GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN DEBATERSHANDIGHEIDJE.

In „Gereformeerd Weekblad" van 18 Jan. j.l. zet Prof. Ridderbos Sr, echter zijn bespreking van wat ik zeg omtrent de tweede uitspraak der Synode van Aug. 1945 voort. Hij schrijft dan o.m. „De Schrift zelve onderscheidt tusschen „kinderen des vleesches" en , , kinderen der belofte". Ik wees er op, dat het hiertegenover niet kan baten, of Prof. Greijdanus al tracht aan te toonen, dat zulk een tweeërlei in-zijn in het verbond een ongerijmdheid is. Als de Schrift het ons duidelijk leert, dan is daarmede voor ons reeds uitgemaakt, dat die redeneeringen niet deugen en, schoon onbedoeld, feitelijk zijn een rationalistisch critiseeren van de leer der Schrift zelve."

Laat me hierop antwoorden, dat Prof. Ridderbos Sr het ook hier weer mis heeft. De Heilige Schrift leert niet duidelijk een tweeërlei in-zijn in het verbond, en leert dit niet alleen niet duidelijk. Maar leert dat in het geheel niet, ook niet met wat Prof. Ridderbos hier schrijft. Dat is slechts theoretische constructie van Prof. Ridderbos Sr e.a., die echter tégen de leer der Heilige Schrift ingaat, en die, wat de Heilige Schrift van het behooren tot het verbond of in-zijn in het verbond werkelijk leert, eigenlijk van alle kracht zoowel tot troost, als tot waarschuwing, berooft.

De Heilige Schrift leert wel, dat niet alle bondelingen het eeuwig heil van het verbond deelachtig worden. En dat het hierbij toegaat naar Gods eeuwigen raad. En dat wie dat heil eeuwig komen te genieten, dat deelachtig worden naar Gods eeuwige verkiezing en door de genadige werking Zijns Heiligen Geestes.

Maar zij leert ook, dat wie der bondelingen, dat heil niet deelachtig worden, het eeuwig komen te missen omdat zij dat niet achten, maar verwerpen, Joh. 1 : 11; Hand. 13 : 46; Hebr. 6:6; 12 : 16—17; II Petr. 2 : 1 e.a., §n dat het ook hierbij alles toegaat naar Gods raad, Matth. 18 : 7; I Petr. 2 : 8.

Maar dat is heel wat anders, en geeft heel wat andere voorstellingen, bevat heel wat andere consequenties, dan dat rationalistische gepraat van uitwendig en inwendig verbond, van uitwendige en inwendige zijde van het verbond, van tweeërlei inzijn in het verbond. Van al dat geredeneer weet de Heilige Schrift niets af, dat is maar dwaas menschengepraat, dat zich niet houdt aan de leer der

Heilige Schrift in dezen, en aldus Gods Woord krachteloos maakt in der menschen voorstellingen en gemoed.

Niet ik, maar Gij, en wie in dezen U volgen, critiseeren feitelijk rationalistisch de leer der Heiige Schrift. .

Is dan Gods verbond niet eeuwig?

Zeer zeker.

Dat leert de Heilige Schrift duidelijl^.

Dat zullen ook ondervinden die trouweloos zijn in dit verbond. Eeuwig zullen zij die ontzettende wraak van dat verbond ondervinden, evenals de anderen eeuwig het heil.

Maar in dit verbond zat tweeërlei: Zegen en vloek, eeuwig heil, eeuwig verderf.

Lees toch beter de Heilige Schrift, zonder U om Uw dogmatische constructie den zin daarvan te laten verdraaien, tot verderf van zoovelen als U^n dezen volgen, en onderwerp en richt Uw denken en spreken naar de Heilige Schrift.

S. GREIJDANUS.

VRIJGEMAAKTE JEUGD, BEHOUD UW WERKELIJK „VRIJE VAART".

In dit of een ander nummer vinden of vonden onze lezers een „roffel" van den heer W. Meijer te Groningen, die met een kort woord eraan herinnert, hoe de naar links afgezwaaide resten van den door Vonkenberg destijds opgerichten Bond van Jongelingsvereenigingen, thans onder leiding van den tegenover de linksche groep in zijn kerken aan handen en voeten gebonden Dr K. Dijk van Kampen te Amsterdam is uitgeleverd aan eén (wat de methode betreft) min of meer op nazi-leest geschoeid na-oorlogsch product, • genaamd „Nederlandse 'Jeugdgemeenschap". Het orgaan van deze „gemeenschap" heet. „Vrije Vaart". Jrgang 1, no. 1. ligt thans voor me.

Vrijevaart.

Verbluffende staaltjes hebben we beleefd van de nazi-propaganda; haar meesters waren bedreven in de kunst van massa-suggestie. De vrijheid werd geknot, en de massa hoorde niets anders dan vrijheidsleuzen. De knechting begon, en haar drijvers noemden zich bevrijders. Ge werdt overal buiten gehouden, en om de twee zinnen kwaamt ge in de krant het woord „begrip" en het werkwoord „begrip toonen" tegen. Ge werdt als een slaventroep bejegend, en de slavendrijvers lieten u oden lezen over het broedervolk; — dat waren zij. Ge waart uw zelfbeschikkingsrecht heelemaal kwijt. Maar het pronomen reflexivum is nooit zóó druk verbogen als toen. Wie aangesloten werd, dien werd wijs gemaakt, dat hij zich had aangesloten. En zoo voort..

Helaas — na den oorlog worden we nog veelszins als onmondigen behandeld. Er is van dictatuur een heele boel gebleven. Maar de , , b e vr ij di n g", de „n i e u w e gees t", de „b e w e g i n g" warempel opk, ze zijn allemaal weer de thema's der onverdroten nieuwe-dageraadszangen.

En zoo ligt het volkomen in de lijn, dat een op militaire leest geschoeide organisatie de v r ij e vaart der jeugd inperkt, en dus belemmert, en dan prompt aan haar jeugdblad den naam geeft: Vrij e Vaart.

Nu wisten we dit alles reeds lang. Maar wat niet allen vermoed hebben, dat is een toch noodig te weten feit gebleken: ook „de Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag" is aan dit nieuwe product verraden en verkocht.

Harde woorden, ja zeker.

Maar het staat er immers ? We lezen (bl. 6, kolom 1): dat ook namens gezegden Bond van J.V. op G.G. de stichtingsacte zal worden onderteekend. Heeft die Bond daarover nagedacht ? Als de kwestie der kerkelijke vr ij ma king aan de orde komt, zijn adviseurs en praeadviseurs druk in de weer, om de jeugd te waarschuwen, dat zij toch goed moet weten wat zij doet. Hebben ditmaal a! die vigilante raadslieden zich beijverd om de jeugd te zeggen: weest op uw qui-vive? Hoort slechts wat er staat, „de grote jeugdorganisaties hebben elkander in oorlogstijd in hun vertrouwensmannen gevonden en hebben besloten deze onder de bezetting gevonden eendracht niet meer los te laten." Het recept is klaar, en 't klinkt alweer hiërarchisch genoeg: een paar mannetjes praten met elkaar en zeggen dan doodleuk: de Bonden hebben „besloten". En nadat dan de zaak zóó al volgens hun eigen zeggen „besloten" is in den oorlogstijd (toen heeft men en heeft ook deze Dr K. Dijk wel nog wat meer aangedurfd), daar is nü „het oogenblik aangebroken voor een ruime bekendmaking van de in onderling overleg gegroeide bedoelingen en plannen."

Hoe staat de N.J.G. "(Ned. Jeugd-Gemeenschap) tegenover de, huidige eenheidsbewegi n'g ? Ongeveer zooals de Herv. Synode, die den ministerpresident tegemoet kwam in haar ongelukkige eenheids-radio-verlangen. Letterlijk staat er: „De N. J. G. is het ver trouwens - ins tit uu t van de Regerin g". Voor ons een reden tot waakzaamheid. Bl. 12 spreekt van „ons overleg mat de overheid" (!)•

Wat is de grondslag? Een ongelukkige waarde-filosofie: de N.J.G. „tracht haar doel te bereiken door haar arbeid te verrichten in gehoorzaamheid (!) aan waarden (!) van hoger orde, waarheid, gerechtigheid en naastenliefde, zooals deze in de geschiedenis (!) van ons volk gegroeid zijn uit het Christendom en die in de eerbiediging van den medemens(!) één van haar hoogste uitingen vinden". Wel ja. Een beetje gemeene-gratie-ideologie, en de Dordfche Leerregels met hun waardeering van den mensch gelden alleen nog voor kerkelijk-sjoiodaal gebruik. Ik heb in Kampen de aanstaande predikanten gewaarschuwd tegen de valsche waardefilosofie, maar Dr K. Dijk is haantje-de-voorste om den man, die dit doet, weg te werken, en de door hem geleide „Bond" gaat en passant deze waardefilosofen in den arm te nemen. De rhetoriek blijft inmiddels dezelfde. Maar het personalistisch socialisme stoort zich daar niet aan.

Hoe staat het in de N.J.G. met de organisatie? De heele zaak is militair ingericht, 't Insigne van Vonkenberg krijgt een aanvulling: , , de ingeschrevenen in het register zijn gerechtigd EN VERBINDEN ZICH ten opzichte van elkander om hun eigen onderscheidingstekens te verenigen met een oranje cirkel en deze cirkel met him eigen onderscheidingsteken bij al hun arbeid duidelijk kenbaar te voeren". Natuurlijk krijgen we ook een N.J.G.-dag: de eerste Zaterdag in Juli. Daarop „komt de geheele Neder landsche Jeugd samen"(!) De kinderen des verbonds, die per sé voor wedergeboren te houden zijn, met de anderen, enkele weken na den 1-Mei-dag! Met welke anderen? „Meer dan 80 % der georganiseerde jeugd" (bl. 12, b). De staalkaart is al aardig uitgedijd: Hervormde Jeugdraad, , .Katholieke" jeugdbeweging, Bond van J.V. op G.G., Vrijzinnig Chr. Jeugdcentrale, Ned. Padvindersver., Ned. Padvinsters Gilde, Arbeiders Jeugd-Centrale, Ned. Jeugd-Herberg Centrale, Bond van Ned. Volkshuizen (6, a, b). Het Nationaalinstituut(!) geeft al vast een saholierenblad (!) uit: „Met vlag en wimpel" (het gaat hier dus niet zonder krijgsmanseer en vlag, een troost voor Dr Polman), en de N.J.G. heeft al vast „sanctie"(!) „verleend" (!) bij de uitgave „Ruim Baan" van De Bezige Bij. Een hoofd-kwartier ontbreekt natuurlijk niet. En de paedagogie is ook al van boven af georganiseerd. De paedagoog van de Vrije Universiteit — die zoo knap in het schorsen en wegzenden — Dr J. Waterink, zit met Prof. Rutten èn Dr W. Banning in een curatorium, voor de scholing van de leiders. „De leiders-scholing is vóór alles een zaak van geestelijke vorming en het ligt voor de hand, dat men dit geheel in eisren hand moet houden" (! blz. 8)."Er is natuurlijk ook een top-kader (!). „Dat zijn de mensen, die op de hoogste posten staan" en dat zaakje pakt de N.J.G. aan. onder dit curatorium. Dr J. Waterink naast Dr W. Banning; — de laatste kan tevreden zijn. Het overleg met de overheid wordt nu al samenwerking met haar (blz. 9): een , , gebiedende eisch" (!). De N.J.G. „zal steeds meer het ver trouwen sin stituut moeten worden van de lalSdelijke en plaatselijke overheid" (blz. 9). Dit alles wordt ons meegedeeld , , uit het hoofdkwartier" (Plantage Franselaan 14, Amsterdam). Het hoofdkwartier is in de waarde-filosofie ook al bedreven: de sportbeoefening der jeugd is in dienst te stellen van „hoogere (!) waarden". De „waarde" van den goeden wil (!) is evenzeer te gehoorzamen als de „waarden van hooger, van meer dan individueele en physische orde": „wij moeten kunnen leven in het vertrouwen dat wij aan waarheid trouw willen zijn", en zoo voort. Wat zeiden ook al weer de Dordtsche Leerregels over het gebruik van het natuurliik licht? De contacten met instituten op het gebied van iI volksmuziek, volkszang en volksdans worden methodisch gelegd (9). Heel de N.J.G. raakt , , de opvoeding in het 3e milieu" (8). Het departement (toóverwoord voor velen, toovenaar over allen) is natuurliik aan den gang. Een anarte afdeeling van het Departement van Onderwijs. Kunsten en Wetenschappen is die van „Vorming buiten Schoolverband", leider is de heer A. Oosterlee, een van de oprichters der N. J. G., lid ook van het eerste bestuur (lOf 9). En zoo is het volkomen in de lijn der militaire organisatie, dat Dr J. A. de Koning in zijn openingsrede (25 , Tuli 1945) verklaren kon: „Wij hopen in alle ieugdorganen zelf geregeld een hoekje te kunnen vullen met nieuws uit de N.J.G.-Wer k geme en sch ap" (12). Hoe lang is het ook al weer geleden, dat het Geref. Jongelingsblad tegen mij te velde trok, omdat ik het had gewaagd te spreken voor de Oranje-Garde, een organisatie, die voor geen 100e part concurreerde met grootheden als deze N.J.G.? Dat ging destijds in tegen één der wenschen van Dr K. Dijk. Maar wie kan op deze wenschen peil trekken? Vandaag de mug uitziften, morgen den kemel doorzwelgen

H*t uitgaagspunt der N.J.G. is natuurlijk ISS „das Gebot der Stunde", — een begrip, waarmee men alles en nog wat klaar maken kan, dat Gods geopenbaarde Woord tijdelijk (!) op non-actief zet wegens den ingetreden nood; maar juist de uitschakeling van Gods geopenbaarde Woord bracht dien nood. Tusschen vrije jeugdvorming en t ij d - geest (!) ziet men dan ook hier een polair verband (blz. 10). „De hele mensheid" (d.w.z. de meer en meer anti-christelijke, K. S.) vormt, zoo heet het, de inzet van „onze strijd op leven en dood. Komen we hier niet doorheen, krijgen wij het niet klaar de geweldige machten van techniek, , economische voortbrenging, massa-bewogenheid onder de greep eener waarachtig-menselijke (!) verantwoordelijkheid te brengen, dan zijn wij verloren" (blz. 10). Men wil het dus nog eens probeeren. Maar men ziet niet, dat de redeneering, (ondanks de herhaalde respect-betuiging aan het christendom) vlak humanistisch is; dat humanisme en christendom niet te vereenigen zijn; dat de verantwoordelijkheid niet door den verantwoprdelijken mensch zelf moet worden geleid, doch door den hem verantwoordelijk stellenden God in en door Zijn Woord-openbaring; en dat ook die N. J. G. zelf vrucht is van „tijdgeest" en „massa-bewogenheid". Het eigene van principieels opvoeding gaat dan ook meer en meer verloren: geen wonder, dat in „Vrije Vaart" de loftrompet gestoken wordt over de Grieksche jeugd (d.w.z. de menschen onder de 30 jaar), die „het niet zoo zeer als haar plicht voelt met een eigen politiek programma te komen" (blz. 3). De Barthianen kunnen dus ook al weer tevreden zijn. En de regeering ook. En Vonkenberg is al lang dood. Kuyper? Die is er alleen nog maar voor een synode, om k e r k e 1 ij k te binden — tegen zijn eigen wil — en zoo een paar theologen te verdringen. Voorts is Kuyper al lang geantiqueerd. , , Met behoud van volledige geestelijke vrijheid" — zoo lezen we, blz. 2 — moeten aan de jeugdbeweging eisen worden gesteld van algemene bevoegdheid (!) even goed als aan het onderwijs. Niet iedereenmag maar worden losgelaten op de jeugd. Een officiële erkenning en kwalificatie van den jeugdleider zal veel biidragen tot een gezonde uitgroei van het jeugdbewegingsleven". De vorming der ieugdleiders is een zaak van „n a fi o n a a 1 belang" (blz. 10). Vandaar die cursussen voor de vorming van jeugdleiders voor de , .all-round training van de Nederlandse jeugd" (blz. 12). En het is alles al in kannen en kruiken. De N.J.G. wil haar arbeid verrichten door o.a. „het aanstellen van districtsleiders", het „stichten en organiseren van een n a - ti o n a 1 e kaderopleiding voor hogere leidersfuncties ten behoeve van de bij haar ingeschreven organisaties", dus óók t-en behoeve van den Bond van Jongel in gs ve r ee nigingen op Gereformeerden Grondslag; en door , .het stichten en organiseren van één of meer opleidingscentra voor jeugdleiders". Wil laten nu , , Vriie Vaart" maar rusten. Ook den Bond van J.V. op G.G., met zijn voorzitter Dr K. Dijk, die eerlang aftreedt, maar met deze erfenis op tafel. We hebben maar één ding nog te zeggen: vriigemaakte jeugd, houdt gij nu we r k e 1 ij k vrije vaart. Laat u niet inkapselen in staats-organisaties. Gaat niet uw leiders on de hoogste posten halen uit de handen van Dr Waterink en — Dr Banning, den vrijzinnigen theoloog. Lant niet aan uw laars alles wat u vroeger is gezegd over staatsbemoeiïng en over „vadertje Staat". Het verkifeinwoordie „vadertje" moet maar liefst verdwijnen; de Staat wordt meer en meer een gevaar; hij spreekt van democratie en laat ze al meer los.

Als ik deze dingen lees, moet ik met groeiende ontsteltenis telkens weer denken aan miin in oorlogstijd tegen de N.S.B.-ers en hun natroon Seiss Inauart geschreven Reformatie-artikelen, thans gebundeld in ..Bezet Bezit". Ons volk wordt na den , , duitschen" tijd weer precies denzelfden kant nit gedreven als na den franschen. En de Bilderdijk's orden even hartelijk en hatelijk uitgelachen en gehaat, geboycot, tegengewerkt, genegeerd. Maar 't hindert niet. Als we maar ons geloof bewaren. En ons . des te ijveriger zetten aan p r i n c i - p i e e 1 e studie. En de overheids-school in èlken orm van dictatoriale beïnvloeding verwerpen. Ook als ze ons opgedrongen „jeugdbonzen" wil oreëeren oor onze jongelings- en meisjesvereenigingen.

Ik weet niet of de N.J.G. ook om onze jeugd zal werven. Ik hoop dat ze dan sterker zal zijn dan zij gebleken zijn, die achter Dr K. Dijk aan leVen loopen. Alleen wie goed christen is, is goed aderlander. Maar met communisten en liberalen n andere humanisten gaan we niet in zee: we eten graag wat er met ons gebeurt, en weigeren e inschakeling in een „gemeenschap", die dien aam niet verdient en ons voor consequenties ^aatst en plaatsen zal, die we in de verste verte iet vermoeden. Wie weet, of niet God in dezen ijd juist voor onze vr ij gemaakte jeugd de racht van het isolement wil reservaeren als Zijn

enadegave?

K. S.

„RIDDERLIJKHEID".

Ds Bouwmeester geeft aandacht aan wat ik in ons • blad opmerkte over Dr Polman (Praeadvies), die uit „Beza" had gehaald de bewering, dat Calvijn zou leeren, wat in werkelijkheid een lasteraar van Calvijn had uit zijn duim jrezogen en (volgens Beza) ten onrechte Calvijn in de schoenen geschoven had. Ds B. beweert nu, dat Dr Polman later een fout — waarop hij zijdelings door onze controle gewezen had — had toegegeven in „De Heraut", en vindt het niet „ridderhjk" dat ik er nog op tenigkwam.

Over „ridderUjkheid" zal ik met Ds B. niet spreken; hij zal misschien begrijpen waarom. Wat zijn hierboven gemelde redeneering betreft: a) ik las de duitsche kranten niet; b) Dr Polman wist van m ij zei f, dat ik zijn artikelen niet kreeg en zond ze me ook nooit toe; c)ik las ze dan ook nimmer; d) ik doe er ook geen moeite voor, want Ie het Praeadvies is niet van hem alleen; 2e het gaa^t me niet om den heer Polman, maar om zijn synode en wat DIE TIJDENS haar afwijzing van de Gravamina OFFICIEEL a 1 s gronden van haar ten beste gaf; 3e ook van Dr Polderman's eventueele nagiftjes wordt het Praeadvies aan wie vn\ verkocht; 4e ook in herdrukken staat de nonsens over Beza; en die mij verder , onbekende biecht uit de duitsche krant van daareven is daarin niet opgenomen bij mijn weten; 5e de synode die nooit geslote" i is bij mijn weten, heeft nog nimmer haar stuk verloochend: het Praeadvies. Ik heb te maken met wat de „r e c h t e r" ambtshalve publiceert, niet met wat een lid der balie vertelt op een theevisite.

K. S.

PROF. GREIIDANUS OVER DE „ZESTIEN PUNTEN".

De onvermoeide pen van Prof. Dr S. Greijdanus heeft bij de uitgeverij Guido de Brés, Den Haag, een brochure in het licht gegeven „De zestien uitspraken van de Synode te Utrecht in Augustus 1945". Deze brochure ligt — als zoovele andere — reeds geruimen tijd op aankondiging te wachten. We vestigen thans de aandacht erop. Ook ons blad heeft die „zestien punten" geciteerd en besproken. Maar Prof. Greijdanus doet het weer anders en breeder. We bevelen de lezing van zijn geschrift hartelijk aan. De schrijver legt op bl.27 den vinger bij een wondeplek, als hij van één der J.6 uitspraken opmerkt: „door deze uitspraak wordt weer het eigenlijke puntje hierbij voorbijgegaan, en aldus een valsche indruk gegeven van het geschilpunt te dezen aanzien, wat geschikt is den onkundige en de menigte te misleiden".

Inderdaad. Met die „zestien punten" is si menig geweten toegeschroeid; en menigeen, die zocht naar een slaapmiddel, vond het. Laat men deze brochure lezen; ze stelt weer de zaak zelf in 't licht en geeft, als gewoonlijk, breeder argumentatie.

K. S.

RECTORALE REDE PROF. Dr S. GREIJDANUS.

Nadat bij de overdracht van het Rectoraat in de samenkomsten te Kampen van deze week de aftredende rector, Prof. Dr S. Greijdanus, in een inleidend woord gewezen had op den strijd in den loop der eeuwen over de verhouding tusschen de Oude en de Nieuwe bedeeling, sprak hij over Gods openbaring in het Nieuwe Testament over Zijn genadeverbond. Eerst zette hij kort den zin dezer termen uiteen, en wees er vervolgens op, dat het Gereformeerde Schriftgeloof tegen Anabaptistische en Doopersche Schriftbeschouwing steeds de wezenUjke eenheid van het Gehadeverbond in de Oude en de Nieuwe bedeeling had gehandhaafd, leerende, dat de verschillen slechts uiterlijke, aardsche, tijdelijke zaken betroffen. Voor de bloedige besnijdenis kwam de onbloedige doop in de plaats, voor het bloedige paaschlam het onbloedige avondmaal. De belofte omtrent bezit van, en langdurig leven in het aardsche Kanaan bleef niet gelden. Maar de geestelijke zin voor besnijdenis en doop is één. Daarmede hangt saam, dat we uit het Nieuwe Testament geen bevel of strikt bewijs voor den kinderdoop kumien bijbrengen, maar daarvoor moeten teruggaan op Ga> ds bevel voor de kinderbesnijdenis. Daarmede in verband moeten we ook niet by het Nieuwe Testament wUlen blijven stilstaan, om enkel daaruit de leer van Gods genadeverbond in de Nieuwe bedeeling te leeren kennen, maar dienen we evenzeer naar het Oude terug te grijpen, om daaruit te zien, hoe er tweeërlei verbondskinderen zyn, er bondsbreuk is, en verbondswraak treffen kan, ook in de Nieuwe bedeeling.

Spreker stond bizonder stil bij teksten als Matth. 3:9, 8 : 11—12; Joh. 8 : 27 v.v.; Hand. 13 : 46; Rom. 9 : 4 v.v.; 11 : 16 v.v.; Eph. 2 : 11 v.v.; Jerem. 31 : 31 v.v.; vgl. Hebr. 8 : 8 v.v.; e.a.

Ten slotte deelde hij de fata academica mede, de geschiedenis van het leven der Hoogeschool in den laatsten tijd, om eindelijk het rectoraat over te dragen aan Prof. Dr K. Schilder.

DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK EN WIJ.

In het artikel „Bij de Jaarwisseling" gaf ik reeds met een enkel' woord mijn meening te kennen in betrekking tot mogelijk kerkelijk samenleven met de Chr. Geref. Kerk. Ik herinnerde er aan, dat op de voorloopige synode van Enschede (waar alleen spoedeischende zaken aan de orde konden komen) dit punt niet kon worden aan de orde gesteld. Maar binnen enkele maanden hopen we een gewone generale synode te kunnen houden. Het zou jammer zijn, als op deze eerste gewone synode niet de aandacht officieel gericht werd op dit uiterst belangrijke punt. Maar omdat alles met •"vruchteloosheid zou geslagen zijn, indien dergelijke aangelegenheden niet in de kerken zelf leefden, is het goed, reeds nu de kerken op te wekken, in haar vergaderingen zich met dit onderwerp intensief bezig te houden en haar gedachten kenbaar te maken.

Mijns inziens behoeft men niet lang te spreken over de vraag of ons samengaan met hen, die in de huidige Christelijke Gereformeerde Kerk hun kerkelijk onderdak vonden, noodzakelijk is. We hebben nog altijd den eenvoudigen plicht te erkennen, volgens welken allen, die in éénzelfde b e 1 ij - d e n i s hun geloof uitdrukken, bij elkander behooren. Ware het niet deze overtuiging geweest, die achter onze vroegere polemiek met Chr. Geref. woordvoerders als drijvend motief gelegen heeft, ze ware, althans in dien omvang, nimmer opgezet. Wie iets heeft onthouden van wat we zelf herhaaldeliik destijds zeiden, zal zich dit herinneren.

We blijven dus'In de lijn van onze grond-overtuiging, als we thans zeggen: laat de daad bij het woord komen. We weten, dat „1905" een struikelblok was voor de Chr. Gereformeerden. Dit struikelblok is, doordat in 1942 alles inderdaad veranderd is, thans ook op onzen weg gelegd; en we hebben er onze consequenties uit getrokken, toen we „neen" zeiden tot den sectarischen eisch, om te beloven, niets te leeren wat niet ten volle daarmee in overeenstemming was. Zooiets hadden we nooit gedaan, en ook nooit beloofd. Maar nu er twee kerken voor hetzelfde struikelblok zijn komen staan, hebben die twee elkaar in de oogen te zien. En elkander de hand te reiken. Dat moest reeds eerder wezen. Het kan nu des te beter.

Naar mijn meening heeft het geen enkelen zin, een eventueel samenkomen te binden aan de voorwaarde, dat beide partijen g e 1 ij k e 1 ij k denken over hetgeen in 1892 gebeurd is. d.w.z. in het jaar, toen de huidige Chr. Geref. Kerk ontstaan is, of — zooalg zii het liever uitdrukken zal — zich heeft gehandhaafd tegenover de in '92 vereenigde Gereformeerde Kerken. We moeten ons steeds weer voor oogen houden, dat een kerk een ver£; adering van geloovigen is, niet van gelijkirezinden 'in wetenschappelijke vraagstukken. Een zuivere taxatie van wat in 1892 gebeurd is ffaö, t in den grond der zaak terug on wetenschanneliike vragen van dogmatlschen, kerkhistorischen en kerkrechteliiken aard. Het is duideliik, dat zulke vragen in bepaalde omstandigheden wel def elij k^ voor onze conscientie kunnen komen staan, en dan in een concrete beslissing door ons in ónze qualiteit van belijders moeten worden beantwoord, voorzoover in zulk antwoord de geloofsbeslissing verantwoordin? wil ge- "en. Want als men ons voor een keus plaatst van •ia of neen zegsren, van blijven of heengaan, dan moet de beliider. die aan de van God gestelde normen trouw wil bUjven, soms zeer in- 1-ensief in dit zijn heden met kwe'sties van wetenschannelijken aard zich bezig houden, •teneinde te komen tot een wei-overwogen geloofshandeling.

Maar om die geloofshandeling is het dan niteindeliik te doen. Niet om de bedrevenheid in de beantwoording van allerlei theoretische vragen.

Welnu, het laat zich denken, dat in 1892 de vaderen er anders voor stonden dan in 1946 de zonen. Die zonen zullen het gebeuren van 1S92 onget^wiifeld verschillend beoordeelen. En ik kan me voorstellen, dat zij, voorzoover het er om gaat, waarborgen te schepnen tegren een samengaan, dat geen wezenliik en geen eerliik samengaan i s. er behoefte aan kunnen hebben, zulke •vragen ook nu nog in bespreking te geven, stel, dat het komt tot een werkelijk overleg. Men zal ginds dat misschien begeeren, opdat wij ons tegenover hen verklaren; het kan ook onzerzijds worden verlangd; want men kan er zeker van zijn, dat van synodocratische zijde over ons allerlei onwaarheid verbreid wordt, om de Chr. Geref. leiders van ons af te schrikken. Het zal ons een genoegen zijn, op alle •vragen, die men mocht noodzakelijk achten, antwoord te geven; en Wij hebben reeds lang geleden in de •vroegere synodes er voor gepleit, schriftelijk te onderhandelen met de Chr. Gereformeerden, nu zij dit wenschten. Degenen, die toen dat tegenhielden of weigerden, zullen thans voor een deel den weg van mondelinge beinvloeding kiezen, om een samenkomen van ons ea de Cbr. Gereformeerden in den weg te staa»> Ze kunnen trouwens „aanknoopingspimten" genoeg vinden in wat er aan misverstanden reeds leeft. Wij verklaren ons voor ons deel gaarne bereid, schriftelijk ons vast te leggen. Dat hebben wij gedaan tegenover een „synode", die k\ maar bang was voor schriftelijke stukken van ons, en èltijd. maar weer in oncontroleerbare mondelinge gedachtenwisselingen vluchten wilde. En - wij zijn bereid, des verlangd, het wederom te doen tegenover de Chr. Gereformeerden.

Maar hoofdzaak blijve over en weer, dat een verschillend inzicht in zake „1892" ons niet verdeeld houden mag. Want de zonen mogen niet dragen de ongerechtigheden der vaderen (Ezechiël 18). WAARIN de vaderen ongerechtigheid bedreven? De één zal zeggen: in het niét- meegaan met de vereeniging van 1892; de ander: in het wèl-meegaan. Maar •wij^ zonen, behooren bijeen volgens onze belijdenis. De partij, die niet zou willen, zou daarmee in de situatie van heden in het sectarisme vervallen. Er is ginds niet één, die ons geschorst en afgezet heeft, d.w.z. buiten Gods konink-' rijk geplaatst heeft. En aan dezen kant is er ook niemand, die ook "maar één broeder van ginds ..der afsnijding waardig" acht. De zaken van het HEDEN staan tusschen Chr'. Gereformeerden en ons volkomen anders dan tusschen synodocraten en ons. De synodocraten staan immers nóg tegen den hemel te roepen, dat de artikelen 79 en 80 der K.O. on ons toepasselijk zijn? Om hetgeen wij gedaan HEBBEN in de weken vóór de diverse schorsingen?

Het onderwerp van dit artikel heeft nog meer aspecten. We stellen ons yoor, er nog wel iets anders over op te merken.

K. S.

„HET VERHAAL-GROËN", DAT GEEN VERHAAL IS.

Reeds heeft de heer P. Groen in zijn artikel „Onkruid op den akker" aangetoond, dat het „Laatste woord" van Prof. Ridderbos Jr, geen antwoord is. Wanneer hem b.v. op de nauwkeurige woordbetekenis van „laster" en „lasteren" gewezen wordt en uitdrukkelük verklaard wordt, dat hier van een opzettelyk-tegen-beter-weten-in-kwaadspreken-vau-iemand geen sprake is, dan acht de Prof. zich desondanks gerechtigd op zijn aantijging met geen enkel woord terug te komen, maar laat die voor zijn lezers, die over het algemeen „De Reformatie" wel niet zullen lezen, als onaangevochten staan.

Op gelijke •wijze negeert de Prof. het gereleveerde feit, dat hij op staande voet door mij tot nadere bezinning geroepen werd met mijn •vraag: „Is dat een personificatie? " en durft ijskoud schrijven: „Waarom heeft hij (d.i. ondergeteekende), voor wien ik toch geen onbekende ben, mij daarover niet terstond of anders later persoonlijk ter verantwoording geroepen, naar den regel, die daarvan is en dien Ds G. zijn gemeenteleden waarschijnlijk ook voorhoudt (Matth. 18)? " Dat de Prof. echter de bedoeling van mijn •vraag oogenblikkelijk begrepen heeft, blijkt uit de wijze, waarop hij het antwoord schuldig bleef en volstond met de glimlachende opmerking. „Kerel, ben jij hier ook? "

Wanneer dan Prof. R. meent mij naar de Schriftnorm van Matth. 18 te moeten verwijzen, acht ik dat niet terzake, daar zijn woorden in het publiek gesproken werden en hij onmiddellijk daarpver door mij werd geïnterpelleerd. Trouwens Prof. R. mag al zoo vriendelijk z\jn te poneeren, dat door mij „11/2 jaar de tiJd ge'nomen werd om het verhaal aan wie weet hoevelen verder te vertellen", ik verklaar hier openlijk, dat ik daar niet de minste behoefte aan heb gevoeld. Nergens en nooit heb ik van deze aberratie eenig gebruik gemaakt, en nog zou ik er niet uit eigen beweging over geschreven hebben, wanneer men mij niet van terzijde daartoe had genoopt. Persoonlijk gevoel ik mij allerminst gedrongen een mede-christen publiek van een ijdel woord te betichten, waaraan ik mijzelf — God betere het! — meer dan eens schuldig maak. Doch terwijl ik miJn ijdele woorden biJ lange na niet alle weet te herinneren, schijnt Prof. R. dat wel te kunnen, wanf hiJ ontkent „categorisch" ooit iets dergelijks gesproken te hebben. Deze boude bewering lijkt miJ in haar absoluutheid veelzeggend. Terwijl ook zijn verklaring, dat hiJ zich „van heel deze situatie, welke Ds Groen hier beschrijft, niets meer voor den geest kan stellen" vreemd aandoet in verband met „het grandioos misverstand", waarvan hiJ mij reeds biJ voorbaat „het ^slachtoffer" weet geworden te zijn.

Als men mij nu •vraagt, of dan iemand anders de gewraakte woorden heeft gehoord, dan moge ik o.a. verwijzen naar het telefoongesprek, dat de heer Groen, naar hij schreef, gehad heeft met een lid van een der kerken, aan wier Hoogeschool Prof. R. onderwijs geeft, waarin hem ongevraagd werd medegedeeld, dat de geïncrimineerde uitdrukking inderdaad gebezigd werd. De reden, waarom die bepaalde persoon niet zelf voor den dag wilde komen, is zijn zaak, al wenschten wij wel voor sommigen, die blijkbaar nog met het geval zitten, dat hü de vrij-

moedl^eid daartoe alsnog vinden mocht. Alle aanwezigen, die het gelaakte gezegde zouden kunnen gehoord hebben, waren mij van naam geheel onbekend, maar ook buitendien lust het mij allerminst daarnaar verdere informatie te doen. Trouwens de „nadere informatie" ten faveure van Prof. R. waarvan „De strijdende Kerk" gewag maakt, is niet meer dan een groot woord, daar deze moeilijk bij iemand anders dan alleen bij Prof. R. zelf kan zijn ingewonnen.

Wat tenslotte „de elementaire beginselen van broederlijken omgang" aangaat, welke Prof. R. o.a. in „het verhaal-Groen" zoozeer in verval ziet, moge ik hem vragen of hij de insinuatie welke hij met het woord „waarschijnlijk" legt in zijn zin: „naar den regel, die daarvan is en dien Ds Groen zijn gemeenteleden waarschijnlijk ook voorhoudt (Matth: 18)" broederlijk acht, evenals ook de bewering, dat door mij 11/2 jaar de tijd zou zijn genomen — opzettelijk dus! - ^ om het verhaal aan wie weet hoevelen verder te vertellen? Me dunkt, wanneer de Prof. schrijft, dat hij voor mij toch geen onbekende is, dan geldt dat toch wederkeerig.

J. GROEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's