GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTHIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTHIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

IS ER EENSTEMMIGHEID OVER HET GENADE VERBOND?

I

door Prof. Dr K. SCHILDER.

Het is , , De-Heraut" in den zin gekomen, dat de , .bezwaarden" (de vrijgemaakten) een deide verbondsbeschouwing huldigen. Daarmee is gesuggereerd, als zouden er te voren twee zijn geweest, en niet b.v. tweehonderd. Maar het is de vraag, of dat juist gezien is.

Wij gelooven het niet, en willen dat graag nader uitwerken in korte trekken.

We gaan daarbij uit van de wel suggestieve, maar daarmee nog niet bewezen bewering der Amsterdamsche synode van 1936, als zou er vóór 1936 een gangbare leering zijn geweest, inzake het genadeverbond.

Eerste, plicht is derhalve, die , , gangbare leeringen" zelf vast te stellen, indien zulks mogelijk is. Kan men zulke leering vóór 1935 vaststellen?

Helaas, wij zijn daarin, voor wat het genadeverbond betreit, niet geslaagd. Nauwkeurige kennisneming toch van de geschriften van tegenwoordige of reeds heengegane voorgangers doet ons zien, dat van een gangbare leering in zalie liet genadeverbond, ooh. vóór 193^, geen sprake kan zijn.

mis­ Deze opmerking klinkt aanvankelijk schien bevreemdend.

Aan het thema , , genadeverbond", zoo hooren wij vragen, is toch in de Confessie zelf menige uitspraak gewijd? En, behalve de belijdenisschriften, komen immers voor het kennen van het geloof der kerk zeer zeker ook de liturgische formulieren in aanmerking? Hoe vaak spreken niet' déze van het genadeverbond?

Wij denken er geen oogenblik aan, dit te ontkennen, of te miskennen; dat ware trouwens een vrijwel nihilistische kijk op het belijden der kerken, tot welke wij mogen behooren, en die juist door haar belijdenis van het eeuwig verbond der genade, hetwelk God met ons en onze kinderen opgericht heeft, zoo, vormend en leidend en sterkend hebben mogen inwerken op ons aller leven.

En, moesten wij aannemen, dat de synode van Amsterdam 1936 onder de , , gangbare leeringen", bovenbedoeld, den inhoud der confessie (annex liturgische formulieren) bedoeld had, dan wisten wij daaruit wel in kort begrip een werkelijk gangbare leering saam te vatten.

Evenwel, dit kan de Amsterdamsche synode niet hebben bedoeld. Zij zeide immers uitdrukkelijk, dat er, ook voor haar zelf, nog onzekerheid bestond omtrent de vraag, of de te onderzoeken opvattingen met Schrift en belijdenis in overeenstemming waren; welke onzekerheid dan een einde zou hebben te nejnen.

Daarmee is uitgemaakt, dat zij niet het oog kan hebben gehad op zulke opvattingen, waarvan zij vooraf eerst zelf zou hebben verklaard, dat ze van de , , gangbare" (niet leeringen, doch) confessie afwijken. In zulk een geval zou trouwens geen commissie van onderzoek, maar iets totaal anders vereischt zijn geweest.

Wij moeten dus aannemen, dat de synode het oog heeft gehad op zulke opvattingen, welke afweken van gangbare theologische leeringen.

Voor het door ons in te stellen onderzoek komt de tekst van confessie en liturgische formulieren derhalve eerst in de tweede plaats in aanmerking, d.w.z. na eventueele vaststelling van de door de synode bedoelde omstreeks 1936 voorgedragen opvattingen, .

Nu doet zich ongetwijfeld een merkwaardig geval voor. In één opzicht schijnt ons een zekere wijziging bij sommige auteurs niet geheel onmiskenbaar, een wijziging nl., hierin uitkomende, dat voor wat de uitdrukkingswijze der liturgische formulieren betreft, er een opmerkelijke en doelbewuste neiging aan den dag treedt om ook in het dogmatisch spraakgebruik nauwe aansluiting te zoeken bij deze formulieren. We herinneren slechts eraan, dat tegenover de meening, dat het genadeverbond is opgericht „met" Christus, velen opnieuw de voorkeur geven aan de uitdrukking: „in" Christus. Of, dat tegenover de meening, dat het genadeverbond, hetzij dan „met", hetzij dan „in" Christus, is opgericht met de uitverkorenen, de spreekwijze van velen uit'den laatsten tijd weer luidt; „met de geloovigen en hun zaad".

Was onze taak, heel het complex van opvattingen van den laatsten tijd direct te toetsen aan confessie en liturgische formulieren, dan zouden we ongetwijfeld veel goeds" hebben te verhalen. Al verhelen we ons geenszins, dat terniinologische aansluiting aan de taal der vaderen op zichzelf nog niet beteekent een zakelijke terugkeer tot de gedachten der vaderen, toch is, ook in den laatsten tijd, in de kerken de wensch naar óók terminologische aan-, sluiting bij de erfenis van het voorgeslacht wel zóó vaak publiek geuit, dat we t'enminste op dat punt verblijdende dingen kunnen aanwijzen.

Edoch, wij hebben geen complex van nieuwere opvattingen, doch bepaalde opvattingen te onderzoeken. En dan nader zulke, welke worden voorgedragen in afwijking, niet van de confessie, doch van daarvan te onderscheiden gangbare leeringen. De opvatting van jongere auteurs kan uiteraard een zakelijke terugkeer tot de ouderen beteekenen; het is natuurlijk denkbaar, en volgens sommiger meening ook wel zéker, dat wat gedurende eenigen tijd onder de thans ouderen als gemeenschappelijke of domineerende overtuiging gold, toch eigenlijk van de nóg-ouderen zich verwijderd had. Maar de tekst van 't synodebesluit van '36 laat ons tot ons leedwezen niet toe, in beschouwingen over deze mogelijkheden ons te begeven. De eenige mogelijkheid tot bepaling van ons object van onderzoek is en blijft: alleen die bepaalde omstreeks 1936 voorgedragen opvattingen op te sporen, en te wegen, welke van toen reeds gangbare leeringen afweken.

Ten overstaan van déze op zichzelf niet onbelangrijke taak nu is het bepaald teleurstellend, hoewel daarna toch eigenlijk ook weer ontdekkend, dat wij geen gangbare leering, behalve dan die der ollicieele kerkelijke belijdenisschriften, hebben kunnen ontdekken.

Ten bewijze daarvan gaan we na, dat, en hoe in de voornaamste kernvragen, rakende het genadeverbond in zijn nadere dogmatische praeciseering, binnen den hierboven afgepaalden kring de meeningen elkaar kras weerspreken.

, , Kras weerspreken", is dat niet.... te , , kras"?

Wij meenen van niet.

Wel is er onder de gereformeerde theologen zekerheid omtrent het bestaan van een genadeverbond, dat, mogelijk gemaakt door een vrije beschikking Gods over ons, ons Hem zelf tot deel doet hebben; zulks dan in Christus; zich uitstrekt niet alleen tot ons maar ook tot onze kinderen; in belofte en bevel van nieuwe gehoorzaamheid tot ons komt; en onze verhouding tot den Heere bepaalt, ook door belofte en dreiging. En zóó krachtig werkt deze van onze vaderen ons overgeleverde vaste overtuiging, dat zij het kerkelijk leven tot nu toe groote kracht heeft geschonken, de opvoeding beheerscht, de prediking stuwt, aan het onderling gesprek over Gods verborgen omgang leiding geeft, den arbeid der jeugdvereenigingen stimuleert en typeert, de zonen en dochteren der kerk ook in staat en maatschappij den naam Gods doet belijden, en zijn koninkrijk doet komen.

Veel verder dan tot deze algemeene grondgedachten gaat evenwel onder de gereformeerden grosso modo de eenstemmigheid niet. Indien men bij meerderheid van stemmen zou kunnen uitmaken, wat waarheid is, dan zou, voor wat het genadeverbond betreft, zoo goed als geen enkele op de détails nader ingaande voorgeslagen these in de huidige situatie met genoegzame eenparigheid kunnen worden aangenomen. Hetgeen trouwens niemand onzer ook maar zou willen overwegen.

Zelfs in betrekking tot de uitlegging van overbekende, liturgisch vastgestelde, door ons allen (met onverminderden dank) gebruikte officieel-geijkte uitdrukkingen heerscht onder ons onzekerheid. Vraagt men: wat is bedoeld met de' , , twee deelen", die in alle verbonden begrepen zijn, dan is het antwoord niet eenstemmig.

Of vraagt iemand: wat is de zin van de uitdrukking, dat God met ons en onze kinderen zijn verbond „opricht"? Is dit een oprichten in de eeuwigheid, dan wel in den tijd? Met dienaangaande tot den mensch zelf zich richtende uitdrukkelijke woordopenbaring, of zonder die? Of: wat wil het zeggen, dat God een verbond „met" ons opricht? Gaat dat „over ons hoofd heen", of geschiedt het door een directe toespraak, die niet maar eenvoudige mededeeling van een besluit Gods, doch ook een opfichtingshandeling, een handeling van verbondssiuiiing is? Op- zulke vragen zijn de antwoorden varieerend.

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTHIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1945

De Reformatie | 8 Pagina's