GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenige bijdragen tot opening der Schriften (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenige bijdragen tot opening der Schriften (I)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De opening Uwer woorden geeft licht, de eenvoudigen verstandig makende". Ps^hn 119 : 130.

Als een van de diepste motieven die geleid hebben tot vrijmaking mag men wel beschouwen: de begeerte om te blijven bij (en steeds meer terug te keeren tot) de eenvoud der Schrift.

Dat deze intusschen niets gemeen heeft met wetenschappelijke gemak zucht, dïiarvan getuigt wel bizonder het leven van wijlen Prof. Greijdanus. Zijn vrijwel onafgebroken ingespannen exegetische arbeid doet het ons verstaan, dat zijn weigering van het juk der wetenschap toch alleen was: en vasthouden van den sleutel der kennis (vgl. Luc. 11 : 52).

Een werkehjk eeren van zijn nagedachtenis kan zich dan ook niet beperken tot een noemen van zijn naam zoo af en toe. Ook niet tot een overnemen van wat hij over dezen of genen tekst heeft geschreven in zijn commentaren.

De wil om zijn geloof na te volgen (vgl. Hebr. 13 VS 7) moet allermeest openbaao" worden in een doordringen tot de Schrift zelf.

De weinige woorden hierboven mogen voldoende zijn, om duidelijk te maken, wat ons bezielt, nu we het verzoek van den redacteur gaan inwilligen, om in dit blad'de lezers bezig te houden met enkel© gedeelten uit het N.T., waarvan we den laatsten tijd studie maakten.

Nog enkele opmerkingen voor we beginnen.

De nadruk is er op gelegd, dat wat gepubliceerd wordt „te volgen" moet zijn. Dat deed me er toe besluiten, niet alleen den uitleg van die punten weg te laten, waarvoor kennis van het Grieksch vereischt is, maar ook het citeeren van commentaren zooveel mogelijk te beperken. In 't algemeen zal men slechts de meening van de K.V. (die ook voor ieder toegankelijk is), en van den Bottenburg-commentaar vermeld vinden. Wie meer wil weten en kan bereiken, vindt in de laatste voldoende verwijzingen naar verdere exegeten.

Uit den aard der zaak zal men doorgaans ons zien afwijken van bovengenoemde verklaringen. Immers: anders zou toch eigenlijk de voornaamste reden tot publicatie ontbreken. Men zal intusschen wel willen gelooven, dat dit aan ons respect voor de desbetreffende exegeten geen afbreuk doet.

We willen dan een aanvang maken met een reeks artikelen, die zich in hoofdzaak zullen bewegen om Paulus' brief aan de gemeente te Rome.

Rechtvaardigheid Gods uit geloof tot geloof

„Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof, geUjk geschreven is: asir de' rechtvaardige zal uit het geloof leven" (Rom. 1 : 17).

Wanneer Paulus in Rom. 1 : 17 verklaart, hoe het evangelie „een kracht Gods tot zaligheid" kan zijn, snijdt hij ontegenzeggelijk een heel belangrijke kwes-' tie aan. En het zal dus zaak zijn, hem hier niet mis te verstaan. Dat intusschen over den zin van de eerste vershelft (om daarbij nu maar te blijven) geen eenstemmigheid heerscht, ziet men bij het opslaan van den eersten den besten commentaar. Met name drie vragen kunnen hier gesteld worden:

Ie. Wat is te verstaan onder „rechtvaardigheid Gods"?

2e. Waarbij hoort de bepaling „uit geloof tot geloof": bij „rechtvaardigheid" of bij „wordt geopenbaard" ?

3e. Wat beteekent „tot geloof" in dit verband? Het zal bij eenig nadenken duidelijk zijn, dat deze vragen niet los van elkaar staan. Zoo hangt (om maar het belangrijkste verband te noemen) het antwoord op de eerste vraag er mee samen, hoe men in de tweede kwestie beslist. Immers: zou men kunnen aantoonen, dat de woorden „rechtvaardigheid uit geloof tot geloof" zijn samen te nemen, dan moet men bij „rechtvaardigheid" wel denken aan rechtvaardigheid van den mensch. Van God laat zich n.l. wél zeggen, dat Hij rechtvaardig is, maar niet, dat Hij rechtvaar-

dig is u i t g e 1 o o f. De tweede naamval „Gods" vormt voor deze opvatting geen bezwaar, omdat ze behalve „die God eigen is" ook kan beteekenen: „die door God verleend is" of „die voor God geldt".

Ook hebben we hier niet te maken met kwesties, die misschien voor philologen hun bekoring mogen hebben, maar het leven van den doorsnee kerkmensch niet wezenlijk raken. Want als de opvatting, dat de mensch die bekeerd wordt verschillende soorten geloof achtereenvolgens doorwandelen moet, inderdaad Schriftuurlijk houvast zou blijken te vinden in het „uit geloof tot geloof", dan zou dat voor velen geen geringe koerswijziging in him leven tot gevolg moeten hebben.

Intusschen zullen we de beantwoording van de gestelde kwesties niet mogen laten beïnvloeden door de vraag, óf de dogmatische en practicale consequenties ons bevallen. Dat zou een omkeeren der orde zijn.

In verband met de onderlinge verhouding der vragen zullen we wellicht (zie boven) het best doen, eerst een antwoord op de tweede vraag te zoeken.

Zoowel Greijdanus als Van Leeuwen meenen te moeten kiezen voor een verbinding van „uit geloof tot geloof" met „geopenbaard". Het zwaarst schijnt wie zoo beslissen het volgende argument te wegen:

In vers 18 lezen we: „Want de toorn Gods wordt geopenbaard ". Deze zinsnede correspondeert zoo nauwkeurig op wat we in ons vers lezen: „Want de rechtvaardigheid Gods wordt geopenbaard ", dat men er niet van tusschen kan, aan den tweeden naamval „Gods" in beide gevallen dezelfde beteekenis toe te kennen. Welnu, zoo redeneert men, in „de toom Gods" wordt iiitgedrukt, dat God toornig is; dus moet in „rechtvaardigheid Gods" wel liggen, dat God rechtvaardig is.

Men ziet dus, dat hier het antwoord op d© eerste vraag doorslaggevend is voor dat op de tweede. Want nu concludeert men (zie boven): God is niet rechtvaardig uit geloof; dus hoort „uit geloof tot geloof" niet bij , , rechtvaardigheid", maar blijkbaar bij „geopenbaard"; waar het trouwens (en dat is een bijkomend argument hoewel van minder gewicht) ook het dichtst bij staat in den Griekschen tekst.

We kunnen moeilijk anders zeggen, dan dat deze redeneering volkomen sluitend en daarom zeer aannemelijk lijkt op het eerste gezicht.

En toch meenen we, anders te moeten beslissen, en wel om een dwingende reden.

Het is n.l. voor iedereen zonder meer duidelijk, dat Paulus na een uitweiding over Gods toomopenbaring in de heidenwereld (hfdst. 1 vs. 18—32), de positie der Joden (hfdst. 2) en de beteekenis der wet (hfdst. 3 : 1—20) in Rom. 3 : 21 en 22 naar zijn uitgangspunt (1 : 17) terugkeert. Daar heet het n.l.: Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de Profeten, namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus tot allen [en over allen! ^) die gelooven".

Vergelijken we de woorden in deze passage met die uit 1 : 17, dan meenen we te kunnen vaststellen:

Ie. „Door het geloof" (3 : 22) staat geUjk met „uit geloof" (1 : 17). Dat blijkt zonneklaar, als we 3 : 30 lezen: Nademaal Hij een eenig God is, die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit het geloof, en de voorhuid door het geloof". Als „uit" in dit verband niet hetzelfde was als „door", zou het heele argument van de éénheid (en dus het tegenover Jood en heiden gelijk handelen) van God stuk gaan.

2e. „Tot geloof" (1 : 17) heeft nu zijn verklaring gevonden in „tot allen die gelooven" (3 : 22). Wij schrijven dit voorloopig maar neer zonder nadere adstructie. Die is zeker wel noodig, te meer, nu (voorzoover wij weten) niemand het nog ooit zoo verklaarde, maar komt later, daar ze ons nü te veel zou ophouden.

3e. Nu is het meteen geen vraag meer, waar „uit geloof tot geloof" in 1 : 17 bij getrokken moet worden. Immers hoorde het bij „geopenbaard", dan had hier in 3 : 22 moeten staan: namelijk g e o p e n ­ baard door het geloof......" enz.

Maar er staat: „nameUjk de rechtvaardigheid Gods door het geloo f '' enz.

Natuurlijk zijn we benieuwd, wat de door ons bestreden exegeten over 3 : 22 te zeggen hebben. En dan komen er pijnlijke verrassingen.

Allereerst is het onbegrijpelijk, wat Greijdanus zegt naar aanleiding van het begin van vers 21. Hier staan de woorden „zonder de wet" in den Griekschen tekst vlak bij „rechtvaardigheid Gods", maar gescheiden van „is geopenbaard". Toch heet het ditmaal, dat ze bij beide hooren.

Maar als de woordorde dan hier geen belemmering is, om een eenmaal opgevatte meening te handhaven, verliest ze in 1 : 17 ook haar waarde als argument tegen onze opvatting.

En wat de toch zeer veelzeggende herhaling van het woord „rechtvaardiging" in 3 : 22 betreft, waar op Greijdanus' standpunt een herhaling van „geopenbaard" te verwachten ware geweest: it punt wordt door dezen groeten exegeet zelfs niet aangeroerd. Wel maakt hij bij het „door geloof" de zeer juiste opmerking: spreekt niet van het doen of de openbarings wijze Gods ", waarin ligt opgesloten, dat „door geloof" niet hoort bij „is geopenbaard". Maar toch verwijst hij voor „rechtvaardigheid Gods" naar zijn commentaar op 1 : 17.

Ook Homerus slaapt wel eensl

Van Leeuwen doet het niet veel beter. Aanvankelijk schijnt het van wel. Hij schrijft n.l.:

„De tusschenkomende gedachte van vs 21b maakt het noodzakelijk, dat het hoofdwoord van den zin, dat den ganschen gedachtengang van vs 21—^27 beheerscht, wordt herhaald: „Gods gerechtigheid n.l."; deze wordt dan nader bepaald door de volgende woorden „door geloof in Jezus Christus" enz.

Hier is dus toegegeven, dat „door geloof etc." een bepaling is bij „Grods gerechtigheid". Msiar wat dan volgt is (zij het met de beste bedoelingen) niets anders dan den tekst geweld doen. Ziehier:

„Het best doen wij, deze gedrongen uitdrukking te verduideUjken door toevoeging van enkele woorden, die wij tusschen ( ) zullen plaatsen; slagen v/ij erin, daarmede den zin van Paulus' woorden juist weer te geven, dan eerst kunnen wij de vraag stellen naar de beteekenis der woorden „Gods gerechtigheid".

„Nu echter is zonder wet Gods gerechtigheid openbaar gemaakt Gods gerechtigheid n.l. door (d.i. die werkzaam wordt en zich betoont daar, waar) geloof in Jezus Christus (is en die uitgaat) naar en (zich uitstrekt) tot allen die geloo­ ven".

Wij spatieerden één der inlasschingen. Jtlen ziet, dat Van Leeuwen daar den draai maakt van wat Paulus zegt naar wat hij zelf gezegd wil hebben. Want door de tusschen voeging van „en zich betoont" wordt de bepaling „door het geloof enz." tóch afhankelijk gesteld van het werkwoord en niet van het zelfstandig naamwoord, terwijl Paulus (juist omgekeerd) het laatste herhaalt en niet het eerste.

Taai houdt de schrijver van de K.y. zoo dus vast aan zijn opvatting, dat „Gods rechtvaardigheid" tot uitdrukking brengt, dat God rechtvaardig i s. Hij meent ook bij Rom. 10 : 3 dit te moeten handhaven. En dat nu is o.i. al heel wonderhjk. De tekst in kwestie luidt aldus:

„Want alzoo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten, zoo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworpen".

Leest men nu even verder, dan wordt „eigen gerechtigheid" omschreven als „rechtvaardigheid die uit de wet is" en „rechtvaardigheid Gods" als „rechtvaardigheid die uit het geloof is" (vs 5 en 6). Hier moet nu wel de laatste rest van twijfel verdwijnen ten'aanzien van'de vraag, ' of „uit geloof" een bepaling is bij „rechtvaardigheid Gods".

Maar wij willen nog verder gaan. We kunnen n.l. ook, meenen we, de verklaring van den tweeden naamval „Gods" als „door God verleend, van God afdalend" als onbetwijfelbaar juist in 't lidht stellen door een vergeHjking met Fil. 3 : 9. Daar heet het:

„.., ..., niet hebbende mijn rechtvaardigheid die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof".

Men ziet: it vers geeft volkomen dezelfde tegenstelling als Rom. 10 : 3. Let er nu op, hoe hier de uitdrukking even is gevarieerd, n.l. „rechtvaardigheid uit God".

Nu citeert ook Van Leeuwen dezen tekst. Maar in plaats van uit te gaan van de niet te loochenen zakelijke overeenstemming met Rom. 10 : 3 en zoo de minder duidelijke bewoordingen van laatstgenoemde Schriftplaats te verklaren met behulp van de ondubbelzinnige woordkeus in de eerste, gaat hij omgekeerd te werk: it gebrek aan letterüjke gelijkheid construeert hij zakelijk verschil. Zoo schrijft hij bij Rom.

10 : 3 o.a.: Was met de gerechtigheid Gods*een door God geschonken gerechtigheid bedoeld, dan zou Paulus hier (evenals Fil. 3 : 9) wel geschreven hebben: e gerechtigheid uit God".

Eerlijk: ij verstaan deze wijze van exegetiseeren niet. Pas deze redeneering nu b.v. eens toe og_ het door ons hier boven geciteerde Rom. 3 : 30 (de wisseling „uit geloof" „door geloof") !!

Of, om een nog nauwkeuriger parallel te trekken: il Van Leeuwen soms ook beweren, dat in Rom 4 : 11 een andere rechtvaardigheid bedoeld is dan in 10 : 6, omdat in het eerste geval de toevoeging luidt: des geloofs", maar op de tweede plaats: uit het geloof"?

Voor ditmaal: genoeg hierover. De rest van de misvattingen die ons bij de juiste exegese van den tèkstin-geding den weg versperren, hopen we een yolgend maal op te ruimen.


1) Over de vraag, of de tusschen haakjes geplaatste woorden al dan niet in den tekst hooren, laten we ons nu niet uit.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 november 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Eenige bijdragen tot opening der Schriften (I)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 november 1948

De Reformatie | 8 Pagina's