GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerk en Koninkrijk Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Koninkrijk Gods

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV

De Kerk is de voUcsvergadering van het Koiünkryk Gods.

In ons eerste stuk, dat handelde over de vraag, of Christus in de Schrift de Koning der Kerk genoemd wordt, stuitten wij in verband met den naam „Koning Israels'' op de verhouding van verbond, koninkrijk en kerk.

Tegenover dr Westerink hebben wij toen staande gehouden, dat Israël niet slechts is het volk des verbonds maar ook de kerk van de oude bedeeling. Wij kwamen op grond van verschillende Schriftgegevens tot een gelijkstelling van verbondsvolk en kerk en gaven, waar de Schrift over de leden van het bondsvolk spreekt als over kinderen vat het koninkrijk (vgl. Matth. 8 : 12) deze definitie van de kerk: e kerk is de vergadering van de gehoorzame burgers van het koninkrijk.

In verband met het feit, dat de gang van het betoog waarin wij tot deze definitie kwamen, niet toeliet op haar inpte gaan, maar breedere overweging van haai' stelling het inzicht in de verhouding van kerk en koninkrijk Gods verhelderen kan, willen wij in een apart gedeelte nog nader doen zien, hoe deze omschrijving van de kerk op de Schrift is gegrond.

De kerk van de nieuwe bedeeling, vergaderd uit Joden en heidenen, is het volk van God gelijk Israël dat was onder het oude verbond. Behalve op de Schriftgegevens, die wij in dit verband in ons eerste stuk hebben genoemd (1 Cor. 10:1, 18; Gal. 3, 6:16) willen wij wijzen op het feit, dat de Schriften op de gemeente van het nieuwe verbond vele namen toepassen, die aan het volk Gods van de oude bedeeling waren geschonken.

De naam „volk Gods" is zelf daarvan al een sprekend voorbeeld. Deze qualifieatie duidde Israël i n onderscheidenheid van alle andere volkeren der aarde aan als het volk des verbonds, het volk dat God Zich ten eigendom verkoren had (Ex. 19 : 4—7; Deut. 4, 7 : 6, 14 : 2, 26 : 18, 32 : 8 e.v.; Ps 135).

De kerk, welke door den Geest van den Christus na Pinksteren bijeengebracht wordt uit elk ras, van elk bloed en van eiken bodem, ontvangt nu in de Schrift eveneens den naam van „volk Gods".

Christus heeft voor Zich gereinigd „een eigen volk" (Tit. 2 : 14). De gemeente, het volk dat Hij Zich verworven heeft (Ef. 1 : 14), is het volk Gode ten eigendom (1 Petr. 2:9). Teksten als Hand. 15 : 14, 18 : 10, Rom. 9 : 24 e.v., 2 Cor. 6 : 16, Hebr. 4 : 9, 8 : 10, 10 : 30, 13 : 12, Openb. 1 : 6, 18 : 4, 21 : 3 sluiten zich, in de aanduiding van de kerk ook in woordkeus nauw aan bij de qualifieatie, die van Israël als het volk van God in het Oude-Testament wordt gegeven. De termen van het Grieksche N.T. zijn hier gelijk aan die van overeenkomstige plaatsen in de Grieksche vertaling van het O.T., de Septuaginta.

Als Petrus in zijn eersten brief de gemeente van het nieuwe verbond noemt „een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) tot eigendom", is heel deze naamgeving ontleend aan het Oude Testament (1 Petr. 2 : 9, vgl. Ex. 19 : 6).

Van deze identiteit der namen voor het volk Gods in de oude en de nieuwe bedeeling zouden nog vele Schriftgegevens kunnen worden aangevoerd (o.a. de - aanduiding „vrouw", „bruid"). We laten die nu echter rusten, omdat de eenheid in continuïteit van de kerk des Heeren onder het oude en het nieuwe verbond o.i. voorloopig helder genoeg in het licht is gesteld.

(ïezien het bovengenoemde verwondert het ons niet, dat ook de aanduiding , , kerk" zelf, gelijk zij in het Nieuwe Testament voorkomt, in verband staat met een term uit het Oude Testament.

Wanneer Christus na de belijdenis van Petnis, dat Jezus van Nazareth is de Christus, de Zoon van den levenden God, spreekt van Zijn gemeente, die Hij bouwen gaat, en van de sleutelen van het koninkrijk der hemelen, die Hij aan Zijn kerk toevertrouwt, is Zijn woord van hoog belang juist voor het verstaan van de zaak, welke ons in deze artikelen bezig houdt.

Christus spreekt hier immers als in één adem van de kerk en van het koninkrijk der hemelen.

In deze uitspraak, Matth. 16 : 18, ontmoeten wij voor het eerst in het Nieuwe Testament den naam „gemeente" of „kerk". Het Grieksch heeft hier den term „ekklèsia" (vgl. het Fransche woord „èglise"). Deze term nu, die ia het Niesuwe Testament doorloopend ter aanduiding van de „gemeente" wordt gebruikt, moet in het volgende het voorwerp van ons onderzoek zijn.

Gelijk wij zoo juist reeds opmerkten is er ook bij het woord „kerk"' zelf, zooals wij dat in het Nieuwe Testament vinden („ekklèsia"), verband te zien met een term uit het Oude Testament.

De draad loopt hier, gelijk dikwijls bij den samenhang van begrippen uit het Oude en Nieuwe Testament het geval "is, over de Grieksche vertaling van het Oude Testament, bekend onder den naam van Septuaginta.

In de Septuaginta vinden wij den term „ecclesia" („kerk", „gemeente") tientallen malen. Hij is daar de vertaling van het HelDreeuwsche woord „qahal" dat het volk Israël in zijn eenheid als „vergadering" aanduidt.

In dezen zin komt het woord „kerk", „gemeente", „vergadering" o.a. voor in Deut. 5 : 22, 9 : 10, 10 : 4, 18 : 16, 23 : 2 e.v.. Num. 16 : 33, 20 : 4, Micha 2 : 5.

We gaan nu op zoek naar een omschrijving van dezen term in verband met het thema van deze artikelen: de-verhouding van kerk en koninkrijk Gods.

De vraag, die wij stellen, is dus deze: welke is in dit verband de specifieke beteekenis van het woord „kerk" („ekklèsia"), gelijk wij dat woord in de Grieksche vertaling van het Oude Testament en onder haar invloed ook in het Nieuwe Testament tegenkomen? •

Voor het antwoord op die vraag.is het van belang, dat we erop letten, dat in de cultuurwereld van de Grieksche vertalers van het Oude Testament de term „gemeente", „vergadering" („ekklèsia") ook in „profanen" zin werd gebruikt. Het was een huis-, 'tuinen keukenwoord, dat eerst door nadere bepalingen in de vertaling van het Oude Testament-zijn speciale kleur en klank ontving.

In het leven van den Griek duidde de term „ekklèsia" de volksvergadering aan van den stad-staat (de „polis"). Door een heraut werden de burgers van den stad-staat uit hun dagelijkschen arbeid bijeengeroepen ter vergadering. De verzameling van hen, die het burgerrecht van den „polis" bezaten, het volk van het rijk in vergadering bijeen, was de „ekklèsia", de „gemeente". In de volksvergadering konden rechtshandelingen worden verricht. Juist tot het voltrekken van bepaalde rechtshandelingen werden de burgers van het rijk saamvergaderd.

We kunnen het „profane" gebruik van den term „ekklèsia" en de wijze van functionneering van zulk een volksvergadering leeren kennen uit het Nieuwe Testament: and. 19 : 32, 39 e.v. wordt de term als huis-, - tuin en keukenwoord gebruikt.

Als Demetrius, de zilversmid, de menschen van zijn vak bijeengetrommeld heeft en rekenend op hun solidariteit, gebaseerd op zakelijk inzicht, ze georganiseerd heeft tegen Paulus en diens prediking, weet hij met de zijnen door flink geschreeuw te bewerken, dat heel de stad'in opschudding komt en men als één man naar het theater stormt.

In het theater kwam „het volk" altijd bijeen (vgl. VS 30). Daar werd de „volksvergadering" gehouden (vgl. N.V. VS 32, 39 e.v. Het Grieksch heeft hier den term „ekklèsia").

In een volksvergadering, op welke wijze ook bijeengebracht, willen Demetrius en zijn kornuiten de zaak beslist zien. Daartegenover stelt de secretaris der stad, de pensionaris van de „polis", dat de kwestie eventueel op een gerechtsdag behandeld dient te worden. En "als het volk nog iets anders op het hart heeft, moet dat in een wettige „ekklèsia", in een officieel b ij eengeroepen volksvergadering aan de orde komen.

Welnu, het is deze term „ekklèsia", in de Grieksche wereld bekend als aanduiding van de volksvergadering in den stad-staat, dien de vertalers van het Oude Testament in de Septuaginta hebben aangewend bij he^ weergeven van de uitdrukking „qahal Jahweh", „gemeente des Heeren".

Het woord „ekklèsig, " heeft dus met andérê'bekende Schriftuurlijke begrippen gemeen, dat het in het gewone, dagelijksche leven gebruikt werd. Evenals dewoorden, die aangeven „volk", „koninkrijk" en „staat" wordt daarom ook 'de term „ekklèsia" als „volksvergadering" in de Schriften nader bepaald door toevoegingen, die het geheel eigen karakter van deze grootheid aangeven. Israël is het volk Gods. De volksvergadering van Israël is de „qahal Jahwe h", de „vergadering des Heer én". De God des verbonds is Dfegene, Die deze vergadering heeft bijeengebracht. Hij is de Samenroepende, vgl. Deut. 23 : 2 e.v.. Num. 16 : 3-, 20 : 4, 1 Kron. 28 : 8, Neh. 13 : 1, Micha 2 : 5 e.a. De vergadering van het geheel van de stammen Israels is de vergadering van het volk Gods, Richt. 20 : 2. De „kerk" („ekklèsia") is de volksvergadering in Z ij n koninkrijk. Deze verhouding tusschen den Heere en het volk Israël' is door God geproclameerd en vastgelegd bij den Sinaï. De dag der verbondssluiting bij deri berg der wetgeving was „de dag der vergadering", de dag van de „ekklèsia". Was het niet de dag, waarop de Heere Zijn koningschap over Israël als het volk van het verbond uitriep en waarop Israël zijn stempel ontving als „priesterhjk koninkrijk"? Reeds in Egypte was de komende Godsregeering aan Mozes en door hem aan het volk Israël aangekondigd (Exod. 6 : 5—8). „Van nu aan zal God niet slechts met de Israëlieten als personen, individuen, maar met Israël als v o 1 k in verbinding treden: e Almachtige, de Heere, wordt koning en de proclamatie van dat koningschap komt, na den uittocht, bij den Sinai in Hoofdst. 19 vlg. (Gispen, K. V. Exodus, pag. 72).

Reeds door de wonderen bij den uittocht en bij de Schelfzee had God Zijn koningschap getoond (Exod. 15 : 18).

Maar eerst bij den Sinai kondigt de Heere de theocratie over Israël af. Pas bij den berg der wetgeving verklaart God, dat het volk, indien het Zijn verbond bewaart. Zijn eigendom ^al zijn uit al de volken der aarde (Exod. 19 : 5, vgl. Deut. 4 : 20, 7:6, 10 : 14

e.v., 14 : 2, 26 : 18, 28 : 9). Dan legt de Heere Zijn koningschap uit over het huis van Jacob, de zonen van Israël. Bileam, de profeet tegen wil en dank, moet het nu straks van Israël getuigen: De Heere Zijn God is bij hem, koningsjubel is onder hem!" (Num. 23:21, vert. Noordtzij).

De dag van den Sinai was dus de dag van het koninkrijk Gods. En daarom was het tevens de dag van de „qahal", de dag van de „ekklèsia" (Deut. 5 : -22, 9 : 10, 10 : 4, 18 : 16). Had God niet Zijn koningschap in Jesjoeroen aanvaard, toen de leiders van het volk vergaderd waren samen met de stammen Israels (Deut. 33 : 5) ?

Toen bij den Sinai de „qahal" van Israël bijeengebracht was, heeft God geproclameerd: Gij zult mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk" (Exod. 19 : 6). Daarin werd die „gemeente" gestempeld als „volksvergadering" van het koninkrijk der hem.elen.

Israël, bij den berg der wetgeving vergaderd, werd door den God des verbonds. Die Zijn theocratie over dit volk proclameerde, gemaakt tot „kerk", „vergadering van de burgers van Zijn rijk".

Zoo zien wij, dat de definitie van de kerk als de volksvergadering van het koninkrijk Gods op de Schriften van het oude verbond is gefundeerd. Een volgend maal willen wij aantoonen, hoe zij ook met de Schriften van het nieuwe verbond geheel in over­ eenstemming is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Kerk en Koninkrijk Gods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's