GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hed gebed van den wetende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hed gebed van den wetende

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De discussie over „samenspreking" is na de afwijzing van ons zakelijk yoorstel opgeleefd.

Het leek mij eerst gewenscht, dat onze deputaten zich niet afzonderlijk daarover zouden uitspreken, voordat hun gezamenlijk antwoord gereed was.

Maar er is vooral één punt in de discussie, wat mij het zwijgen nu onmogelijk maakt.

Ik heb daarmee niet het oog op de naïeve gedachte, die van synodale zijde zoo nadrukkelijk wordt gepropageerd, en die ook bij vrijgemaakten Inog wel voorkomt: dat „praten" veel gemakkelijker is dan schrijven. Wie dat meent, heeft nog weinig geleerd uit wat er de laatste jaren in kerkelijk en politiek opzicht zich heeft afgespeeld. Om nog maar te zwijgen van de vroegere historie (de besprekingen tusschen Remonstranten en Contraremonstranten zijn uiteindelijk — gelukkig! — herleid tot een „schriftelicke conferentie", waarvan wij nog altijd de vruchten plukken). Wil men ons den last van mondelinge verhandelingen opleggen, dan moet men wel bedenken, ' dat de lasten daarvan tienmaal zwaarder zijn dan van een wel overwogen schriftelijke uiteenzetting.

Intusschen, al weet ik uit lange ervaring, wat er aan een mondelinge gedacliiemvissebng vastzit, toch zou ik ook daartoe persoonlijk wel bereid kunnen zijn (al was 't alleen maar om aan onwetenden eens te laten zien, hoe moeilijk een dergelijk gesprek in de praktijk onvermijdelijk zijn zal, zelfs met de beste bedoelingen en krachten als inzet).

Wat mij echter veel zwaarder benauwt, is het andere: het punt van het „samen bidden". En dan met name de voorslag van de sjoiodaie deputaten om prof. Schilder de eerste maal te laten voorgaan in dat gebed.

Toen mij die passage onder oogen kwam (voordat nog iemand anders van ons daarvan kennis had kunnen nemen), begon het mij te duizelen. En dat moet het geval zijn bij ieder, die zich ernstig van deze zaak rekenschap geeft.

Wat is ook weer de situatie? In 1944 heeft de synode uitgesproken (en haar volgelingen zijn er mee accoord gegaan) dat prof. Schilder zich binnen het kerkverband schuldig maakte aan de zware zonde van openbare scheurmaking. Vandaar het vonnis: izoo iemand is niet meer waardig, ons voor te gaan in den dienst des Woords en der gebeden — wég van den kansel met zulk een! De schorsing, de verlenging van den schorsingstermijn en tenslotte de afzetting lieten duidelijk ziea dat het meenens was. En de naam des Heeren werd er openlijk bij aangeroepen.

Sindsdien heeft deze scheurmaker zijn „zonde" nog veel erger gemaakt (althans in de oogen der synodocraten). Hij heeft het bestaan, zijn ambtelijken dienst voort te zetten in een geëxcommxmiceerde kerk, en de kerken op te roepen tot vrijmaking. Toen weergalmde de lucht van verontwaardigde kreten: wat een schande! de vrijmaking is nog tienmaal erger dan de ongehoorzaamheid aan de synode eerst al was....

En tenslotte: prof. Schilder heeft van dit alles nog geen greintje berouw getoond. Integendeel, hij dankt openlijk den Heere voor Zijn genade in dat alles. Eu wij, die met hem verstooten werden als het ambt onwaardig, wij danken eveneens nog steeds onzen God, dat wij op het beslissende jjQoment de geëischte zwijgbelofte niet gegeven hebben.

In dat alles zit dus (althans vanuit den synodalen gedac'htengang bezien) een ontstellende climax van „zonde". En prof. Schilder staat daarbij vooraan, als aarts-scheurmaker-kerkverwoester.

Maar hoe kan dan een deputatie van synodalisten officieel voorstellen: wil prof. Schilder thans Gods zegen afsmeeken over onze besprekingen? ? Hoe wil men het voor den Heere verdedigen, dat aan een uit

het ambt gestooten en verharden zondaar publiek verzocht wordt, in gebed voor te gaan? Is het gebed dan een passe-partout, een soort gewijde galm zonder meer? Ik dacht nog steeds, dat het een eerste eisch voor het gebed was, onzen nood en ellendigheid recht en grondig te kennen (Catech. Zondag 45), en dat de ware aanbidders den Heere zullen aanroepen in geest en waarheid (Joh. 4 : 23). Dan mógen wij ook alleen maar bidden, of de Heere onze tegenstanders de oogen wil openen, en verslagen maken over hun zonde van kerkverwoesting in 1944 en daarna. En juist op dat punt gaan onze gebeden vierkant tegen elkaar in, is er geen sprake van samen-bidden.

Meermalen hoorde ik van synodale zijde dit armzalige verweer: ja maar, nu zijn we helaas twee kerkgroepen tegenover elkaar; nu is de situatie anders dan in 1944 Ik vraag: is de Heere dan in Zijn heiligheid en Zijn toorn sindsdien veranderd? Is Zijn wet een andere ? Als wij in 1944 en daarna zoo schandelijk Zijn wet hebben overtreden, dat wij wel uit ons ambt gestooten moesten worden, dan móet men ons vandaag toch nog des te meer zien als onboetvaardige, verharde zondaars?

Hier is de eerste bezinning over de heiligheid van God en van het Hem welgevallige gebed toch deerlijk achterwege gelaten. En als de eindredacteur van „De Wachter" dan vraagt: „Zouden we waarlijk samen niet kunnen bidden? " (een vraag, die bijna woordelijk evenzoo gesteld wordt in „De Strijdende Kerk"), dan is het broodnoodig, dat wij vóór alle dingen vragen naar de Schriftuurlijke ethiek van het christelijk gebed. Niet voor niets heeft Samuel geweigerd met Saul publiek in gebed te gaan (1 Sam. 15). De Schrift spreekt ook van gebeden, die verhinderd worden en den Heere een gruwel zijn.

Of wij dan in géén geval meer met een niet-vrijgemaakte kunnen bidden? Zeker wel — als daar maar duidelijke teekenen zijn van waarachtig berouw. Precies als bij de vergeving der misdaden. Wij moeten altijd bereid zijn, onze vervolgers hun schulden te vergeven, maar nauwkeurig volgens de Schrift: indien het hun leed is" (Luk. 17 : 3). Wie dat niet begeert, staat schuldig. Maar wie deze conditie miskent, gaat aan Gods Woord voorbij. En dat zal zich geducht wreken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Hed gebed van den wetende

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's