confessie en organisatie. II.
In ons vorig nummer gaven we het eerste deel van wat drs C. v. Dijk ons verzocht te publiceeren. Omdat drs V. Dijk ook prof. Holwerda en ds Schilder in zijn daarna volgend gedeelte betrok, heb ik beiden inzage van zijn stuk gegeven, met verzoek, hun opmerkingen te willen geven. Waaraan zij voldeden. Hier komt dus drs Van Dijk's vervolg, met daarbij in den tekst door mif aangebrachte hoofdletters, die verwijzen naar opmerkingen, hetzij van bovengenoemde heeren, hetzij van mijzelf.
Dfs C. v. Dijk vervolgt:
Anders staan de zaken voor diegenen die van meening zijn, dat na het kerkelijk conflict, waarbij zoovelen zich . ontrouw of te zwak in liet geloof of dwalend van inzicht betoonden, de consequenties in allerlei Christelijke organisaties niet konden uitblijven (A). Trokken zij, die in de kerk-begonnen waren de tucht te oefenen, niet de consequenties om ons als staande buiten het Rijk van Christus ook den toegang tot de Christelijke organisaties te ontzeggen, dan moesten wij zelf deze consequentie maar trekken en ons lidmaatschap opzeggen, met welke opwekking Prof. Holwerda dan ook zijn betoog voor de Ver. V. Calv. Wijsb. rbesloot. Het is niet zonder belang nog eens vast te stellen, dat Prof. Holwerda tot heengaan opriep ook reeds, toen hij meende art. 2 der statuten zoo te mogen lezen, dat hij zich daarop kon beroepen voor zijn en Ds H. J. Schilders' opvatting (B). Toen er dus nog voldoende prlncipiëele basis door hem aanwezig geacht moest worden (C) om zijn inzicht binnen de vereeniging tot gelding te ibrengen (D). Zooals ook Ds Francke een heengaan uit de A.R.-partiJ her pleitte niet allereerst op grond van gebleiken prlncipiëele afwijking en gebleken onmogelijkheid om tot juister beginselformuleering en meerdere getrouwheid te komen, doch uit de door andere geforceerde kerkelijke tireuk concludeerde tot de noodzaak van een politieke breuk onzerzijds (B). Ik ga thans niet pogen dit stand-- punt te weerleggen. De wijze waarop na een veelszins aanvaardbaar betoog tot heengaan wordt geconcludeerd lijkt mij meer emotioneel dan redelijk te verstaan (F). Slechts weinigen hebben zich dan ook door deze emotionaliteit laten meevoeren (G). Wel hebben meerderen Bioh bezorgd afgevraagd of dan toch goms separatistische tendenzen als hier openbaar werden bij sommiger irrijmaking mee een rol gespeeld zouden hebben (H).
Ds Jongeling en Ds van der Stoel zijn dan ook langs een anderen weg heengegaan (I). Zij constateerden een diepgaand wijsgeerig verschil t.a.v. het kerkbegrip, op grond waarv& n zij niet laiiger lid van de vereeniging Meenden te mogen blijven. Dat zij op grond van dit verschil zonder verdere — ongetwijfeld mogelijke - r-. discussie heengingen, werd echter geniotiveerd door het feit, dat in de kerk tuchtmaatregelen genomen waren. Een dwingend oorzajkelijk verband tusschen tucht in de kerk en heengaan uit de vereeniging werd ook hier gesteld, dqch als bij Prof. Holwerda niet meer dan gesteld(J).
Tot zoover voor ditmaal inzender. Hierna de anticritiek.
A. „Ontrouw" en wat schrijver, volkomen terecht, nog voorts noemt, h'eeft altijd consequenties. Indien het openbaar is, des te sterker. En indien het wordt aangediend als trouw, en met de klem van de kerkelijke samenleving wordt gepredikt als roeping van Gods wege, dan heeft ontrouw etc. eerst récht consequenties. Het is dan immers de stem van wie zegrt: kom, ga met ons, en doe als wij, en zoo niet, de Heere zal richten tusschen u en ons. Daar ligt de moeilijkheid, en als we die als moeilijkheid wegredeneeren, hebben we de kerk vermoord, door haar „klimaat" haar af te nemen. (K. S.).
B. Prof. Holwerda merkt hierbij op (V.C.W. beteekent: Vereeniging voor Calvinistische Wijsbegeerte):
Inderdaad. Ook toen ik nog meende art.. 2 der Statuten te kunnen onderschrijven, zag ik in de V.C.W. niet langer de mogelgkheid tot samenwerking. Gezien het feit, dat dezelfde menschen die ons in de kerk van afwijking der .belijdenis en scheurmakerij bleven beschuldigen en vonnissen, in de vereeniging orTg aanvaardden als staande op den grondslag dier belijdenis. Daarom schreef ik dan ook in m'n officiëelen toedankbrief: , , Dat men ons in wijsgeerig verband zoekt vast te houden op hetzelfde oogenblik dat men ons kerkelijk blijft uitwerpen, is alleen maar in schijn een acte van toenadering. In wezen is het een nieuwe actie van verstooting. Immers, men bewijst hiermee slechts, dat men met ons speelt: het „ja" der uitbanning op Zondag is van Maandag tot Zaterdag een „neen", doch den volgenden Zondag is het opeens weer een , , ja"....... Men meent wel, dat door een blijvend samengaan in vereenigingsvenband het vuur der scheuring beperkt blijft tot de kerk. Maar in werkelijkheid beteèkent het, dat men het vuur der onwaarachtigheid van de kerk overdraagt naar de vereeniging, en door dat vuur den toodem ook van het vereenigingsgebouw verteert.
C. Prof. Holwerda teekent hierbij aan:
Voldoende principiëele basis? Neen, want door dat spelletje van ja en neen bewees men de basis van art. 2 niet meer serieus te nemen. De gemeenschappelijke basis was niet meer aanwezig. Een voldoende principiëele basis is niet een mooi zinnetje op papier, waaronder een goedkoope ihandteekening komt; doch het dagelijksch betoon metterdaad, dat men zélf die basis als zoodanig erkent, door er op te gaan staan, en de, broeders die daarop werkelijk staan geen seconde als verlaters dier ibasis laat behandelen.
D. Hierbij zegt prof. Holwerda:
In geding was niet het tot-gelding^brengen van een inzicht. De V.C.W. was tooh geen disp'uteercollege, waar leder eigen inzicht kpn ventileeren, doch een principiëele wenk-gemeenschap? ; > . ..
E. Opmerking van K. S.:
Ds Francke kon ik wegens tijdsgebrek geen inzage geven. Ik meen evenwel, dat inzender zich vergist inzake de chronologische orde der bekendmaking van ds Francke's bezwaren. Wat ik me van hem herinner, was de gelijktijdigheid van het inbrengen van onderling samenhangende bezwaren. Bovendien is de tegenstelling : anderen forceerden een k è r k-e 1 ij k e breuk, nu gaan wij onzerzijds politiek breken, niet juist, ook niet als weergave van ds Francke's redeneering, , waarop we natuurlijk hier niet nader behoeven in te gaan.
Er wordt ook door ds F. gezegd': dezelfde menschen, die ons in de kerk zeggen buiten Gods Rijk te zien staan (avondmaalsformulier) zeggen in dé politiek geen sprake van, help alstublieft mee, uw uitwerpers uit te zenden als arbeiders in den oogst (die is volstrekt niet alleen een kerkelijke oogst); en dus: dezelfde menschen hebben in de k e r k de zaak kapot gemaakt, en in de politiek doen zg het ook. ZIJ, niet wij. Hoogstens kon daar dan bij komen een illustratie van dit laatste gevoelen uit hun politieke gedrag. Vergeet niet, dat een schisma de oogen scherpt, en dat wie pas heeft gezien, hoe brutaai men afwijkt van de grondregelen der christelijke samenleving (als in de kerk-kwestie gebeurd is, en nog gebeiut) zijn oogen ziet gescherpt voor meerdere ontdekkingen; vergeet evenmin, dat de krampachtige pogingen van hen, die voor en na de uitwerping van de reformatorische groep alle zeilen bijzetten om Kuyper's kwade erfenis er weer in te hameren, met gelijktijdige verzwakking van zijn góéde, versterkt zijn vóór en na het schisma. De min fraaie manier, waarop zij tijdens den oorlog hun best deden b.v. de Kamper studenten in afwezigheid van ondergeteekende, te infecteeren met behulp van Bavinck's stimtelige rede, terwijl zij thans een bewuste actie ontketenen om dr Diepenhorst Jr te laten optreden als mentor der jeugd (niet alleen studenten ete.) is ook sprekend; een tijdlang moest dit alles met stilzwijgen aangezien worden. Het is niet billijk, te vergeten, dat we vijf jaar lang hebben moeten zwijgen in den oorlogstijd, maar dat in die vijf jaren het bederf bewust is doorgezet door degenen die te kwader ure zich voor den wagen van dr H. H. Kuyper en zijn groep lieten spannen. Zoo móesi wel veel van wat ons na de kerkelijke scheuring van het hart moest ongeveer samenvallen met een antwoord op het pogen, om de reformatorische strooming uit te schakelen, speciaal nu de oorlog een kans bood.
F. Prof. Holwerda antwoordt hierop als volgt:
Drs V. D. moet eerst maar eens aantoonen, dat m'n conclusie niet klopte op het volgens hem veelszins aanvaardbaar betoog, voor hij suggereert, dat die conclusie meer emotioneel dan redelijk te verstaan is. Prof. Dooyeweerd gaf tijdens die vergadering toe, dat als mijn uitgangspunt (de opvatting van art. . 2) juist was m'n conclusie onvermijdelijk was.
G. Antwoord van prof. Hbljverda;
Ik heb nooit getracht door emotionaliteit Iemand mee te voeren. Wél stelde het me teleur, te moeten ont-
dekken, dat zoo weinigen voor de vragen van den grondslag wann liepen. ? ? .^ci~i
H. Prof. Holwerda teekent hierbij aan:
Deze insinuatie blijve voor rekening van Drs van D. Overigens is zijn redeneering: „veelszins aanvaardbaar betoog" — „emotioneele conclusie" — „separatistische tendenzen" nogal zonderling. Hoe komt 'hij opeens tot de sprong van emotionaliteit tot separatisme? Misschien door meer' emotioneele dan redelijke verknochtheid aan de V.C.W. ?
I. Antwoord van prof. Holwerda:
Onjuist, Het kerkbegrip was in mijn speech al direct op den voorgrond gesteld, en bleek in de debatten over art. 2 ibeheerschend.
J. Hierop geeft prof. Holwerda dit bescheid:
Genoemde heeren hebben evenals ik dat verband niet maar gesteld, doch uitvoerig gemotiveerd. Ik weet wel, dat de meerderheid dat verband loochende. In mijn bedankbrief heb ik hieromtrent het volgende geschreven: „Prof. Dooyeweerd betoogde, da: t het kerkelijk conflict hieraan te wijten was voor een deel, dat men niet genoeg rekening had gehouden met het onderscheid tusschen de Kerk als koninkrijk Gods en de kerk als tijdelijk samenlevingsverband. De kerkelijke tucht in den zin van Zondag 31 zou alleen mogen worden toegepast ibij loochening der grondwaarheden. Maar daarnaast is er de kerk als tijdelijk samenlevingsverband, met haar leeruitspraken en met de noodzaak van disciplinaire maatregelen tegen memschen met vyie geen huls te houden is. Zoo ongeveer drukte Prof. D. zich uit. Als ik het goed begrepen heb, beteekent dit: Kerk (= koninkrijk Gods) heeft de Waarheid; wie die loochent is Scheurmaker en voorwerp van Tucht; grove zonde; dan geen deel in het Rijk van Christus.
Daarnaast: kerk (= tijdelijk saamlevlngsverband) heeft waarheidjes, die nogal wisselen, (1905, 1942, 1946), doch die zoolang ze niet als onwaar teruggenomen zijn door een synode, waarheid zijn en daarom bindend; wie ze verwerpt is scheurmaker en voorwerp van tucht, en wordt uitgebannen, neen niet uit het Rijk van Christus Jezus, maar uit (laten we zeggen) het rijkje van Prof. Ridderbos c.s.
Prof. D. kan beter weten: het was bij ons geen disciplinaire maatregel (kerk, waarheid, scheurmaking, tucht). Men heeft alle hoofdletters gebruikt toen het erom ging ons uit te bannen (Avondmaalsformulier, artikel 80 K.O.). Ik verwerp de onderscheiding van Prof. D. hartgrondig: hij en ik belijden iets anders omtrent de kerk. Met deze onderscheiding wordt letterlijk alles gerelativeerd, Doch twee dingen begrijp ik nu niet:
a. Prof. D. die deze onderscheiding zoo met klem verdedigt, die denkt in de reeksen Kerk-kerk, Waarheidwaarheid, Tucht-tucht, die dus zegt: let op het onderscheid tusschen hoofdletter en kleine letter, bedoelt toch iets anders. In concreto vril hij de leden der vereeniging niet op'-de hoofdletters doen letten: hij leert ons allen stiekum de hoofdletters die zwart op wit staan, door kleine letters te vervangen.
b. Prof. D. wilde de kerkelijke papieren geen gezag toekennen buiten het terrein der kerk; ze golden alleen voor dat eene terrein. Dat beteekent dan toch, dat men Ibinnen de kerk zich wel aan de kerkelijke papieren dient te houden. Maar hij doet het, als het er op aan kon\t, niet en zijn medestanders evenmin. De consequentie van zijn standpunt was immers geweest, dat hij nu in ieder geval de kerkelijke vonnissen naar de kerkelijke papieren beoordeeld had, en geconstateerd: ze zijn uitgeworpen in strijd met Schrift, Belijdenis en K.O.; ik conformeer me nimmer. Doch het tragische is: als het meenens wordt, dan doet hij het niet. Want op dat moment komt hij aandragen met een filosofische onderscheiding, en zegt; die vonnissen zijn niet zoo erg; dit raakt slechts de kerk als tijdelijk samenlevingsverband. D.w.z. ook hun kerkelijke houding wordt beheerscht niet door kerkelijke formulieren, doch ook filosofische formules. Dit nu acht ik funest. De filosofie krijgt nu volop heerschappij in de kerk; de kerkelijke formulieren hebben ook in de kerk slechts gezag' nadat ze een filosofische verdunning en uitholling hebben ondergaan. Doch laat men .dan ook ronduit zeggen: norm ook voor het kerkelijk handelen is de wijsbegeerte der wetsidee. We zijn eerst de kerk uitgeworpen op grond van de theologische inzichten van Prof. Ridderbos c.s.; doch daarna zijn we door U in den steek gelaten op grond van wijsgeerige onderscheidingen".
Tot zoover prof. Holwerda.
We zijn genoopt, hier af te breken, en hopen in ons volgend nummer verder te gaan.
K. S.
Wat Leeft eR in öe zenömqskRinqen öeRsynobocRdten? II.
Men herinnert zich uit den tijd van Adolf Hitler de formatie der „D u i t s c h e christenen".
Vóór Hitler's staats-totalitarisme zou niemand iets kwaads hebben durven zeggen van „duitsche christenen".
Wel na dien.
Want toen ging die benaming beteekenen: christenen, die vóór alles het „Deutschtum" willen doen gelden; die eerst den duitschen staat met zijn pantheïstische filosofie en zijn rassen-theorie willen doen leven en heerschen en laten bevelen, en daarna de kerk, de g e 1 ij k g e.s c h a k e 1 d e.
Juist toen zóó het woord „duitsch" in d i e woordverbinding begon op te duiken, juist toen m o e s t de ééne duitscher in Christus' naam den anderen' in het aangezicht gaan weerspreken. De ééne zei: zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden. De ander: geloof eerst in het „konifiklijk" van Adolf Hitler en aan zijn immanente gerechtigheid en alle deze dingen zullen u gesubalterneerd worden — door gelijkschakeling.
Iets dergelijks nu als Hitler in Duitschland bereikt had, en wat Mussert in Nederland poogde te verwerkelijken, en wat Koning Willepi I als „verlicht despoot" in Indië beoogde (zie mijn brochure over de dogmatische beteekenis der Afscheiding), dat heeft Soekarnoop Java („Indonesië") gezocht.
Hij deed dit met schending der wet en der trouw. En niet zonder in anderen met den kogel gestraft verraad.
En onder scheldwoorden tegen de „nederlanders", die „buitenlanders" (!)
En onder het uitspreken der (door een javaanschen dominee in Nederland verneembaar gemaakte) waarschuwing, dat Nederlanders gewantrouwd werden, en niet meer mochten komen voorloopig (ds Probowinoto, voorzitter van de delegatie van , , de" kerken in „Indonesië", tegenover ds Gramberg als voorzitter der delegatie van „BUITENLA.NDSCHE" (!) kerken (de nederlandsche zijn b ui t en landsche!)
Alles moest ginds „i n d o n e 3 i s c h" worden! Zoekt eerst het koninkrijk der Indonesische merdelta en zijn revolutionaire gerechtigheid, en al deze dingen zullen u ingeschakeld worden. Oordeelen wij personen? Neen — evenmin als we den duitscher Muller oordeelen a 1 s persoon.
Nu zeggen wij niet, dat alles wat door christenen in den oorlogstijd of daarna op Java gedaan is, en den naam „Indonesië" voert, op één lijn staat met de creaties der „Duitsche christenen".
Wij zeggen w è 1, dat de christenen, die er toen waren, en zich door de revolutieperiode heen gewerkt hebben, het bewijs, dat zij beter en anders zijn dan die „duitsche christenen", hierin zullen moeten leveren, dat zij zelf alle revolutionaire praxis in kerk en maatschappij, in prediking en ziekenzorg, haten als de pest, en geen „i n d o n e s i s o h e" namen in hun vaandels zullen borduren, tenzij eerst de c o n f e s, s i o n e e 1 e trouw gegarandeerd, en de k e r k e 1 ij k e orde bewaard is.. Ze zullen moeten bewijzen, dat ze geen pedant pendant der , , Duitsche christenen" zijn, en dit wel hierdoor, dat ze niet zoozeer om (des orde-verstorenden) Nauta's wil, doch om Christus' wil het woord bewaren, dat Nauta in '44 door de kerk liep te reciteeren: laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden. Dat is: weest geen scheurmakers, door over en weer te preeken (wat ze hebben gedaan, ondanks art. 3 K.O.), door binnen het kerkverband en dan los vap de K.O.. op' eigen houtje te beslissen (wat ze hebben gedaan, zie artikel verleden week), door u met velen, als ze maar Indonesisch is, te associeeren, ook al moet het confession e ele in zoo'n contact worden geschonden (wat ze hebben gedaan).
En daarom kunnen de deputaten der synodocraten, inclusief ds Duursema (en zulke schorsers) wel zeggen: wat ze in oorlogstijden daar in Java hebben opgebouwd, was een bewijs van groeiende zelfstandigheidsbeseffen, maar — wij loopen er niet zóó maar in. We vragen: wat was het V o o r „zelfstandigheid"? Die van den gerijpten, meer.derjarig geworden g e h o o r z a m e n zoon? Of soms die van den m e e g e t r o o n d e n revolutionair? (politiek, kerkelijk, of beide) ?
Als We dan lezen van de oprichting (in of na oorlogstijd) van Indonesische organisaties voor o n-d e r w ij s en ziekenzorg, dan geven wij nog geen applaus, vóór we iets meer weten. Ook de „Duitsche christenen" deden aan „winterhul p". Maar Christus bleef diakenen schenken onder de „gaven" van Efeze 4. Ook de , , Duitsche christenen" hadden hun scholen; maar Christus gaf een doopsbevel, aan ouders in de belijdende kerk, de ware, in Nederland, de ware in Duitschland, de ware op Java. De ware vergadering (kerk) was die, welke vergaderde overeenkomstig artt. 27—29 der Belijdenis.
Maar op Java hadden de doininees, die in Eindhoven onlangs toegesproken en met fluweelen handschoenen aangepakt zijn (zij waren wel wat anders dan Holwerda en H. J. Schilder voor de synode) al lang besloten, de kerk anders te vergaderen, dan daar in artt. 27—29 of althans in de aangenomen Kerk-en Zendingsorde staat (wij publiceerden bewijzen). En ze hadden vergaderingen belegd, waarop zij met anderen van andere confessies samenkwamen, en de nederlandsche deputaten mochten alleen „onderhandelen" als ze die feiten v o o r lief namen. En als dan op zoo'n vergadering, die Ridderbos-Nauta even goed in de maling neemt als dns, ook afgevaardigden zijn van „Indonesische christenen", b.v. van de Badan Oesaha Pandikan Kristen Indonesië (Indonesische vereen i-ging voor Christel ij k onderwijs), dan krijgen wij de sterke neiging dr Ridderbos te vragen: oe springen ze daar met Middelburg 1896 en met uw Utrecht '44 en met de aangenomen Kerkorde en Zendingsorde om? Ik zal maar voor hem antwoorden: e lachen erom. Uw werk, dr Ridderbos, komt in het vuur; pas op, dat gij niet een stuurman gaat blijken, die zig-zag vaart, de huik naar den wind hangende, gelijk dr H. H. Kuyper ten dage van Mussert, alzoo gij in de periode-Soekarno. „Roep uit de keel, houd niet in". Algemeene stem men vóór de suggestie-44, en w e e r algemeene stemmen voor de t o t a a l a n d e r e suggestie-'48, dat is opium voor u zelf èn 't andere kerkvolk. Waarom wordt u geen oppositie gegund? Soms omdat gij ze zelf niet woudt verdragen? Uw deputaten roemen, dat die Indonesiërs de n u e e n-maal zelf genomen verantwoord e-lijkheid niet meer uit handen willen geven. „Willen", staat er. Is dat nu óók artikel 31^ interpretatie-Ridderbos I of II of III? En als de Indische kerken, waarheen uw afgevaardigden zijn heengereisd, zich, zonder iets aan „het kerkverband" vóór of na te willen vragen, tevoren al HEB BEN vereenigd in de Dewan Permoesia-waratan Geredja Geredja di Indonesia (Raad van kerken in Indonesië), welke Raad een federatief lichaam is, met doopsgezinden en chineezen, enz.; en als die Indische kerken de zaken van de zending en de verhouding tot „de zending" („de"!) „z e 1 f s t a n„d i g" HEBBEN geregeld en b 1 ij v e n regelen, komt gij dan achter de feiten aan, ja of neen? Indien ja, is dan het doenalsof-de-neus-bloedt soms het decorum, het „sieraad" van Psalm 93 : 5 ? Dat uw werk van '44 zóó gauw binnen uw eigen kerkverband in het vxiur zou komen, dr Ridderbos, dat hadden zelfs wij niet gedacht. De capitulatie was sierlijk; m a a r ze had h a a r naam moeten noemen. Uw „volksken" had dan misschien nog eens gedacht aan 1944. N u hebben ze alleen maar gezegd: at 'n zegen. Wat 'n zegen, we hebben alwéér een overgenoegzame eenparigheid beleefd.
Dat alle zendingsarbeid ^tenslotte haar d o e 1 be-|reikt, i n d i e n op w e t t i g e wijze het zendingsterrein kan verlaten, en de verantwoordelijkheid op de aldaar geplante kerken zelf gelegd worden kan, dat betwist onder ons niemand. M a a r d a a r loopt het hier niet over. DIT is aan de orde, dat dezelfde God, dien Gij hebt genoemd in 1944 als uw Autorisator tegen „revolutionairen", u in'1948 een heel stel van die lieden voor de voeten gelegd heeft, en gezegd heeft: Ridderbos, ze hebben ook op uw standpunt honderd maal meer aangedurfd dan al uw geschorsten van '44, — welnu, — r e c h t i.s rec> ht, odr Ridderbos. ALS gij het zendingsterrein verlaat, en ALS gij „de" javaansche kerken (welke, welke? ? ) den last voortaan alleen wilt laten dragen, dan moet dat om niets a n d e r s gebeuren, dan omdat gij Mijnen Geest wilt volgen in den door Hem aan de ware kerk in trouw aan de door u bezworen (en aangelengde) belijdenis gesohonÉen zegen. Maar uw eigen deputaten durven er niet om heen, toe fe geven, dat óók de invloed der Japan si che prop a g a n d a of der „politie k^ s panning e n" de „zelfstandigheids n e m i n g " der Javanen heeft beheerscht en zelfs „h et tempoten zeerste bespoedig d". Dr Ridderbos, Gij hebt in oorlogstijd geroepen: b e s p o e d i g het tempo, want de revolutie mag geen oogenblik onweerstaan bltjven. • Thans wordt (maar voor 't volk is 't verzwegen) bekend, dat in denzelfden t ij d Javanen riepen : bespoedig het tempo, want onze revolutie mag geen oogenblik weerstaan worden. Ik heb het nu verder alleen maar over de kerkelijke revolutie. En wat dóet gij nu? Hebt gij nu geroepen om den kerkelijken weg? Hebt gij nu gezegd: eerst terug, en dan zullen we op de volgende synode verder zien? Neen — gij hebt „de wet" alweer veranderd, en uw deputaten-schorsers hielpen al te voren den weg bereiden. De , , ontwikkeling" „der" Javaansche kerken was ijiet „normaal"; dat geven uw eigen deputaten toe. Helaas, ze was in DIEN zin niet normaal, dat ze revolutionair was. Geen „ontwikkeling", doch afval, het oude probleem van „Israël" en de „Baals".
En wat hooren uw kerkmenschen daarvan? Ze vernemen iets over een juffrouw, die maar geen stichtelijk woord meer, spreken moet (al zult ge 't dezen keer door de vingers zien ). Maar over de bezegelde revolutie hooren ze niets.
Gelijk zij ook niet tot zich voelen doordringen, dat uw .deputaten officieel zich den naam van buitenl a n d e r s hebben laten aanleunen. De Koningin, minister Beel, buitenlanders?
K.S.
het ontweRP VOOR een keRkORde öeR neöeRLdnösch heRVORmöe kerk.
November 1947 ontvingen Prof. Dr S. Greijdanus, Dr F. L. Bos en Prof. P. Deddens van de Commissie, belast met het ontwerpen van een nieuwe Kerkorde voor de Ned. Herv. Kerk de uitnoodiging tot een conferentie, te houden op 20 Februari te Nunspeet, terwijl later'bericht werd, dat de vergadering zou duren van 19—21 Februari. Deze Commissie wordt gevormd door de Heeren S. F. H. J. Berkelbach van der Sprenkel, J. Boonstra, E. Emmen, K. H. E. Gravemeyer, Th. L. Haitjema, O. Noordmans, A. A. van Ruler, J. Severijn, G. Vixseboxse, H. de Vos, H. M. J. Wagenaar, H. J. F. Wesseldijk en W. A. Zeydner. De brief was geadresseerd aan de Gedelegeerden der Gereformeerde Kerken Prof. Dr D. Nauta, Prof. Dr G. M. den Hartogh en Dr L. Praamsma, en aan de Gedelegeerden der Geref. Kerken (art. 31 K.O.) voor het overleg inzake de Kerkorde. Als Gedelegeerden van deze laatste Kerken werden dan genoemd de broeders, hierboven genoemd.
Toen onzerzijds bezwaar 'gemaakt werd tegen den
naam „gedelegeerden", aangezien de laatstgehouden Synode geen uitnoodiging tot afvaardiging ontvangen had en dus ook geen deputaten had kunnen benoemen met een bepaalde opdracht, zoodat de naam „gedelegeerden" ons niet toekwam, werd ons door de Commissie medegedeeld, dat in antwoord op een door haar gedaan verzoek om enkele gedelegeerden aan te wijzen voor overleg inzake de Kerkorde, door Ds T> . van Dijk te Groningen geantwoord was, dat de Synode te Groningen reeds gesloten werd enkele weken voordat het schrijven der commissie ontvangen werd; dat officieel gefen antwoord kon gegeven worden; dat de leden van het voormalig moderamen nog eens bij elkaar geroepen zijn om deze zaak te bespreken en dat het moderamen geen ander antwoord kon zenden dan dit: een officieele beslissing kan niet worden gegeven, wijl de Generale Synode niet vergadert; men kan als moderamen niet verder gaan dan adviseeren, enkele personen uit de Geref. Kerken, die geacht worden met kerkrechtelijke vragen zeer op de hoogte te zijn, uit te noodigen, voor •eigen rekening en verantwoording ri^t de Commissie samen te werken; de aandacht werd gevestigd op Prof. P. Dteddens, Prof. Dr S. Greijdanus, Dr-F. L. Bos. Voorts meldde de Commissie ons, dat de Ned. Herv. Kerk deze formeele moeilijkheid zeer wel begrepen had, maar geen bezwaar gevonden om aan het gegeven advies te voldoen. Ofschoon wetende, dat wij geen officieele delegatie hadden, zoo schreef de Secretaris der Commissie, werden we toch uitgenoodigd voor een samenspraak op 19 Februari.
Reeds na het ontvangen van het schrijven gedateerd November 1947 waren de drie onzerzijds uitgenoodigden na overleg tot het besluit gekomen, voor deze overigens zeer geapprecieerde uitnoodiging te moeten bedanken. De nadere verklaring der Commissie omtrent den gang van zaken, die echter het genoemde bezwaar niet ophief, bracht in het genomen besluit geen verandering. Tevens werd afgesproken, dat men zich niet gezamenlijk tot de Commissie zou wenden, maar elk voor zich, zoodat ieder ook de bezwaren, die hij tegen het Ontwffl-p mocht hebben, persoonlijk zou kunnen ontwikkelen.
Op verzoek van den Hoofdredacteur, die mijn schrijven zag, terwijl het overgetypt werd (eheu mijn slechte, voor oningewijden vrijwel onleesbaar handschrift!) en' copie rook, stond ik, hetgeen ik eerst aan de Commissie had toegezonden, voor ons blad af. Eer ik het echter volgen laat, is het wellicht nuttig, iets mee te deelen omtrent het Ontwerp, waarop het een reactie is.
Het Ontwerp voor een Kerkorde der Nederlandsche Hervormde Kerk is een lijvig document geworden van 248 blz. druks. Vooraf gaat een Inleiding, dan volgt een Concept-Kerkorde in 27 artikelen, daarna komen 20 „Ordinantiën" (waardoor, zegt de K. O., de orde in het leven en werken der Kerk verder geregeld wordt). Men kan voor dezen omvangrijken arbeid grooten eerbied koesteren: qua organisatie-regeling is het een goed doordacht, wèl-sluitend geheel, dat uitgaat van bepaalde grondgedachten die ten einde toe worden volgehouden en in heel de structuur herkenbaar zijn.
Enkele trekken uit de Inleiding: Het Ontwerp, zoo wordt gezegd, geeft nauwe aansluiting aan het wezenlijke van de oude kerken-ordeningen van Wezel, Emden en Dordrecht. Dat het Ontwerp vrij" omvangrijk geworden is, vloeit voort uit deze overwegingen:
1. Ook de oude K. O. hebben sommige oncrerdeelen breeder geregeld; daarom thans een beknopte K. O., maar de breedere uitwerking in ordinantie's;
2. een te beknopte regeling' geeft maar, zooals het verleden te zien gaf, aanleiding tot het voortdurend stellen van particuliere vragen;
3. de commissie stond voor de taak om gestalte te geven aan de apostolische visie op het wezen en de roeping der Kerk;
4. velen in de Kerk zullen alleen dan een regeling aanvaarden, waarvan men tot in onderdeden weet, hoe ze is.
Op verheugende wijze hebben zij elkander in het werk aan deze K. O. gevonden, die gedurende lange jaren bij hun kijk op het kerkelijk vraagstuk als tegenstanders tegenover elkander stonden. ,
Wederinvoering van de kerkorden uit den tijd der Reformatie, van de reglementen van 1816 of invoering van het Ontwerp 1938 bleek niet wenschelijk. De Ned. Herv. Kerk-moet weer worden Christus-belijdende volkskerk.' Men heeft gestreefd naar een voorzichtig, maar vooral naar een zuiver gebruik van den sleutel der tucht.
De Concept-Kerkorde spreekt in art. 1 uit: De Nederlandsche Hervormde Kerk-, overeenkomstig haar belijdenis openbaring van de eene, heilige, algemeene Christelijke Kerk, omvat al de Hervormde Gemeenten in Nederland, als mede de in haar verband opgenomen Hervormde Gemeenten in - den vreemde.
In art. 2 wordt verklaard, wie krachtens de bediening/ van het Woord en Sacramenten (dus niet krachtens geboorte uit geloovige ouders. Cat. antw. 74 of krachtens belijdenis en doop, onze K. O., art. 59) behooren tot een Hervormde Gemeente en mitsdien tot de Nederlandsche Hervormde Kerk (hier wordt dus geïllustreerd het verband tusschen een Herv. Gemeente (onderdeel) en de Ned. Herv. Kerk (het geheel) uit artikel 1.
Art. 5 spreekt over de ambtelijke vergaderingen, waaronder niet alleen verstaan wordt de kerkeraad. maar ook (niet naar de Schrift!) de classicale en provinciale vergadering en de Generale Synode.
Het apostolaat der Kerk (de Schrift heeft dien naam gefixeerd voor een buitengewoon, niet meer te vervullen ambt) komt ter sprake in art. 8; men verstaat er onder, wat onder ons genoemd wordt: Zending, Evangelisatie en Zending onder de Joden (moge het voortdurend spreken van apostolaat en apostolische opdracht niet leiden tot een overspannen waardeering van het gezag van hen, die tot deze diensten worden uitgezonden).
Er komt een kerkboek, zegt Art. 13, waarin vereenigd zijn: het belijdenis-en leerboek, het psalm-en gezangenboek, het dienstboek met de orden van dienst, de liturgische formulieren (ook meerdere voor eenzelfde doel, zegt de Inleiding, waaruit te kiezen zal zijn), de gebeden en de Kerkorde.
Volgens art. 14 berust de zorg voor de opleiding en vorming van de dienaren des Woords bij de Generale Synode, na voltooide opleiding en vorming en kerkelijk onderzoek wordt iemand, zoo geen bezwaren bestaan (geen enkel bezwaar? Aan welken norm moet een bezwaar beantwoorden om grond te zijn voor niettoelating? ) als candidaat toegelaten tot de Evangeliebediening. 4
De belijdenis-vragen worden vermeld in een noot bij art. 17; ze luiden:
1. Belijdt gij te gelooven in God den Vader, den almachtige, Schepper des hemels en der aarde, en in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heer en in den Heiligen Geest?
2. Erkent gij, als lidmaat van de Gemeente, die God zich ten eeuwigen leven verkoren heeft, dat Hij U roept om Hem te belijden voor de menschen, tegen de zonde en den duivel te strijden en naar de U geschonken gaven mede te arbeiden in Zijn Koninkrijk?
3. Wilt gij getrouw zijn onder de bediening van Woord en Sacrament %n volharden in het gebed en in het lezen van de Heilige Schrift, CJ stellende onder opzicht en tucht der Kerk?
Van het opzicht wordt in art. 11 verklaard dat het gegrond is in de barmhartigheid Gods (niet evenzeer in Zijn recht en heiligheid? In heel het stuk van opzicht en tucht volgt het Ontwerp wel heel sterk den gang van „Vater Leisetritt und Rruder Sanftleben"); in art. 25 vinden we, dat de Ned. Herv. Kerk hereeniging zoekt met de andere kerken in Nederland, waarmede eenheid of verwantschap bestaat van geloof en kerkorde; in art. 26, dat de Synode voorgestelde ordinantiën of wijzigingen in eerste lezing vaststelt, haar ter consideratie toezendt aan de Kerkeraden, en z o o het beraad over deze consideratie's haar daartoe «doet besluiten, haar uiteindelijk vaststelt; ook kan de synode in bijzondere gevallen ontheffing verleenen; op ongeveer gelijke wijze komen veranderingen in de K. O. tot stand.
De 20 dan volgende Ordinantiën (ruim 200 blz. druks) regelen tot in bijzonderheden ambtelijke vergaderingen, gemeentevorming, ambtsdragers-verkiezing, apostolaat, jeugdwerk en zaken van Kerk en School, predik-en eeredienst, theologische arbeid der Kerk, Doop en Avondmaal, catechese en opzicht, pastoraat, presbyteraat, diaconaat, financiën etc.
Zoo kan men althans eenigen indruk ontvangen van den inhoud van het Ontwerp en van den indrukwekkenden arbei*d, door de commissie gepresteerd. Het .zal nu wellicht gemakkelijker vallen, den hierboven bedoelden brief te verstaan. Hier volgt hij.
Aan de commissie, belast met liet ontwerpen van een nieuwe Kerkorde voor de Ned. Herv. Kerk.
Hooggeleerde, Hoogeerwaarde, Weleerwaarde en Eerwaarde Heeren, *"
Allereerst moge ik mijn weigemeenden dank uitspreken voor Uw uitnoodiging, deel te nemen aan de samenspreking nopens de ontworpen Kerkorde; voorts voor de toezending van het Ontwerp en voor Uw missives d.d. 26 Januari en 10 Februari j.l.
Aan de oprechtheid van dezen danlc moge in Uw schatting niet te kort doen het feit, dat ik na rijp beraad en na overleg met Dr S. Greijdanus en Dr P. L. Bos, voor Uw gewaardeerde uitnoodiging meen te moeten bedanken.
Het zijn voornamelijk twee overwegingen geweest, die mij tot dezen stap hebben geleid.
In de eerste plaats acht ik het een bezwaar, deel te nemen aan een vergadering als bedoeld, waarbij ik — in onderscheiding allicht van de overige aanwezigen — niet het woord zou*kunnen voeren als kerkelijke deputaat, gemandateerd door de hem zendende Kerken, maar alleen als particulier persoon.
En in de tweede plaats is heti verschil van inzicht Inzake grondslag, karakter en inhoud eener Kerkorde tusschen de Commissie die het Ontwerp opstelde en mij zóó groot, • dat ik mij verplicht zou achten, ware ik op Uw vergaderingen aanwezig, telkens opnieuw het woof d te vragen om tegenover het. Ontwerp mijn gevoelen tot uitdrukking te brengen, wat den gang van zaken uiteraard aanzienlijk zou vertragen.
Intusschen acht ik, dat het doel van Uw uitnoodiging toch niet geheel behoeft te worden gemist, indien U mij toestaat, mijn opmerkingen over enkele hoofdzaken hier in 't kort te laten volgen, en U van mijn „kantteekeningen" nota zoudt willen nemen.
1. Het heeft mijn bevreemding gewekt, dat de Commissie zich niet bepaald heeft tot een herziening van de Dordtsche Kerkenordening van 1618/19, en ik meen, dat wat opgemerkt wordt in de Inleiding (bl. 7) tegen zulk een herziening geen voldoende verweer biedt. Niet is in te zien, dat de „interne opzet Van het kerkelijk leven" thans een andere moet zijn dan in de 16e en 17e eeuw, tenzij men van oordeel mocht zijn, dat de Gereformeerde grondgedachten nopens zulk een opzet wijziging behoefden. Voorts bekleeden „de afweer tegen Roomsche en andere dwalingen" en „de strijd met de Overheid over de inmenging in kerkelijke zaken" niet een domineerende plaats in de D.K.O. — wat aanstonds kan blijken, als men den omvang van bedoelde momenten in het geheel van die K.O. overziet.
En mocht men van oordeel zijn, dat de „apostolische taak" der Kerk in. een K.O. niet mag ontbreken, dan zou toch m.i. een korte uitbreiding van de K.O. voorziening kunnen treffen.
Bovendien moge ik erop wijzen, dat eventueele aanvaarding van het Ontwerp de hereeniging (Art. XXV Ontwerp K.O.) met andere Kerken, die de D.K.O., al of niet tn details gewijzigd, blijven handhaven, ten zeerste zou kunnen belemmeren, zoo al niet illusoir maken.
2. Het Ontwerp maakt den Indruk, een compromis te willen zijn tusschen richtingen, die het in principieel belangrijke punten niet eens zijn. Waar ik de geschiedenis der Ned. Herv. Kerk, ook die van de laatste jaren, met bijzondere interesse heb gevolgd, gevoel ik zeer zeker de moeilijkheden, waarvoor de Commissie stond. In het licht van de bestaande situatie zonder meer, kan ik mi) volledig indenken, dat men meende te moeten komen tot een resultaat, als thans in het Ontwerp is neergelegd. Maar, U vergunt mij de vraag, is hier een oplossing gegeven, of zal het geneesmiddel dat men Ifenvaardt (vurig hoop ik, dat mijn vrees niet bewaarheid wordt) niet erger blijken dan de kwaal? Doet dit streven, om vóór alles tot eenheid te komen of de uitwendige eenheid te bewaren, niet te kort aan het recht Gods en de waarheid Gods?
3. Met te meer klem moge ik op deze dingen wijzen, als ik in aanmerking neem den grondslag van dit Ontwerp. Deze grondslag is niet dezelfde als die der oude Kerkenordeningen. Immers reeds het Convent van Wezel spreekt uit: „De Apostel gebiedt dat alles in de Kerke ordentlick, ende eerbaarlick moet toegaan; op dat eenparige toestemminge in de Kerke blycke, ende gevonden worde, niet alleen in de Leere, maar ook üi deselve ordre, ende Politie" (Hooyer, Oude Kerkenordeningen 1865, bl. 33). Eenparigheid in de leer wordt hier dus allereerst noodig geacht, maar tevens erkend, reeds aanwezig te zijn.
Emden 1571 verklaart: „Om die eendrachtigheydt In de Leere tusschen de Nederlandtsche Kercken te bewljseu, heeft het den Broederen goet ghedocht de belljdinghe des Gheloofs der Nederlandtsche Kercken te onderschrijven" (Rutgers, Acta bl. 56). Terwijl eenzelfde binding aanvaard wordt te Dordrecht in 1574 nopens Ned. Geloofsbelijdenis en Catechismus (Rutgers a.w. bl. 134, 135); idem Dordrecht 1578 (Rutgers, bl. 247); idem Middelburg 1581 (Rutgers, fcl. 390); idem 's-Gravenhage 1586 (Rutgers, bl. 498) en Dordrecht 1618/19 (Hooyer a.w. bl. 455). Deze eenparigheid in de leer was in den Reformatie-tijd voorwaarde en grond van de aaneensluiting der Gereformeerde Kerken in Kerkverband.
Van zulk een binding aan of onderteekening van de Belijdenisschriften lees ik echter in het Ontwerp niets. De uitdrukkingen in Art. X Ontwerp K.O. hebben niet den zin van een onderteekening der Formulieren: „alzoo geloof en belijd ik". Geven deze uitdrukkingen strikt genomen eigenlijk wel iets meer dan het beruchte „geest en hoofdzaak" ? — Gaat het in de Kerk niet om de bewaring van den inhoud der Heilige Schrift in en door de kerkelijke Belijdenis, tegenover een ontkrachting of mis-duidlng van dien Schriftinhoud door een eigen, indivldueele, van de kerkelijke Formulieren afwijkende belijdenis? En meent men, zulk een afwijkende indivldueele belijdenis te kunnen afsnijden door gebruikmaking van een zoo vagen, onzekeren maatstaf als Art. X biedt Z Komt met zulk een, naar mijn meening onbruikbaren maatstaf de waarheid Gods tot haar recht? Waar is hier de band aan de oude Kruiskerken, de Kerken dër martelaren? Ik denk aan het bekende woord van Gaspar van der Heijden (M. F. van Lennep, Diss. bl. 223):
„Nostri seniores et diaconl confessloni et articulis Synodl subscripserunt; vestros idem facere optarem. Qui autem nunc subscribere confessloni attramento recusant, quo modo sanguine proprio obsignarent? i)
4. Wat ik mis, binding aan de belijdenis, wordt niet goed gemaakt door een veelheid van ordinantiën. Naar mijn meening kan men desnoods allerlei vormen en vele vormen missen, indien maar het fundament soliede is. Zal het baten, zoo men, inplaats van de met bloed bezegelde Belijdenis der Vaderen, thans ordinantiën met bindende kracht oplegt ? Ik vrees van niet. Ik vrees, dat deze veelheid van wetsartikelen doodend zullen blijken voor de belangstelling en het medeleven van ambtdragers en kerkleden; men weet er geen weg mee, enkele „experts" zijn er mee op de hoogte, aan hen laat men de zaken over. Is het niet met opzet, dat de oude Kerkenordeningen zoo weinig bepalingen hadden? En komt in het - breede Ontwerp, door het heirleger van bepalingen, de vrijheid en de zelfstandigheid der plaatselijke Kerk niet in 't gedrang ?
5. Inderdaad meen ik, dat aan die vrijheid en zelfstandigheid te kort gedaan wordt. In het Ontwerp is geen sprake van Kerk e n, die zich federatief aaneensluiten, maar van één Kerk en voorts van Gemeenten. De ééne Landskerk, die alle plaatselijke Kerken in zich besluit als afdeelingen van één groot geheel. Wat blijft er voor die plaatselijke Kerken over dan te loopen in het enge gareel, voor haar gereedgemaakt? Waarin is de plaatselijke Kerk nog vrij? In zeer weinig. Geen kerk mag een beroep uitbrengen zonder autorisatie van het breede moderamen der Classicale vergadering (Ord. I, art. 3); zelfs de regeling van aangelegenheden van plaatselijken aard valt onder de beslissing van datzelfde moderamen (Ord. I, art. 3); ook zegt het Ontwerp niet, dat de Kerkeraden zich k , u n n e n doen voorlichten door allerlei Raden, maar zich doen voorlichten en (of) bijstaan (b.v. Ord. V, _ art. 2; Ord. V, art. 5^ Ord. IX, art. 12); is het niet te "duchten, dat de Kerkeraden aldus in een voortdurenden staat van onzelfstandigheid en afhankelijkheid gehouden worden? En dit geldt dan voor hen, die de Heilige Schrift noemt: regeer-
ders, bestuurders, leiding gevenden (1 Thess. 5 : 12; 1 Tim. 5 : 17; 1 Cor. 12 : 28), beheerders van 't Huls Gods (Tltus 1:7); ook kubemesels, die 't roer van 't schip In handen hebben, koers moeten houden en verantwoordelijk zijn voor de vaart (1 Cor. 12 : 28), om van andere benamingen niet te spreken. Wordt de organisatie zoo ook niet topzwaar, gezien het groot getal „deskundigen" en toezlcht-houders als: dviseurs, visitatoren, organen van bijstand als commlssie's en raden voor allerlei belangen, bulten de meerdere vergaderingen? ,
6. In verband met het voorafgaande zou ik ernstig bezwaar willen maken tegen de groote macht, aan de meerdere vergaderingen toegekend, en aan bepaalde personen of corporatie's, waardoor het gevaar van hiërarchie m.i. niet denkbeeldig geworden is. Schier alles wordt gereglementeerd en gedecreteerd , , van boven af". Zoo is b.v. alle opzicht over de leden van den kerkeraad aan de bevoegdheid van den kerkeraad onttrokken (Ord. XI, art. 5) en overgebracht naar de classis; ook mag niet de kerkeraad opzicht oefenen over dienst des Woords en catechese, dit geschiedt door de provinciale kerkvergadering en de generale synode (Ord. XI, art. 6). Zoo behoudt men toch het stelsel van hoogere besturen; het eene bestuur staat boven het andere, en de hoogste bestuursmacht berust bij de generale ^ynode, aan wier bevoegdheid uiteindelijk geen grenzen gesteld worden (Ord. I, art. 11: leiding geven en ter hand neAen al wat het leven der Kerk kan bevorderen). Natutirlijk kan zoo de synode overal en ten allen tijd ingrijpen en de genomen beslissingen handhaven. Immers zij zal allicht niet gemakkelijk toegeven, dat de esens genomen maatregelen het leven der Kerk drukken of schaden. Verder kan de synode naar believen nieuwe ordinantie's maken (K.O. art. XXVI)-en de Kerkorde wijzigen (K.O. art. XXVII) zonder dat de Kerken het recht hebben, ooit de geldigheid daarvan te ontkennen of de uitvoering van gemaakte bepalingen, strijdig bevonden met Gods Woord, na te laten.
7. Ernstig bezwaar zou ik ook willen maken tegen Ordlnantie 11. Ik noem b.v. de onzekere maatstaf der tucht over Dienaren des Woords: wat als strijdig met de H. Schrift en de belijdenis der Kerk de fundamenten der Kerk aantast" — wat zijn de fundamenten der Kerk; waar houden de fundamenten der Kerk op en begint de bovenbouw; welken zin heeft het „aantasten" ? Eveneens zou ik bedenking willen inbrengen tegen de formuleering van de oorzaak der bijzondere tuchtoefening: het voortgaan in het verstoren van het leven der Kerk op ernstige wijze"; ook wordt het doel van de kerkelijke tucht nergens vermeld, evenals de Schriftmatige procedure ontbreekt, die de D.K.O. voorschrijft in Art. 72 tot 80; eveneens heb ik gemist wat men noemt de tuchthandellng In ruimer zin: e broederlijke vermaning van de geloovigen onderling (Rom. 15 : 14, 1 Thess. 5 : 11, Hebr. 3 : 13). 2)
8. Tenslotte zou ik bedenking hebben ö, a. tegen de te stellen vragen bij het afleggen van belijdenis des geloofs, (Ontwerp bl. 24) wijl vanwege de verschuiving van den Inhoud der bijbelsche begrippen en de daaruit voortgevloeide verwarring in de connotatie 3) van Schriftuurlijke namen en zegswijzen, hij die de vragen stelt daar totaal iets anders onder kan verstaan als degene, die de vragen beantwoordt, wat met het karakter, den ernst en de waarachtigheid eener kerkelijke belijdenis strijdt; ook zou Ik bezwaar maken tegen het doen zitting nemen van diakenen, en van kerkvoogden als ouderlingen in den Kerkeraad, als niet in de H. Schrift gegrond, etc.
Ik meen thans echter in hoofdzaak mijn bedenkingen genoemd te hebben en hierdoor voldoende toegelicht te hebben, waarom Ik meende, voor Uw uitnoodiglng te moeten bedanken.
Men versta mij niet verkeerd. Zeer wel ben ik mij bewust, U geen dingen geschreven te hebben, die U nieuw of onbekend zijn; ook vergeet ik--niet, dat alles wat men voor de Kerk des Heeren wenschelijk of noodig acht, niet inééns bereikbaar is. Misschien denkt iemand In dit verband aan Calvijn, die tijdelijk veel kon dulden, wat in zijn oog gebrekkig en onvolkomen was. Alleen maar: hier is geen dwingende overheidsmacht; , ook geldt het hier geen dulden, maar positief bouwen. Wordt het Ontwerp aanvaard, dan voorzie ik een situatie, die voor langen tijd, wellicht voor zeer langen tijd zal gelden; eenmaal aangenomen, zal het niet licht zijn, deze Kerkorde principieel te wijzigen, of Incidenteele belangrijke veranderingen aan te brengen: daarvoor is ze te zeer een samenhangend geheel.
Intusschen de grondslag! Matthëus 7:24-27. U de wijsheid, die van Boven is, en de leiding van den Heiligen Geest bg al uw beraadslagingen toebiddend, verblijf Ik,
Met de meeste hoogachting.
Uw dw. P. DEDDENS.
„f. Q. I." en öe oecumenische jeugdraad.
F. Q. I. is het studentencorps aan de Theologische Hoogeschool der Gereformeerde Kerken, Broederweg 15, Kampen (drie formulieren van eenigheid).
En , , F. Q. I." (d.w.z. een vereeniging, die dezen naam heeft aangenomen) is de organisatie der studenten van de Theol. Hoogeschool der formatie van de vier formulieren van eenigheid ('44, '46), Oudestraat 6, Kampen. De synodocratische studenten dus. Voor wier toevoer extra zorg gediagen wordt door een pas gevormd comité, dat de V. U. de financieele lasten komt verlichten, door aan kamper studenten steun te verleenen.
Naar uit een mededeeling van het synodocratische Zendingscentrum te Baam (van 22 Augustus 1947) blijkt, is dit synodocratische studentencollege, „P. Q. I." dus, evenals „Jeugd en Evangelie", en evenals de „Werkgemeenschap voor Geref. Jongeren" „rustigweg aangesloten bij den O e c u m e n i s c h e n J e u g d r a a d". „Zoodat er toch nog (Gereformeerden in Oslo waren", zegt verheugd de directeur van het Zendingscentrum. In Oslo, waar de jongelui een toon hebben aangeslagen, die niet goed was: niet waar, en niet bescheiden was hetgeen ze zeiden over de wereld en de kerk en den oorlog (lees: de revolutie) en zoo meer.
De secretaresse van den Oecumenischen Jeugdraad, Baronesse van Heemstra, heeft aan den directeur van het Zendingscentrum verzekerd, dat op aile kringen van plaatselijke oecumenische jeugdraden 60 pet. der deelnemers gereformeerd zijn. Dat is dus niet best; we verwijzen naar Persschouw van ons vorig nummer. Synode of geen synode, dit zijn feiten blijkens mededeelingen van wat men noemt „de kerk als organisme". Die staat al aardig te pochen tegen „de kerk als instituut". Dit gebeurt onder de oogen van Ridderbos, Dijk, Den Hartogh. Niet i k strooi deze nieuwtjes uit, maar het Zendingscentrum.
Over enkele jaren zal „de kerk als instituut", deze 60 pet. wel moeten volgen. Wie van gecamoufleerde capitulaties leeft, die heeft zoo iets in 't verschiet. De revolutionairen verteren altijd zichzelf.
Uit ditzelfde Zendingscentrum komt óók al de mededeeling, dat uit den terugkeer van ds Goossens (den missionairen dienaar onzer Gereformeerde kerken) naar Soemba , , veel ellende kan voortkomen".
We weten nu, hoe de wind hier waait. En welke geesten het zijn, die probeeren een spaak in het wiel van onzen kerkwagen te steken. De H.H, van Strien, Veldkamp, en ook „Trouw" mogen hun hoofd schudden over de uit Batavia afgegeven verklaring, onderteekend door ds Pos en dr Bakker, ze zullen niets vermogen. Ze zijn al pruttelend de leiding kwijt. Wie in 1944 onrecht bejubelt, kan het in 1948 niet meer de baas worden, wanneer het ook hun stemmen smoort in den naam eener oecumenische „breedheid", die niet meer weet van „zuiverheid". Het „j'accuse" van de Veldkamps en de Dijks komt altijd te laat, tenzij ze beginnen bij het begin: boete over 1944 en vijanden zien willen, ongeacht de vraag, of de gidsen, die hen hun aanwezen, van het clubje waren, ja of neen.
K. S.
be nood OP soembd.
Door een misverstand werd het artikeltje over dit onderwerp in het nummer van „De Reformatie" d.d. 14 Februari 1948 ingezonden. Hierin wordt gesuggereerd om de punten uit het geheele land naar Amsterdam te zenden. Dit is echter de bedoeling niet. De Zendingscommissie van Amsterdam C wilde in haar oproep tot verzameling van textiel-pimte'n op basis van 1 punt per kerklid slechts een gedachte doorgeven, die zou kunnen leiden tot leniging op betrekkelijk korten termijn van den nood op ons zendingsterrein. Meerdere Kerken hebben het zoo begrepen en de door haar verzamelde punten zelf financieel en technisch verwerkt. Maar enkele Kerken hebben de •punten naar Amsterdam gezonden, v/aar ze tot heden, voorzoover het een klein aantal betrof, zijn aanvaard, en besteed. Dbch het laat zich verstaan, dat dit niet zoo kan doorgaan, waarom wij den Kerken in overweging geven om de realiseering van de punten zelf plaatselijk, classicaal of desnoods gewestelijk te verzorgen. De Zendingscommissie is dankbaar, dat haar voorstel ingang heeft gevonden en zij hoopt, dat de resultaten van den arbeid van al^nzo Kerken spoedig op Soemba zullen worden gezien. Mochten inmiddels nog punten te Amsterdam zijn binnengekomen, dan zal de Zendingscommissie de Redactie van het Zendingsblad verzoeken de verantwoording daarvan te plaatsen.
1) Onze ouderlingen en diakenen hebben de belijdenis en de «artikelen der Synode onderschreven; ik wensehte wel, dat de Uwe hetzelfde deden. Hoe toch zouden zij, die nu weigeren, de belijdenis met inkt te onderschrijven, haar bezegelen met hun eigen bloed?
2) Hoe kan de Kerk naar bulten (de „Apostolische" opdracht) getrouw haar roeping vervullen. Indien niet alle nadruk valt op het leven der geloovigen onderling, en dit zoowel in belijdenis als in wandel naar het Woord wordt gesaneerd?
3) Met connotatie, In onderscheiding van denotatie, duldt men aan die bepaalde qualiteit of dat vaststaande kenmerk, waaraan een persoon of zaak zijn (haar) naam ontleent.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 februari 1948
De Reformatie | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 februari 1948
De Reformatie | 8 Pagina's