), dan is feitelijk een andere interpretatie van „wanbestuur" doort de particuliere synode gegeven dan door de classis. Het geval laat zich denken, dat iemand „zondige verblindheid" bij zichzelf mogelijk acht en ook wel achteraf belijden wil, maar de beschuldiging van opzettelijkheid verre van zich werpt. In zulk een geval zou zoo iemand de aanklacht van wanbestuur afwijzen, wanneer ze komt, gelet op de classicale interpretatie, doch deze zelfde klacht met de synodale interpretatie kunnen aanvaarden. Doet hij dit laatste, dan is daarmee de zaak voor een oogenblik gered, maar het probleem is niet opgelost; want een particuliere synode, die 't begrip „wanbestuur" anders interpreteert dan de classis, erkent daarmede de facto, dat de classis onjuist geformuleerd heeft en dat de weigering van schuldbelijdenis tegenover de classis gemotiveerd kon zijn. Het behoort tot den goeden rechtsregel, dat een vonnis verloochend wordt, wanneer de termen, waarin het vervat is, onjuist geacht worden; vooral, wanneer op die termen alles vastzat.

Zoo denken we nog er over.

De heer Janse over Pred. 12 : 7.

Naar ik uit „De Wachter" en „Amersf. Kb." vernam, heeft prof. Waterink in „Calv. Wkbl." gezegd, dat heel *at kerkbodes eerst waren ingenomen met den heer Janse, dat ze, nu prof. Ridderbos sprak tegen hem, zijn bijgedraaid, en dus wat haastiglijk waren gebleken, lic weet niet, of prof. Waterink dit ook constateert van uie bladen, die eerst zijn geschriften over de ziel aanbevalen, terwijl ze later tot tweemaal toe een nadere Verklaring lazen. Ik heb de stukken van prof. Ridderbos, öie zijn begonnen te verschijnen tijdens mijn amerikaansche verblijf, niet kunnen citeeren, maar geloof, dat er nog vraagpunten genoeg overblijven. Ook, dat inen den heer Janse niet steeds begrijpt. Teneinde hem i'echt te doen, citeer ik „Pro Ecclesia";

Prof. Ridderbos gaat in het Maartnummer van het i.Geref. Theol. Tijdschrift" uitvoerig in op de kwestie

van het spraakgebruik der H. Schrift. Ik ben hem dankbaar daarvoor. Want hier is inderdaad, zooals hij schrijft: de kern en hoofdzaak.

Vóór hij echter op het spraakgebruik van het Oude Testament ingaat, wijst hij op Prediker 12 : 7 in verband met Gen. 2 : 7, om te bewijzen, dat het met de roeach (geest) van den mensch anders staat dan met de roeach (geest, adem, ziel) van het dier.

En voorts betoogt hij, dat de leer van het voortbestaan na den dood ook in het Oude Testament wordt gevonden.

Uit alles wat ik hier vóór heb geschreven kan wel blijken, dat ik er nooit aan heb getwijfeld, dat het met de roeach van den mensch anders staat, dan met de roeach van het dier — en al evenmin is er ooit eenige twijfel bij mij gerezen of het Oude Testament het voortbestaan na den dood erkent.

Dit alles is niet in het geding.

Wel is in geding of het waar is wat prof. R. dan laat volgen: n.l. dat de leer van het voortbestaan ons moet „nopen", om de dichotomistische opvatting te aanvaarden.

In Pred. 12 : 7 staat „en dat het STOF terugkeert tot de aarde gelijk het geweest is, en de GEEST terugkeert tot God, die hem gegeven heeft".

Prof. Ridderbos leest nu voor „stof": dichotomistisch „lichaam" en voor „geest" leest hij dichotomistische „ziel".

En ja, als iemand zóó leest, dan is de conclusie gewettigd, zooals hij deze formuleert: „Het uiteengaan van den mensch in twee d e e 1 e n (hij bedoelt de dichotomistische twee deelen, die bij de schepping werden tezamengevoegd tot een twee-eenheid met een duidelijken „band" tusschen lichaam en ziel, als stofsubstantie en geestsubstantie) wordt hier wel zeer duidelijk uitgesproken. En dit wordt in verband gebracht met den tweeërlei oorsprong dier deelen. Het lichaam wordt „stof" genoemd, dat wederkeert tot de aarde, waaruit het is genomen; de geest gaat weer tot God, die hem gegeven heeft! De geest des menschen wordt op een bij zondere wijze met God in verband gebracht". Tot zoover prof. Ridderbos.

Mijn hooggeachte opponent heeft het zich met dezen tekst wel wat gemakkelijk gemaakt. Ik heb in mijn boek ook beleden, dat het stof tot de aarde keert en dat de geest tot God keert.

Even verder:

Nu echter was prof. R. zóó zéker van zijn lezing: stof = dichotomistisch lichaam en geest = dichotomistische ziel, dat hij met een tikje ironie er tusschen voegt: het lichaam wordt — „als ware het opzettelijk gezegd om den heer J. in het onge lijk te stellen"... stof genoemd.

Wat hij moest b e w ij z e n (dat de H. Geest bij monde van den Prediker met „stof" dichotomistisch lichaam bedoelt), dat laat hij Hem zeggen „als ware het opzettelijk tot den heer J. gezegd om hem in het ongelijk te stellen".

Ook dit:

En waar ik de woorden „stof" en „geest" niet durf vereenzelvigen met de woorden lichaam en ziel en schriftuurlijk spraakgebruik en nog minder met de dichotomistische ziel-lichaam twee-eenheid, daar moest prof. R. allereerst aangetoond hebben, dat „stof" hier gelijk is aan „lichaam" en dat weer gelijk aan 't dichotomistisch lichaamsbegrip. En zoo ook geest = ziel = dich. ziel.

Mogelijk vraagt een lezer mij, of dan het lichaam niet van stof is. Zeer zeker. Maar wie „lichaam" zegt, zegt al veel meer dan stof. „De Nachtwacht" van Rembrandt is van doek en verf en hout. Bij brand kan „De Nachtwacht" tot stof wederkeeren. Maar wie „De Nachtwacht" zegt, die zegt toch. meer dan: doek, verf, hout?

En dat het laatste woord in de wetenschap nog niet gezegd is over de verhouding van begrippen geest en ziel, dat weet ieder, die een weinig ter zake kundig is.

In een der voorafgaande artikelen gaf ik een citaat van prof. Bavinck, waaruit bleek, dat hij een psychisch (ziele) leven aanneemt bij het ongeboren kind vóórdat het zijn geest krijgt.

Als ik dan blijf onderscheiden tusschen „geest" en „ziel" in de Schrift, dan is er m.i. geen reden voor een man van wetenschap om al deze nadere onderscheidingen maar te negeeren en te doen alsof de Auteur van Prediker 12 : 7 het opneemt vóór de theorie van Aristoteles en Thomas van Aquino en de Gereformeerde dichotomlsten tégen „den heer J.".

Voor het recht verstaan van de bedoeling van den heer Janse is de verwijzing naar „De Nachtwacht" leerzaam.

Ambtsdrager bij de gratie van den werkgever?

Onder dit opschrift schrijft „Delfshavensche Kerkbode" (het stuk was niet geteekend):

In het Juni-nummer van A.R.-Staatkunde wordt een vraag gesteld, welke ons attent moet maken op een dreigend gevaar. Medegedeeld wordt hoe sommige werkgevers van hun employe's en andere werknemers verlangen dat zij verlof zullen vragen tot het eventueel aanvaarden van bestuursfuncties, kerkelijke ambten e.d., ook al worden deze geheel in den eigen vrijen tijd vervuld. Deze eisch werd soms gesteld na de indiensttreding, waarbij het zelfs is voorgekomen dat toestemming geweigerd werd voor het vervullen van het ambt van ouderling. Gevraagd wordt of zulks niet te veel ingrijpt in de vrijheid der werknemers.

Dr Noteboom, welke deze vraag beantwoordt, geeft eerst een algemeene richtlijn aan. Het is, zegt hij, aanbevelenswaardig dat de vrijheid en verantwoordelijkheid van personen, in dienst van anderen, hetzij van personen of lichamen, zooveel mogelijk worde geëerbiedigd.

Waarom?

375 Omdat de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid moet gezien worden als een gave Gods, welke den mensch is verleend tothet dienen van God in vrije gehoorzaamheid en tot het ontplooien van de hem toevertrouwde geestelijke en lichamelijke capaciteiten op alle levensterreinen, waarop hij hetzij door zijn persoonlijken aanleg, hetzij door den loop der omstandigheden een taak heeft te vervullen.

Vervolgens:

Moeilijker dan het aangeven van een algemeene richtlijn is echter de toepassing en handhaving daarvan in de prakt ij k. Het is toch een niet te ontkennen feit, dat door het treden in dienst van een corporatie of individueelen werkgever men zich eenige beperking oplegt, samenhangend met den aard der dienstbetrekking. Trouwens elke overeenkomst, welke wij aangaan, legt ons zekere verplichtingen en daarmede samenhangende beperkingen van onze vrijheid op. De vraag is nu maar: hoever mogen die beperkingen, speciaal van de vrijheid van personen in dienstbetrekking, gaan? Bij het aangaan der dienstbetrekking is als regel van een duidelijke overeenkomst inzake wederzrjdsche rechten en verplichtingen geen sprake. Reglementen of algemeen erkende usantiën van het bedrijf of den dienst, waarin men werkzaam is, geven ten deze noch een duidelijk, noch een volledig beeld. Daarom zal men hoofdzakelijk moeten letten op den aard van een bepaald bedrijf of van een bepaalden dienst en op de omstandigheden van plaats en tijd, waarin men zich bevindt. Immers, al laten wetten, reglementen en usantiën in den regel vrijheid, dat wil nog niet zeggen dat het personeel nu een onaantastbaar recht heeft om te doen wat het wil voor zoover niet door die wetten, reglementen en usantiën beperkingen worden gesteld.

De vraag wat het belang van dienst of bedrijf in verband met de omstandigheden vordert, is een factor van groote beteekenis bij de beantwoording van de vraag tot hoever de eventueele vrijheidsbeperkingen gaan.

En nu is het een niet te ontkennen feit dat het antwoord op de vraag: wat vordert dienst of bedrijf, voor rekening ligt van de verantwoordelijke leiding. Hier nu schuilt het gevaar. Het recht om zekere vrijheidsbeperkingen te stellen in het belang van den dienst of het bedrijf, gezien den aard van zulk een dienst of zulk bedrijf, kan niet worden ontzegd aan hen die daarvoor verantwoordelijk zijn, doch het gevaar van misbruik ligt hier voor de hand. Een patroon kan de vrijheid van zijn ondergeschikten, gebruik makend van hun economische afhankelijkheid, zoodanig bekorten, dat van hun vrijheid, met name ook van hun godsdienstige en politieke vrijheid, niet veel overblijft.

En hier lijdt niet alleen de persoonlijke vrijheid schade, doch schade wordt evenzeer gedaan aan een goede ontwikkeling van ons kerkelijk, maatschappelijk en politieke leven. Het aantal personen, hetwelk voor leidende functies in aanmerking komt, is toch reeds beperkt genoeg. Bij meerdere beperking dreigt zoo verwording in kerkelijke, maar ook in maatschappelijke en politieke aangelegenheden.

Tenslotte: De oplossing zal allereerst moeten worden gezocht in verlevendiging van het besef bij werkgevers en werknemers, dat eerbiediging van de persoonlijke vrijheid een zaak is van het hoogste belang. Voor den christelijken werkgever is dit een zaak van het hoogste belang, omdat die vrijheid haar grondslag vindt in den wil Gods, Die den mensch schiep, hem een plaats gaf op de aarde en hem de roeping gaf om met de hem verleende lichamelijke en geestelijke gaven te woekeren en hierdoor God op aarde te dienen. Maar ook voor den werkgever, die niet deze dingen ziet in het licht vgji Gods Woord, is deze vrijheid een zaak van het grootste belang, wijl ze een voorwaarde is voor een gezonde en natuurlijke ontwikkeling van individu en van samenleving.

Tholen.

Ds P. van Dijk zegt in „Noordhollandsch Kerkblad" elezen te hebben in „Hervormd Nederland" volgende arakteristiek van het „kerkelijk leven" op Tholen:

„De samenkomisten der gemeente zijn geen samenikomsten der geloovigen, waartusschen laaar Galvijïis woorden hypocrieten zijn. Neen, de kerk is bekeeringsinstituut, waarheen de schare gaat, want men kan er

getroffen worden. 'tHawelij'k behoort tot 't „gewone" terrein. Veelal zijn het gedwongen huwelijken, maar ook als dit niet het geval is, wensoht men geen kerikelijike inzegening. De huwelijksregisters kunnen soms jaren aaneen gesloten blijVen. Voor de Zending gevoelt men weinig. Ghristelijike scholen zijn er bijna niet. Is dit alles misschien oo'k oorzaak, dat de Geref. Kerken hier zoo weinig invloed uitoefenen? Smalend wordt soms gesproken over de „doleerenden" die alles verwachten vaini goede werken.

Men is wel godsdienstig, men gaat gaarne ter kerk, de Bijb& l wordt trouw igeleaen, maar de godsdienst is voor de binnenkamer....

Dit komt uit in het geheels leven. Men verzet zich niet tegen de gevaren, omdat men ze niet als gevaren ziet , Men kan ook in de kroeg bekeerd worden".

Verreweg toet grootste deel der arbeiders is georganiseerd in den modernen landarbeidersbooid, zelfs de leden der Geref. Gemeenten.

Dit behoort imtaieirs tot het terrein van het „gewonei" leven. En zoo treft men iiier aan, wat voor een vreemdeling onbegrijpelijik is„ n.l. dat er inj verschillende van deze orthodoise gemeenten enikele socialisten in den gemeenteraad zitten Nu is dit het wonderlijke: Zeer velen, die voor de gemeenteraden , jrood" stemmen, brengen voor de- verkiezing der leden va< n de Tweede Kamer hun stem uit op Ds Kersteai."

Ds van Dijk voegt er aan toe:

Ik weet; , dat deze karakteristiek er niet een is van het land. Tholen alleen. De lijdelijkheid en het scheiden ivan de terreinen als bovengeteefcend zit in vele

kringen.

We zijn het met den sohrijiver eens, wanneer hij zegt: „Hier kam. goed werk verricht worden, hier moet

het verricht woTden." Alleen deel ik zijn optimisme niet, wanneer hjj

meent: „Hier zijn de menschen nog te bereiken, hier komt imlen niet voor gesloten deuren, hier kan het zaad des

Evangelies nog gestrooid worden...." Het feit is dat al vindt men den dominee van de HervoTmde of van de Geref. Kerk beste mensohen, ze als zieleherders voor zulke groepen geen vertrouwen hebben. Zelfs hun trouwring of de snit en de klein

van het pak zit den menschen in den weg. Alleen nauwe samenwerking tusschen de nietlijdelijike orthodoxen van Hervormden en Gereformeerden op het gebied van school en politiek kan op

den duuT hier iets — onder Gods zegen — bereiken. En daarnaast is een van de eerste voorwaarden voor saneering „vakkundige" voorlichting met betrekking tot het verschil tusschen mystiek en geloof. Om reeds herhaaldelijk uiteengezette redenen hebben wij bezwaar tegen het woord „mystiek". Maar we kunnen ons toch indenken, dat sommigen dat behouden willen, hoewel er een betere term voor ten dienste staat: geloofsgemeenschap. Wat we echter niet verstaan kunnen is, dat een enkele, zelfs een hoogleeraar, zich inspant om toch het woord vooral te behouden en het dan te reserveeren voor het religieuze leven; want indien het woord „mystisch" nog eenigen zin hebben zal, dan behoort het ook thuis op het terrein van de kunst, psychologie, de kenleer, enz. enz. Wie het reserveert voor het godsdienstig leven is eer hij het weet door deze reserveeringsdaad op de doopersche lijn gekomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's