GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OVER LINGGADJATI EN.... DE LEERUITSPRAKEN, I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OVER LINGGADJATI EN.... DE LEERUITSPRAKEN, I.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is wel een ontzaghjke tijd, waarin wij het nieuwe jaar begonnen zijn. Een jaarwisseling hébben wij beleefd, die van historische beteekenis zal zijn voor ons land, voor heel de wereld. En dan denken wij nu _ vooral aan dat ééne punt, dat nog maar al te zeer onder de kersttakken gecamoufleerd en in het kaarslicht geflatteerd is gebleven: Indië, Nedferlandsch-Indië voor den één, Indonesië voor den ander, en in het centrum: „Linggadjati" voor iedereen.

We zeggen wel niet te veel, wanneer we met zorg uitspreken, dat het volk van Nederland nog steeds al te lauw tegenover deze dingen is blijven staan. Welbeschouwd is dit ondefwerp toch van niet minder actualiteit dan de heele oorlog het is geweest. Geen te boute taal sprak de oud-minister-president Ger-, brandy, toen hij er op wees, dat het aanvaarden van Linggadjati beteekende het alsnog-verliezen van den oorlog. Inderdaad — en het is om te huilen, te schreeuwen, wanneer vnj denkeh aan de offers van den bezeti tingstijd en de duizenden nog dageUjks bloedende levens en iiu voor'oogen zien hoe een Staten-Generaal, ja een regeering zelf collaboreert, en dat schaamteloos, met in beginsel denzelfden vijand van wien God ons door veel pijn en smart heen genadig had willen verlossen.

Dat is het aangrijpende: dat het volk, de volksvertegenwoordiging, de regeering, ziende blind en hoorende doof is of wil zijn. Dat een minister zonder bUkken of blozen voor den Staten-Generaal verklaren kan: We moeten niet vast blijven 2atten aan het schema van wet en grondwet, dat de terreur ginds vergoelijkt wordt door dezelfden, die haar hier „illegaal" bestreden hebben — we denken aan Schennerihom —; en dat het volk ondanks alle krantenkoppen maar niet wakker yrardt en den yreg yindt tot een luiden

schreeuw tegen deze revolutionaire illegaliteit. De pers • wil dus doen gelooven, dat de massa toch wel langzamerhand ontwa, akt, en zeker, zóó suf als een paar maanden geleden is men reeds niet meeï', maar veel meer dan een knipperen met de oogen tegen het steeds feller licht is het nog altijd niet geworden. Zit maar gens in den trein, sta in de tram en vergelijk de gesprekken — of het stilzwijgen — met hetzelfde in den bezettingstijd.

Toén kon niemand zwijgen, terwijl het 200 gevaarlek was, de verontwaardiging over het onrecht drong door alle mazen van het Gestapo-net heen — nü echter stelt men de onderwerpen nauweüjks aan de orde en als ze tersprake komen, dan maar al te vaak zóó laag-bij-de-gronds, dat de' conclusie moet luiden: de zaal: raakt nog steeds niet het hart van het volk — het hart ook dezes volks is moede geworden en dik. Men kan goedmoedig probeeren dit psychologisch te verklaren: reactie op de oorlogs(over? )spanning of iets dergelijks, maar intusschen vragen wij ons af, of zich hierin niet voltrekt een oordeel van den God, die de geschiedenis leidt. Er zijn er, die zulk oordeel willen opmerken in het geweld der feiten, als zouden deze in zich sluiten de duidelijke spraak, dat nu de tijd gekomen is Indië los te „laten", doch veeleer achten wij zulk oordeel op te merken in dezen geest van indolentie, waarmee het Trojaansche paard der verkapte revolutie binnen de muren van 's lands vergaderzalen wordt gehaald.

We weten niet op dit oogenblik, hoeveel in dit opzicht nog kan veranderen, maar voor het optimisme, dat sommigen ons presenteeren is hier allerminst reden. Want deze verschijnselen zijn niet van vandaag of gisteren. Het Nederlandsche volk heeft reeds in den oorlog de tegenstellingen en den principieelen strijd niet geestelijk geproefd en de verdwazing heeft zich toen reeds van de duizenden meester gemaakt. Het heeft den strijd des He er en niet gezien en weigert dus vandaag hem te voeren. Zoo kan het gebeuren, dat dit volk heden Hosanna roept voor den vijand, dien het gisteren aan den vloek nog overgaf.

Maar één ding staat dan toch wel vast, zal men zeggen, n.l. dat het volk, dat de Staten-Generaal, de regeering „niet ongewaarschuwd zijn gebleven". Ze zijn er toch geweest, zoo lezen we in ons dagblad, de artikelen, de redevoeringen, van de anti-revolutionairen niet in het minst, die in scherpe critiek de reclitsverkrachting hebben gestriemd en de noodlottige consequenties aangewezen.

Inderdaad —; en we zijn er dankbaar voor, dat zulks is geschied. Maar toch rijst tegeüjk de benauwende vraag: óf juist dit g-eluid wel zuiver en sterk genoeg is geweest. Wij hebben zoozeer^ gemist, in pers en redevoering, het eene groote woord, dat alle juridische analyse en logische critiek moet stuwen en stempelen tot 'profetie: het getuigenis dat de regeeringspolitiek en een overeenkomst als van Linggadjati niets minder Zijn dan schending van het recht des Heeren. Haarfijn is aangetoond, dat de bepalingen staatsrechtelijk en ook in andere opzichten totaal onaanvaardbaar zijn — en we verblijdden ons over de, scherpheid der ontleding — maar dat met zulke ondeugdelijke overeenkomsten Gods Naam en Zijn heilige wet wordt aangerand, het ging achter de analyseerende critiek maar al te zeer schuil. O zeker, er is op gewezen, dat de regeering de „wet" overtrad, het - woord „revolutie" is niet verzwegen, maar welke klem op de gewetens zal zulks kurmen oefenen, wanneer niet in dit hoogst critieke uur voor de ooren van regeering en volk wordt uitgeroepen, dat God zich schrikkelijk vertoornt over zulke omkeering der ordeningen en zulk spotten met de verantivóordelijkheden, die Hij in Zijn historie-leiding ons op de nationale schouders heeft gelegd? Want „de wet" en „het recht" ze worden verstard en tenslotte evenzoo goed humanistische en revolutionaire begrippen, indien ze niet meer duidelijk beleden en aangezegd worden als wet en recht in degi mond en de hand Van den levenden God. Zoo spoedig dit getuigenis verzwakt, naderen elkaar, hoe wonderlijk het klinke. Schouten en Soekamo, Beel en Bruins Slot; de tegenstand mag nog zoo fel zijn, maar de arena is door den v ij a n d bepaald en de wapenen tot den strijd zijn onderling wederzijds aangepast, al waren ze oorspronkelijk ook afkomstig uit onderling onvergelijkbare arsenalen.

Is het wonder; wanneer dan de strijd niet nieer gezegend wordt? O, we kunnen met die vraag worstelen: zou God geen omkeer geven, geen dusdanigen zegen schenken op zulke „anti-revolutionaire" activiteit dat de ramp in dien weg wordt afgewend?

En nu kan niemand zeggen welken weg de Heere metterdaad nog gaan zal, ook ten dezen. Maar wel dienen we bij voorbaat te erkennen dat, wanneer de strijd niet b 1 ij k t te zijn een voor het recht des Allerhoogsten niemand Zijn zegen kan v e r-w a c h t e n en op Zijn beloften eerlijk pleiten. Dan mag ook niemand zich een fata morgana voorspiegelen van „het kan verkeeren". — Dan mogen de kranten ook niet het geweten sussen met de betuiging: maar de regeering, het volk, ze zijn tenminste gewaarschuwd — want de waarschuwing, hoe energiek ook en hartstochtelijk, was niet geladen met tte kracht der profetie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

OVER LINGGADJATI EN.... DE LEERUITSPRAKEN, I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's