GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OM HET HART DER REFORMATIE, 5.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OM HET HART DER REFORMATIE, 5.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord bevat alle beloften Gods, en het geloof neemt ze alle aan. De inhoud van het woord is Christus, de gansche Christus Dr H. Bavinck.

We gaanr-nu een begin maken met de bespreking van het geschil dat onmiddellijk na het ontstaan der Afscheiding tusschen De Cock en Scholte rees en dat zijn hoogtepunt bereikte op de Utrechtsehe Synode van 1837.

Wanneer men dit conflict bestudeert, bemerkt men al heel gauw, dat er in ieder geval één goed ding van gez«gd kan worden. En op dat goede willen we nu allereerst wijzen. Het is dit, dat deze botsing tusschen de pioniers der Afscheiding in het geheel niet uit „persoonlijke" motieven als afgunst, heerschzucht, wantrouwen of iets van dien aard is ontstaan. Integendeel, de verhouding tusschen De Cock en Scholte was in den aanvang zoo goed als ze tusschen christenen maar kan zijn! Zooals haast vanzelf spreekt, werd de verstandhouding tusschen deze-twee mannen later, ten gevolge van het tusschen hen gerezen conflict, geleidelijk slechter. Maar dat doet niets af van het feit, dat het geschilpuni; waardoor de noordelijke en de zuidelijke leider van' de Afscheiding tegenover elkaar werden geplaatst, aanvankelijk een strikt z a k e 1 ij k karakter droeg.

Inderdaad, de verhouding tusschen De Coek en Scholte was in den eersten tijd van hun omgang zoo zuiver als men maar wenschen kan.

Vóór het jaar 1834 hadden - deze twee predikanten elkaar nooit ontmoet. De Cock was in Groningerland geboren, bleef daar wonen en studeeren en was, toen hij in den lande alom bekend begon te worden dominé in Hunzingo vlak bij de Lauwerszee. Scholte daarentegen was een echte Amsterdammer, studeerde in Leiden en begon zijn ambtelijken arbeid in het land van Altena.

Het eerste schriftelijke contact tusschen De Cock en Scholte kwam tot stand in December 1833. De Cock was toen volop in zijn feilen strijd met afvallige collega's gewikkeld. Een strijd die op zijn schorsing zou uitloopen. In dien tijd van hoogspanning schrijft De Cock naar onderscheiden geestverwante strijders, zoekend naar steim en raad. En in dien tijd gaat er ook een brief van Ulrum naar de pastorie van Doeveren. Het gerucht omtrent Scholte, dat , , wonder Gods", was dus blijkbaar ook tot De Cock doorgedrongen. Helaas is deze eerste brief van De Cock aan Scholte ons niet bewaard gebleven. Maar het antwoord-epistel van Scholte gelukkig wèl! Het is een forsch stuk, waaruit men Scholte onmiddellijk en ten volle leert kennen: resoluut, voortvarend, diep overtuigd van het recht van zijn zaak, agressief. En men merkt in lederen, zin hoe warm zijn hart klopt voor zijn „Hooggeachte medebroeder in Christus onzen eeuwigen Koning!" Ik noem dezen brief speciaal, omdat we er later nog weer op terug moeten komen 1).

Wanneer De*Cock en Scholte eenigen tijd hebben gecorrespondeerd ontmoeten ze elkaar voor het eerst in Scholte's pastorie. Dat gebeurde in Mei 1834. De Cock was toert reeds maandenlang geschorst. Nog steeds met alle denkbare middelen strevend haar i'echtsherstel, besluit hij op audiëntie te gaan bij den Koning om, niet zijn eigen belangen, maar die van de gemeente van Ulrum bij den geliefden Souverein te bepleiten. En deze reis gebruikte De Cock om zijn medestrijder, den dominee van de gemeente van Doeveren, Gansoyen en Genderen, mèC diens kudde te bezoeken2).

Ook Scholte verlangde vurig zijn medebroeder in strijd en smaad, temidden van diens kerk, te zien en te .spreken. De Cock was reeds zooveel maanden geschorst! En als Scholte wegens ziekte in zijn familie jjaar Amsterdam moet komen, neemt hij zijn kans waar, reist door naar Noord-Groningen en komt op Vrijdag 10 October 1834 in Ulrum aan3).

Zooals overbekend •.is, had deze „apostolische reis" van Scholte voor hemzelf en voor De Cock diep ingrijpende consequenties. Hierop in te gaan ligt evenwel buiten den baan van ons betoog. Alleen willen we memoreeren, dat Scholte op Zondagavond 12 October 1834 — dus twee dagen voor de „afscheiding en wederkeer" van de kerk van Ulrum onder leiding van haar predikant — op eeÊ stuk „pastoryland" in Ulnim preekte en dat na afloop van deze preek De Cock en Scholte in tegenwoordigheid en onder getuige van honderden in het open veld „een verbond" maakten „om in de kracht des Heeren staande te blijven tegen alle verdrukking en vervolging”4).

Zóó was de verhouding tusschen deze twee kam-. pioenen voor de waarheid, het recht en de kerk van Christus, toen voor hen het zware conflict uitbrak. En zoo bleef ze in den eersten tijd. Hoewel het verschil van gevoelen, dat we straks zullen noemen, zich al scherper in beider bewustzijn opdrong, leed de onderlinge verhouding daardoor niet in het minst. Vele jaren later — als De Cock reeds meer dan twintig jaar in den hemel is — vertelt Scholte daarvan nog een teekenende bizonderheid. Na de»heerlijke eerste sjmode welke de Afgescheidene kerken in Amsterdam op een bovenkamer van de suikerraffinaderij „De Drie Fonteinen" op de Baangracht hielden van 2-12 Maart 1836, schreef namelijk De Cock in Scholte's •album het volgende:

ONDERLINGE BETUIGING' EN VERBOND.

1 Sam. 18 : 3: onathan nu ende Da'Wd maeckten een verbondt, dewijle hij hem liefhadde als sijne siele

1 Sam. 20 : 42: oe syde Jonathan tot David: aet in vrede; het gene dat wij byde in den naifiie des Hees

ren gesworen hebben, zeggende: de Heere zij tusschen mij, ende tusschen u, ende tusschen uw zaedt, zij tot in der eeuwigheydt.

' H. DE COCK, Geref. Leeraar onder 't Kruis. H. P. SCHOLTE, Bedienaar des Goddelijken Woords.

Na afloop van de eerste algemeene Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk, onder het kruis in Nederland.

Amsterdam, den 14 Maart 1836.

„H. DE COCK.

Scholte maakte deze'bizonderheid bekend als een bewijs van „de hartelijkheid en broederlijke erkentenis op de eerste Synodale vergadering der Afgescheidenen aanwezig, niettegenstaande het verschil van inzigten". En hij publiceert dit albumblad tevens, „om de nagedachtenis te huldigen van een broeder, van wien ik altoos den indruk gehad heb, dat hij alles wat hij was ett had onvoorwaardelijk over had voor den Heere en zijnen dienst, en dien ik, hoezeer ook uiteenloopende in onze bevatting ten aanzien van kerk en staat, altoos als broeder erkend en bemind heb's). Dit loffelijk getui^nis eert Scholte zelf niet minder dan De Cock.

Om het conflict, dat ons nu bezig zal houden goed te kunnen verstaan, is het zeer gewenscht, ja, zelfs noodzakelijk, de voornaamste figuren die daarin een rol hebben gespeeld wat van nabij te bezien. Het gaat ons daarbij niet om feen psychologisch verantwoorde teekemng Van hun persoon, maar wel om een juisten kijk op hun geestelijke enf kerkelijke instelling.

Hendrik de Cock stamt uit een aanzienlijk' Groningsch geslacht, dat in de achttiende eeuw vele gestudeerden, waaronder > ook verschillende predikanten, telde. Zön vader was, toen De Cook geboren werd in 1801, „assessor" van de magistratuur te Veendam. Hij zou later burgemeester van Wildervank worden. De Cockrbezat een eerlijk, open, rondborstig karakter. Zelfs zijn felste tegenstanders geven dat toe. Hij is voorts een door en door nutóhter man, precies het tegenovergestelde van een enthousiast of dweeper. Zonder buitengewoon begaafd genoemd te kunnen worden, was hij toch wat zijn studiecapaciteiten en wetenschappelijk inzicht betreft niet beneden de middelmaat. Op twee en twintigjarigen leeftijd immers bereikte hij, door te slagen voor het kerkelijk' examen, de eindstreep van zijn studie „zonder ooit bij eenig onderzoek teleurgesteld te zijn". Vooral zijn aanleg voor de studie der historie was bizonder goed.

Als een man die aanvankelijk geheel en al doordrenkt en gevorbid was door den Geest van zijn eeuw, één exemplaar uit de velen, kwam hij langzaam maar zeker door gesprek, gebed en studie tot de geloofsovertuiging zooals deze in de eerste jaren van de historie der Gereformeerde Kerken van Nederland de geesten had beheerscht. Een plotselinge ommekeer heeft hij niet beleefd, geheel anders dan Scholte, wien de faam van een bekeerd man te zijn, steeds vooruitging. De Cock's oogen en hart gingen geleidelijk open voor de Volle waarheid'Gods. Maar toen hij de heerlijkheid en de-kracht van de gereformeerde leei^ de reformatorische doctrina, had leeren kennen en ei-varen en erdoor overwonnen werd, stond hij ook rotsvast in zijn overtuiging. En sprak'én getuigde hij daarvan overal waar God hem riep.

In het bizonder werd De Cock gegrepen door de realiteit der kerk. Ze vormde een essentieel moment in zijn gelooven, leven en denken. Speciaal had hij oog voor haar continuïteit zooals deze door Christus in de doorgaande prediking en sacramentsbediening, de tuchtoefening en ambtelijken dienst door alle eeuwen wordt gehandhaafd. Diep was De Cock voorts doordrongen van de noodzaak en den zegen van een als levende belijdenis in en door de kerk gehandhaafde confessie. In overeenstemming inet deze geloofsvisie was de Afscheiding voor hem niets anders dan het volharden in de leer, de tucht en den dienst der oude Kerk van Christus — wat in de vervallen kerk zijner • II I «•—BB——••gacap^K^—«MM—: «Bg—^—i^li—KM— dagen beteekende een terugkeer daarnaar i').-Van een separatist heeft De Cock niets. Aan separatie heeft hij nooit gedacht voordat alle wegen, welke tot herstel van waarheid en recht in Christus' kerk zouden kunnen leiden, duidelijk voor hem waren gebarricadeerd. Ook van subjectivisme en individualisme moest De Cock niets hebben. Ze zijn hem innerlijk vreemd. Dat blijkt vooral hieruit, dat hij speciaal het Labadisme en Independentisme steeds als dreigende gevaren ^er kerk signaleert. Hij ziet ze 'soms zelfs grooter en ernstiger dan ze op dat moment werkelijk zijn. Inderdaad: Ds Cock was in den vollen zin des woords een man van de kerk. Hij leefde, dacht en handelde in den stijl van de kerk van Christus, zooals deze in .de Schrift wordt geteekend en door de Reformatoren werd gepredikt — ook al zijn er in zijn arbeid, precies als in dien van ieder ander, ongetwijfeld fouten aan te wijzen.

Scholte is een geheel ander • mensch! We kunnen hem het best leerén kennen uit een 'terugblik welken hij in het jaar 1863 s^-hij is dan al jaren in Amerika — op de Afscheiding en eigen plaats daarin, werpt. Plij zegt dan van zichzelf, dat „hoewel van harte de leer der Gereformeerde kerk geloovende en belijdende", „toch niet zoozeer de Kerkleer voor zijn aandacht" was en nog „veel minder de vorm van kerkbestuur"! „Onafhankelijk van eenig kerkgenootschap tot kennis der waarheid gekomen door het gebmik der Heilige Schriften — zoo gaat hij dan verder —, was mijne aandacht hoofdzakelijk op den persoon van 'Christus. In H e m gevonden hebbende den weg, de waarheid en het leven, en gedurende mijne studiejaren in broederlijke betrekking gekomen met levendige geloovigen uit verschillende kerkgenootschappen en landen, was, en is voortdurend voor mijne aandacht de gemeenschap waarvan Christus het Hoofd is. Daardoor waren de Heilige Schriften mijn model, en nooit heb ik het van mij kunnen verkrijgen, om eenige kerkvereeniging, in eenig tijdvak der geschiedenis, als het voorbeeld van volmaaktheid te beschouwen, noch in leer, noch in vorm. Daarom heb ik ook nooit veel bekommernis gehad

over: quia (omdat) enquatenus (voor zoo verre) in het onderteekeningsformulier der Hervormde predikanten"').

Met deze merkwaardige en duidelijke exclamatie bUjkt wel heel duidelijk dat Scholte weinig oog had voor de kerk van Christus, zooals deze op Schriftuurlijke wijze göinstitueerd en georganiseerd op een bepaalde plaats en in een bepaalden tijd optreedt en optreden moet. Hij was een echte individualist naar aanleg en overtuiging. Wanneer hij in zijn speculaties over de Openbaring aan Johannes de apocalyptische stad Babyion identificeert met de Roomsche kerkgemeenschap, voegt hij aan dit oordeel onmiddelüjk de opmerking toe „dat er in den loop der eeuwen onderscheidene Protestantsche wijken" aan die stad zijn „aangebouwd, en dat die aanbouw nog niet beeft opgehouden." 8) Wanneer iemand Scholte zou vragen: „moeten dan de geloovigen, die zich van de valsche kerken afscheiden, dan maar ordeloos voortleven? Behooren er dan geen herders en leeraars, geen opzieners en diakenen te zijn? Moeten dan niet alle dingen eeriyk en met orde geschieden? en wat van dien aard meer gevraagd kan worden" — dan is Scholte's antwoord eenvoudig: „als de geloovigen zich, onder aaaroeping van 's Heeren naam, vereenigen tot het lezen en hooren van Gods woord, tot het stichten van elkander met psalmen, lofzangen en geesteUjke liederen; dan dit is reeds, volgens de Goddeüjke orde, in de Apostolische schilften aangewezen". De zin loopt niet erg vlot, maar de bedoeling is duidelijk: om het kerke-Ujke institueeren geeft Scholte niet veel").

Tep aanzien van de Afscheiding verklaart. Scholte heel eerhjk, dat hij, ook na dertig jaar, ten volle overtuigd is, dat voor zoover 't hem betreft, , , die stap onvermijdelijk noodzakeüjk was, wilde (hij) niet ontrouw worden aan den Heere; die (hem) gesteld had in de bediening des Woords." Ook „over het oefenen van gemeenschap met andere afgescheidenen", zoo gaat hij verder, „gevoel ik geene beschuldiging of verwijt, dewijl die in mijn hart gegrond was op de waarheid van de gemeenschap der heiligen, en ik nooit eenige afkeerigheid gekoesterd of betoond heb tegen niet afgescheidene geloovigen". Evenmin voelt Scholte eenige zelfbeschuldiging ten opzichte van zijn „standpunt tegenover de wereldhjke regeering" — Scholte vroeg het eerst zonder anderen te raadplegen een koninklijke erkenning voor zijn gemeente —, want hij heeft „altoos aan Cezar gegeven wat Cezars was, en de wereldlijke regeering geëerbiedigd, alleen weigerende daarajfti te geven, hetgene Godes was." Maar hij gevoelt wel „leedwezen" over de kerkehjke handelingen, die op de afscheiding gevolgd waren. „Na het tenigzien op het verledene geloof ik, dat ik beter zou gehandeld hebben met, overeenkomstig het Ucht, door God mij toen reeds in Zijn woord geschonken, mij niet te begeven in zulk eene kerkelijke tezamenvoeging, als er gevormd is geworden Ik geloof, dat ik wat m^ betreft, beter zou gedaan hebben, met eenvoudig voort te gaan met prediken en doopen en gemeenschap houden met de geloovigen in de breking des broods en de gebeden, zonder mij in te laten met kerkelijke organisatie". ''•")

Inderdaad, dit is een typisch individualistische redeneering.

Zooals haast vanzelf bij deze geestesgesteldheid te verwachten was, vinden we bij Scholte ook spirituaiistisohe tendenzen. Bijzonder duidelijk komt dit èian het licht, als we lezen, dat Scholte op de aanmerking, welke ouderling Klijn van Utrecht op zijn prediking maakte, namelijk, dat deze niet genoeg noodigde tot bekeering en geloof, antwoordde, „dat het hem niet vrijstond de leiding des Geestes te veranderen of tegen te werken" ^'•).

Deze overtuigingen hebben Scholte van meet af aan beeield en belieerscht en — ontzagUjk veel verdriet bezorgd. En wat nog erger is: ze hebben zijn werk voor een groot deel tot onvruchtbaarheid gedoemd.

Scholte wordt door een zijner biografen geteekend als een jonge man met „een helder verstand, groote geestesgaven en een vlug begrip; hij was zeer vatbaar voor indrukken, eerhjk, driftig, doorzettend, eigenzinnig, welgemaakt, innemend van voorkomen, geboren redenaar, gemakkehjk in den omgang met allerlei menschen". i^) Dit karakter, vooral toen het in dienst gesteld werd van de zoo juist geteekende levensopvatting en kerkbeschouwing moest leiden tot eenzaamheid en isolement, ondanks alle „wil" tot gemeenschap. Zonder de altijd ook institutair bestaande kerk is nu eenmaal een waarachtige gemeenschap nooit bereikbaar. En zoo zien we dan Scholte successief in botsing komen met en zich verwijderen van Kohlbrügge, Van Velzen, De Cock, den geheelen kring der Afgescheidenen in Nederland! En wanneer hij later naar Amerika gaat, komt hij eveneens, na veel ellende en verdriet, ten slotte toch weer met weinigen alléén te staan te midden van de velen voor wie hij zich eenmaal alles had getroost. En nergens in de Nederlandsche koloniën van Amerika verdeelden zich de geloovigen in zooveel verschillende groepen en richtingen als juist in Pella, de stad van Scholte, den man van de bovenen buitenkerkelijke eenheid i^). ""

C. V<


') D r G. K e i z e r. De Afscheiding van 1834, Kampen, p. 280 v.v.

2) Idem, p. 391 v, ; p. 521 v.

3) Idem, p. 511 v,

4) Idem, p. 550.

'') QMleieele stukken — Complete Uitgave van de — betreffende den uitgang uit het Nederl, Herv. Kerkge-, Bodtseijap, 2 'KanjpÈn, I886, p. 237.

") H(elenius) de Cock, Hendrik de Cock *, Kant» pen 1888, p. 549/5a

7) Officieele stukken, p. 193/4. De kwestie van het quia of quatenus was een van de meest brandende in de kerkelijke wereld rondom de Afscheiding. Volgens het oude Dordtsche onderteekeningsformulier moeten de predikanten instemmen met de drie formulieren van eenigheid omdat (quia) deze overeenkomen met de Heilige Schrift. In de door het Synodale Bestuur van het Ned. Herv. Kerkgenootschap, opgestelde nieuwe onderteekeningsformule was deze verklaring listig ondermijnd. Predikanten moesten nu te goeder trouw aannemen en hartelijk gelooven „de leer, welke overeenkomstig Gods heilig Woord in de aangenomen Formulieren van Eenigheid is vervat". Dit kon men opvatten als een verklaring, dat men die leer aanvaardde voor zoover (quatenus) zij met Gods Woord overeenkwam. En zoo deden de meeste predikanten het nu ook inderdaad. Door deze formule was feitelijk de leervrijheid erkend. Merkwaardig is dat Scholte deze zaak niet interesseert.

8) Idem, p. 217.

9) Idem, p. 223.

10) Idem, p. 213/4.

11) Notulen van den Kerkeraad te Utrecht, 6 Febr. 1838, art. 6, geciteerd in „De Bazuin" van 17 Maart 1923.

12) j. A. W o r m s e r. Het leven van Hendrik Petei Scholte, Nijverdal, 1915, p. 6.

18) Idem, p. 222.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

OM HET HART DER REFORMATIE, 5.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's