GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een nieuw dieptepunt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een nieuw dieptepunt

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Synode van Den Haag heeft weer enkele vergaderingen gehouden. En het is voor allen, die de kerk van den Heere Jezus Christus liefhebben, noodig te overwegen wat zij heeft gezegd en gedaan. Kunnen we in haar woorden de stem van den Goeden Herder vernemen, of is wat zij zei niet naar den Geest des Heeren?

Wij willen dat in dit artikel onderzoeken.

HET ABSOLUXISTISCHE WOOBD.

Om te weten wat er nu in Den Haag gebeurd is, moeten we ons eerst nog eens weer goed duidelijk voor den geest halen, wat de voorgangsters van deze synode hebben gedaan. Men kan het vervolg van een zaak nooit goed bezien en beoordeelen zonder op het begin te letten en dat begin steeds voor. oogen te houden.

We zullen daarom de voornaamste feiten uit het verleden nog even de revue lateii pg, sseeren.

Het was zeven en twintig Juli 1944.

De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland was in Utrecht in vergadering bijeen.

Aan de orde was de bindende kracht van de leeruitspraken, welke in 1942 waren vastgesteld. En dan speciaal van de leeruitspraak, dat „het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods is te houden voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel het tegendeel blijkt".

De beteekenis van deze woorden was langzamerhand volkomen duidelijk geworden. Op voor een ieder verstaanbare wijze had de synode gezegd, dat alle kinderen der geloovigen, hoofd voor hoofd, en stuk voor stuk, moesten gehouden worden voor kinderen, die reeds wedergeboren zijn. Dus voor kinderen in wier hart de Heilige Geest zijn wederbarend werk definitief begonnen was.

Maar nu moest de synode nog uitspreken wat voor een bindende kracht deze uitspraak bezat. Daarover was allerlei gevoelen ontstaan en misverstand gegroeid. En nu moest de synode aan deze onzekerheid een einde maken.

En dat heeft de synode dan ook gedaan. En wel zoo klaar en krachtig, dat alle onduidelijkheid met wortel en tak werd uitgeroeid.

De bekende zin werd namelijk toen „een g o d - delijke waarheid" genoemd. En uitdrukkelijk werd uitgesproken, dat alle ambtsdragers niets mochten leeren „wat niet ten volle in overeenstemming (was) met de leeruitspraken van 1942".

Met een specialen brief werd dit aan de kerken bekend gemaakt. Daarin zei de synode o.a. het volgende:

, : , Het is daarqm ook, dat de s^yiiQd, e nog eens haa, r besluit van 16 Dec. 1943 in herinnering wil brengen, „dat in onze kerken niets mag worden geleerd, dat met de betrokken leeruitspraken niet ten volle in overeenstemming is" en de kerkeraden opwekt, daarop ernstig toe te zien en aan deze beshssing de hand te houden. Elke propaganda, met name door ambtsdragers, tegen deze aangenomen leer, niet alleen in den eigenlijken ambtelijken arbeid, maar ook in lezingen, geschriften en vereenigingsarbeid, dient te worden nagelaten en geweerd. De synode legt hierop nadruk, omdat zij in de overtuiging staat, dat het bewaren van de goede, kerkelijke orde en de duurzame handhaving van de eenigheid der leer, welke ook onze vaderen blijkens het onderteekeningsformulier van essentiëele beteekenis voor het kerkeUjke samenleven hebben geacht, een zóó kostbaar patrimonium zijn, dat hiervoor wel met alle kracht gewaakt en gestreden moet worden. En de Synode spreekt de verwachting uit, dat alle ambtsdragers hun onderteekening gestand zullen doen, voor trouwbreuk zich zullen wachten en er diep van doordrongen zullen zijn, dat alleen in dezen weg het huis des Heeren gebouwd en het goede voor Zion verkregen kan worden". (Schrijven van 10 Juni 1944, zie bijlage LXXTV van de Acta.)

Scherper kan het niet: de synode kwalificeerde lederen ambtsdrager, die niet in al zijn ambtelijken arbeid datgene leerde wat met de aangenomen leerbesluiten in overeenstemming was als een meineedige !

Ieder zal toegeven, dat dit woorden zijn van groeten ernst. De Heere werd immers aangeroepen. De synode zei: Heere gij weet het, wij mogen niet anders, wij kunnen niet anders, Uw woord is in geding.

En zoo was het verschrikkelijke gebeurd, dat een menschelijk woordje, een hoogmoedig en tegelijk ook zielig productje van theologische, of liever on-theologische hoogmoed, als een eigen, onfeilbaar woord van den Heere aan de kerken en kerkleden werd opgelegd.

Deze synode was dus wel zéér brutaal. De synode van Dordrecht was veel bescheidener. Volgens Prof. Bavinck had deze synode haar leeruitspraak omtrent de zaligheid van de jongstervende kinderen niet eens als dogma, als een leer der kerk, durven vaststellen. In haar leefde de schroom, welke voor het overmoedige woord te.Tigdeinst. De synode van Utrecht wist het evenwel beter. Zij riep luide uit: God eischt, dat alle geloovigen hun kind er e n voor wedergeboren zullen houden. En alle ambtsdragers moeten dat getrouw als een goddel ij ke waarheid leeren.

Wie zich goed realiseert wat hier geschiedde staat verbaasd. Er wordt in onze dagen wel eens gesproken

over absolutisme. Men bedoelt daarmee, dat menschen aan hun eigen gedachten en woorden een kracht toekennen, alsof ze Gods eigen woord waren. Welnu hier is dat absolutisme in zijn ergsten vorm. Want hier was een kerkelijke vergadering — nog wel .de meeste! — die menschelijke woorden als een eisch des Heeren aan de gewetens oplegde.

DE ABSOLUTISTISCHE DAAD.

Van de ééne zonde komt men, als men zich niet bekeert, onherroepelijk tot de andere. Zoo was het ook hier.

Zooals bekend is, werd in de dagen na 1942 alle mogeUjke moeite gedaan, om die hoogmoedige kerkelijke woorden uit het kerkelijke leven weg te doen. Honderden verzoeken en smeekbeden en voorstellen werden naar de synode gestuurd. Maar niets mocht baten. De synodes bleven onwrikbaar op hun standpunt staan.

En toen moesten duizenden leden doen wat de Heere hun voorschreef, hoe moeilijk het ook was! Ze moesten tegen ce synode zeggen: wij mogen een me use henwoord nooit als een woord van God aannemen en gelooven. Wij mogen het ook niet leeren.

En toen volgde op het absolutistische woord de nog ergere, absolutistische daad. De mannen welke zeiden: wij mogen dat menschenwoord niet als Gods woord aannemen, werden dóór of namens de Synode uit hun ambt gezet of niet tot het sumbt toegelaten. Ook werden velen door kerkeraden van het Heilig Avondmaal geweerd.

Met wat voor een ernst dat geschiedde blijkt wel uit de volgende woorden, die ik letterlijk uit allerlei schorsingsbullen en andere dergeUjke stukken overschrijf.

De mannen die zoo spraken maakten zich „aan de in art. LXXX K.O. genoemde zonde van scheurmaking" schuldig. Zij richtten „scheuring en tweedracht in de kerken" aan. „Welbewust" constateerde de synode in deze daad „de grove zonde van openbare scheurmaking en openlijke verachting der kerkelijke orde". En werd door kerkelijke vergaderingen zelfs gesproken van het „leeren van valsche leer en het bedrijven van openbare scheurmaking", het verstoren van „de door Christus gewilde kerkelijke orde", het „ondermijnen" van „het door den Koning der kerk aan meerdere vergaderingen verleende gezag". Ja, het afwijzen van de leeruitspraak was „zich niet houden" aan de „in het onderteekeningsformuUer" „afgelegde belofte".

Het duidelijkst en het krachtigst werd door de Synode gesproken in hun brief van 25 Augustus 1944.

Paarin verklaarde zij, dat zij genoodzaakt was , , haar •diepe droefheid uit te spreken" over de „oppositie" in de kerken, „welke zij als revolutionair moet kenmerken en veroordeelen" en dat zij „geen woord teveel" had gezegd, toen zij in vroegere besluiten sprak van „in wezen scheurmaking" en van „kerkontbindend werk", maar dat zij daarmee „het kwaad" „juist «n scherp" had „gekwalificeerd".

Met deze en andere woorden zijn vele, vele am.bts-'dragers geschorst en afgezet.

Steeds onder aanroeping van den heiligen God. Wie Prof. Berkouwer heeft hoeren bidden op de synodevergaderingen, waar over deze dingen gesproken werd, vergeet dat nimmer! Er werd gesproken, gehandeld, tucht geoefend in den Naam des Heeren.

Zoo werden deze vonnissen veel en veel ernstiger, dan de wandaden waardoor het Hervormde Kerkgenootschap maimen als Hendrik de Cock en Dr Kuyper verwijderde. Ten opzichte van hen sprak men alleen •over reglementen en dergelijke. Ze werden wegens overtreding daarvan uit een „genootschap" geworpen.

Maar de Gereformeerde synodes en classes handelden anders. Daarin werd Gods Naam aangeroepen. En het werd den overtreders toegeroepen: Gij hebt tegen den HEERE gezondigd, 's HEEREN toom is tegen u ontstoken! Bekeert u van uwe booze wegen!

Dit was de absolutistische daad, welke op het absolutistische woord volgde.

TOT ONWETTIGE AMBTSDRAGERS VERKLAARD.

En nog is het einde niet. De gemeenschap met allen, die het menschenwoord "verwierpen, werd door de synode radicaal opgezegd.

Een kerk, welke, en bloc, de leeruitspraak verwierp werd zonder meer uit het kerkverband gestooten.

En van alle geschorste ambtsdragers werd door de synode verklaard, dat zij geen wettige ambtsdragers meer waren.

Ik wil deze belangrijke uitspraak hier letterlijk overnemen. Zij is de huiveringwekkende bekroning van het verschrikkelijke werk van de synodes van 1942 —1944.

In een brief, welken de synode d.d. 24 Augustus 1944 aan alle kerken zond, riep zij alle kerken bewogen, in den Naam des HEEREN, toe, „de door of nam.ens deze Synode gesöhorste of ontzette ambtsdragers" niet te zullen „ERKENNEN EN WEDEROM ONTVANGEN ALS WETTIGE AMBTSDRAGERS IN GODS KERK".

Inderdaad, dit is een dieptepunt. Met één streek werden alle geschorste ambtsdragers gekwalificeerd als niet wettige ambtsdragers en dan — zoo algemeen mogelijk! — in •Gods kerk! . ., ..,

We moesten en moeten dit synodale vonnis in alle - verschrikkelijkheid aanvaarden!

In een officieel stuk, waarin vele, vele malen de Naam des Heeren wordt aangeroepen, werd de positie dör geschorste ambtsdragers scherp en duidelijk geteekend. Het was een afsluitend en vernietigend oordeel!

ONWETTIGE AMBTSDRAGERS IN GODS KERK!

De brief waarin dit verreikende, definitieve oordeel over alle geschorsten werd uitgesproken vindt men, merkwaardig genoeg, niet in de Acta. Maar ze werd toch rondgezonden! En wie vnl, kan hem lezen in het synodeverslag van Scheps, pag. 246 v.v.

HET EINDELOOZE, ONKERKELIJKE, GESCHARREL.

Nadat al deze dingen met strakken ernst, onder aanroeping van den Naam des Heeren geschied waren, xis een wonderlijke periode aangebroken in de geschiedenis der gebonden Gereformeerde Kerken.

In eigen kring ontstond — gelukkig! — een algemeen en taai verzet tegen de onbegrijpelijke wandaden welke waren geschied. Het werd luide uitgesproken, dat er een ban, dat is immers een vloek, in het leger was. Is erger voor een kerk denkbaar? Velen wendden zich opnieuw tot kerkeraden en sj^oden met bezwaarschriften. En daarom moest steeds weer over de besluiten van 1942—'45 gesproken worden.

Wat de synodes toen deden is bekend. Voor ieder, die eenig besef heeft van wat Jezus Christus bedoelt met zijn: uw ja zij ja en uw neen, neen, was het onbegrijpelijk en weerzinwekkend.

Indien men waarlijk gemeend had wat men vroeger zei, zou men ten opzichte van de leeruitspraken gezegd hebben, wat men ter Dordtsche synode van de vijf artikelen tegen de remonstranten uitsprak, namelijk: „deselve den nacomelinghen onvervalscht te vnllen naar laten, ende tot de comste onzes Heeren Jesu Christi, onvervalscht te vyillen bewaren".

En ten opzichte van de geschorsten en de gecensureerden zou met den ernst welke de kerk betaamt blijvend hebben opgeroepen tot bekeering. Had men dat niet ter synode gedaan? Waren de kerken daartoe niet opgeroepen? Verjaren zonden soms bij God? Had men de ambtsdragers, die dat niet vsdlden doen, daarom niet lastig gevallen?

Maar nog het een noch het ander geschiedde. Men ging de leeruitspraken verklaren, toelichten, uitleggen, zoodat alles groen en geel voor de oogen werd. Men verving de leeruitspraken door andere met het resultaat, dat nu twee groepen tegenover elkaar staan, waarvan de eene juicht: er is veel veranderd, er is „ruimte" gekomen en de andere verzekert er is niets veranderd, niets, niets! Ondertusschen werden de leeruitspraken openlijk bestreden. De friesche predikanten noemden de vervangingsformule een ding met twee aangezichten vol „klinkklare en tevens duistere theologische constructie". En ds Ras van Bennekom schreef publiek: „Ik predik hier zonder me te bekommeren om enige leeruitspraak van de Synode, aangaande het verbond 'k Vind de bindingsgeschiedenis een afschuwelijke zaak".

En ten opzichte van de schorsingen is de situatie zoo, dat iedereen u zegt: je moet dat niet zeo zwaar nemen, je moet die dingen niet zoo opblazen, je bent me een even lieven broeder als vroeger. Maar ondertusschen laat men de eeden, die eenmaal werden gesproken en in de synodale acta werden vastgelegd, onveranderd staan. Ja, de synodes van 1945, 1946, 1947, 1949 hebben nadrukkelijk verklaard daarin niets te willeiï vwjzigen. Men heeft nog eens en nog eens van deze vonnissen gezegd: ze waren goed, zeer goed.

En zoo zonk men al meer weg in een kerkelijk, confessioneel en ethisch moeras.

DE NIEUWSTE EVOLUTIE.

Deze week is aan het kerkelijk treurspel van de laatste jaren een nieuwe acte toegevoegd.

Ontdaan van alle rhetorische en stichtelijke opmaak komt de kern van de zaak hierop neer.

Een aantal ambtsdragers uit Gereformeerde Kerken hebben aan de Haagsche synode een vérklaring aangeboden waarin ze zakelijk hun hartelijke instemming' betuigden met de synodale leer en de synodale hiërarchische kerkregeering! Ze hebben daarbij gevraagd of ze zoo acceptabel waren bij die synode. Van beide zijden heeft men toen de eeden, welke men indertijd gezworen had, onder de tafel gewerkt. En toen heeft de synode verklaard, dat deze mannen haar hartelijk welkom waren!

Dat zoo de gang van zaken is geweest ontdekt iedere nuchtere beschouwer onmiddellijk.

De predikanten Bos en De Goede verklaarden immers, dat zij geloofden en b e 1 e d e) n, dus als goddelijke waarheid aannamen, dat de kinderen der geloovigen, omdat zij begrepen zijn in Gods verbond en Christus' kerk en omdat hun de belofte des Geestes toekomt, zonder onderscheiding ge-1, o o V i g zijn te tellen bij (te rekenen tot, te erkennen als) dezulken in wie de Geest der genade onoverwinnelijk heerscht tot wederbaring, tot bekeering en ten eeuwigen leven.

Kort gezegd komt dat hierop neer: De Heere eischt van ons alle kinderen der geloovigen zonder onderscheid te houden voor kinderen in welke de Heilige Geest met zijn wederbarend werk is begonnen. Zakelijk is dat dus precies hetzelfde , als houden voor wedergeboren. ...... ..

Maar na deze formule komt nog wat. De genoemde predikanten verzekeren namelijk dat het door hen geformuleerde oordeel over de kinderen der geloovigen niet mag worden losgemaakt van wat de Schrift zegt aangaande Gods verkiezing, dat n.l. niet alles Israël is wat Israël heet. M.a.w. je moet, naar den wil des Heeren, er in je beschouwing van de kinderen óók mee rekenen, dat er velen niet uitverkoren zijn en dus niet wedergeboren zijn of zullen worden.

Voegt men deze twee uitspraken nu bij elkaar dan krijgt men het volgende:

Ie. De Heere eischt dat ge alle kinderen zonder onderscheiding houdt voor kinderen in welke de Geest zaligmakend werkt.

2e. De Heere eischt dat ge NIET alle kinderen der geloovigen houdt' voor kinderen, in welke de Geest zaligmakend werkt.

Inderdaad dit is de echt synodale leer. Alleen ze werd nog nimmer zoo slecht en slordig geformuleerd. Het zou heel wat beter, heel wat oprechter zijn geweest, als de genoemde predikanten niet een nieuwe formule hadden uitgevonden maar simpel hadden gezegd: we.aanvaarden de synodale leer met huid en haar!

En ten aanzien van de kerkregeering werd inderdaad dezelfde camouflage-tactiek gevolgd. Men heeft art. 31 der kerkorde in schijn gehandhaafd. De kerkeraden en de personen, welke bezwaard zijn mogen dat wezen, ja, maar slechts voor zoover „het welzijn der kerken dat gedoog t". Maar de instantie, welke uitmaakt wat in zoo'n geval het welzijn der kerken is en in hoeverre dit welzijn der kerken het bezwaard zijn gedoogt, is de G e-neraleSynode!

Het „welzijn der kerken" zooals een Generale synode dat ziet, wordt zoo hoogste wet! Het is zuivere hiërarchie!

En, zooals ik reeds zei, over de schorsing enz. dezer predikanten werd met geen woord gerept!

Die stopte men in den doofpot. Dit alles is wel zeer triest! Waar is de ernst, de eenvoud, de oprechtheid?

EN NU?

Wat moeten wij nu doen? We moeten ons met allen nadruk voor oogen stellen, dat het in de kerk voor alles aankomt op waarheid, oprechtheid, liefde. Wij moeten weten dat een kerk niets, niets anders heeft te doen, dan het houden van de geboden des Heeren,

We moeten ons daarom met allen nadruk voor oogen blijven stellen, dat de synodale kerken voor Gods aangezicht hebben gezworen: de menschen, wel­ ke zich vr ij maakten van de leeruitspraken, zijü groote zondaren; in Uw naam st)ooten wij zé uit het ambt en we bidden U om hun bek e e1^1 i n g.

De eerste vraag welke thans moet gesteld is: neemt men deze woorden nog ernstig? Nooit mogen wij medewerken dat ze worden weggemoffeld! Dat is een gruwel in de oogen des Heeren. Als men ze niet meer durft te handhaven laat rnen ze dan koninklijk herroepen. Een kerk welke haar eigen leden niet meer ernstig neemt is reeds ondergegaan !

En voorts zullen wij een afschuw moeten blijven houden voor al dat geformuleer en geredeneer over het „houden voor", waar de kerken ziek van geworden zijn en dat reeds een confessioneele verwoesting heeft aangericht, zoo groot, dat men het zich nauwelijks voorstellen kan. Wij hebben aan de drie formulieren meer dan genoeg. Wat in de laatste jaren in dit opzicht is geschied is een bespotting van het ware belijden, waartoe God zijn kerk en zijn kinderen roept.

We zullen ons voorts moeten blijven verzetten tegen den hiërarchischen geest, die al dieper invreet in het leven der kerken en ze al meer krachteloos maakt ten opzichte van de vervulling van haar eigenlijke taak.

En ten slotte: indien er eenige liefde, eenige bewogenheid in onze harten is, moeten we de synodale kerken en broeders toeroepen: doet de zonde, de ernstige zonde der kerk weg. Gij hebt U vergrepen aan Cïods dienstknechten. Gij hebt ze weggejaagd onder den dreun van een zwaar vonnis. Herroep dat. Anders blijft Grods ban, Gods vloek u verteren. G ij hebt gezworen! En God houdt u daaraan. Totdat gij het openlijk wegdoet!

Ja, dat moeten we zeggen.

En ieder, die dat niet éérst en in eerster instantie alléén zegt, haat de synodale kerken en drijft ze die­ per in het moeras van zonde en oordeel.

C. V.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1950

De Reformatie | 12 Pagina's

Een nieuw dieptepunt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1950

De Reformatie | 12 Pagina's