GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gods kinderen „onder het juk”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods kinderen „onder het juk”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gek toch, dat soms de menschen op elkaar kwaad worden, als men een bepaald iets hun zegt, en den spreker allervriendelijkst aan blijven zien, ook wanneer hij precies hetzelfde zegt, maar dan in andere woorden.

Reeds herinnerden we aan een voorval, ergens in ons land. Daar waren eenige menschen de kerkelijke hereeniging van 1944 ontloopen, om met de onveranderde kerk-verscheurderswetten zich content te verklaren, en dus met de verscheurders zelf mee te gaan doen. Ze toonden tot dien tijd toe zich heel erg boos, als iemand in de hereenigde kerk het scheurtrekkend gezelschap als instituut een „valsche kerk" noemde. Ze vonden dat een allerongelukkigst extremisten-schema: witzwart. Dat beteekende dus: men moest eigenlijk van geen kerkelijk instituut zeggen: valsche kerk. „De ware" en de „valsche kerk", die kon men niet meer zoo gemakkelijk scherp onderscheiden. Wel stond in de belijdenis, dat die twee makkelijk te onderscheiden waren, maar zóó iets kon een problementorsend mensch van de 20e eeuw niet meer nazeggen in deze eeuw. En dus: heelemaal geen wit-zwart-schema meer; liever pluriformiteit! — Welnu, tenslotte lieten deze tegen het waar-valsch-schema opponeerende, en dit schema als doodelijke leer scherp afwijzende menschen zich overhevelen naar de uitstootende gemeenschap; en kijk, het eerste versje, dat ze daar mochten aanheffen in den dienst des Woords was: het lied der ware-contravalsche-kerk-schematiek: breng. Heer, al uw gevangenen weder. Dat beteekende dus: Heere, dat andere gezelschap, waar we vandaan kwamen, dat is een gevangenis. Ziet u wel ? Als u in proza zegt: ware-valsche-kerk, dan wordt men kwaad. Als u het in de taal van een psahnvers zegt, met andere woorden, maar precies hetzelfde, dan gaan ze zingen als een leeuwerik.

Lach niet om die menschen, al moet ge het hen wèl tegenspreken. Want iedereen loopt gevaar, in hetzelfde garen zich te laten verstrikken.

Neem maar een ander voorbeeld: als iemand de Hervormde Kerk een valsche kerk noemt, vinden velen dat héél erg. Maar verklaart hij: de geloovigen daar zitten „onder het ju k", dan zullen diezelfde menschen vaak in koor roepen: zoo is 't toch maar, hè? onze eigen hervormde dominee zegt het zelf ook, en we hebben nog pas van onze eigen hervormde synode heel flink alle mogeüjke kwaad gezegd. „Gods volk is toch maar onderhetju k."

Met vele synodocraten is het net zoo. Noem hun instituut valsch: er komt ruzie. Zeg tot hun „bezwaarden" : u blijft dus nog ondeif het juk? want u wilt immers „de eenheid niet breken", dan hoort u: precies, man; jij hebt tenminste nog , .begrip" voor mijn positie; als ze bij jullie allemaal zoo waren, dan...

En toch... Toch hebt u in beide gevallen precies hetzelfde gezegd.

Als u zegt: de kerk is „onder het kruis", dan beteekent dat meermalen: Gods kinderen worden vervolgd door de „w e r e 1 d"; ze wordt bedreigd van buiten. De vergadering wordt wel verhinderd, maar niet door de v e r g a d e r d e n zelf.

Maar als u zegt: de kerk is „on der he t juk", dan beteekent dat tegenwoordig: Gods kinderen worden vervolgd door de hiërarchie, die ze zélf in stand houden, en tot allerlei duren prijs betalen ; ze wordt bedreigd van binnen, want de geloovigen, die door Christus zijn vrijgemaakt van alle vreemde jukken, doen net, alsof er geen vrijmakende Christus werkzaam is geweest en nóg is; ze aocepteeren de hiërarchie a 1 s o f. die een dwang van buiten af was, - maar ze is niets anders dan een door hen zélf onderhouden en betaalde clique (dit woord behoeft niet hatelijk te zijn); de vergadering als vergadering wordt ter dege verhinderd, en dan juist door de vergaderden zelf; m.a.w. de vergadering als vergadering is „valsch". Het instituut, dat de vrijgemaakten-van-Christus, als w é. r e n ze nóg slaven „o nder het ju k", maar „op zich laten zitten", dat vergadert niet, doch het verstrooit. Bent u onder een juk? Dan bent u onder de hiërarchie. Daar kón u allang van af wezen. Dan bent u in „de valsche kerk".

Want „ j u k" is een confessioneel bepaald begrip. De kerk blijkt daarom ware kerk te zijn, dat ze slechts onder één juk i s. Het eenige, en dan noodzakelijke „juk" is het „j u k"' van Christus. Een ander „juk" kan wel worden „opgelegd", maar de geloovigen mógen het niet accepteeren. Want ze móeten het, als vrijgemaakten van Christus, door een eigen vrije daad van zich afwerpen. Wie de kerk brengt onder een juk, dat niet van Christus is, die probeert haar valsch te ma, k'e n en wie door een (van Godswege steeds) verboden onderwerping aan zulk een juk hen laat begaan, en „z ij n hals buig t" onder dat juk, die maakt nu ook zélf de kerk tot valsche kerk. Daar kunnen dan wel geloovigen zijn en bij het begin zullen het er allicht duizenden zijn. Maar die geloovigen zijn geen arme "stumpers, die men beklagen moet, doch OP DIT PUNT, en dat is ditmaal van kardinale beteekenis juist voor de kerk vergadering, aanvaarden ze wat ze MOETEN afwijzen; ze móeten het, naar hun eigen belijdenis.

De Nederlandsche GeloofsbeUjdenis — om niet meer te noemen-thans — spreekt daar duidelijk van. In art. 27 staat, dat de „7000", die in haast aUe klassieke stukken van den Reformatietijd worden aangediend als, voorbeeld van „trouwe gehoorzaamheid en kerkbewaring (omdat ze het bekende „sjeaar" d.w.z. overblijfsel, zijn, waarover Jesaja zijn heele profetie door spreekt), hun knie niet buigen „coram Baa 1". Dat wil niet zeggen, dat ze t h u i s, als brave, dapper-doende kerels, als een soort van „christehjk" snoevende cóntra-lamechs tegen vrouw en kinderen zich ferm. op de borst slaan, zeggende: maar m ij kr ij gen ze niet, ik voer hier een groot woord, en ik ga hier niet vóór in een privé-gebed tot baal; neen, ze doen 't heel anders. Misschien staan ze te trillen op hun beenen, maar, — ze weigeren voor het publiek opgerichte, en door dé staatsmacht (Achab-Izebel) ondersteunde en begunstigde hoog-altaar van Baal te bukken voor Baal; ze zeggen: dat juk (van een corrupte staatsmacht, of van een ons opgelegde hiërarchie, die van Mozes' wetten afwijkt), dat juk weigeren we. We hebben daartoe recht en plicht. We dóen het eenvoudig niet: compareeren

voor-het-aangezicht (coram) Baal. Ik voor mij geloof, dat de belijdenissen met dat „niet coram Baal" (niet voor Baals aangezicht) zinspelen op het eerste gebod. Dat eerste gebod beteekent, meen ik, goed geëxegetiseerd: geen andere goden hebben „neven s" M ij. In den Reformatietijd (en daarna, ook thans) achten velen dit de goede vertaling (geen andere goden „beyond" Jahwe). Maa, r er speelt, van den reformatietijd af aan, èn van daarvóór, ook een andere vertaling een beteekenisvoUe rol: geen andere goden Voor Mijn aangezicht; coram Me, coram Jahwe, voor Zijn aangezicht (officieel te ontmoeten in de bij de wet aangewezen plaatsen van den eeredienst). Dan hebben die „7000" geweigerd: ik verschijn niet voor het eeredienstcentrum van Baal (Jerobeam-Achab-Izebel, etc.) maar houd vast aan het eeredienstcentrum van den God der vaderen, sprekende door Mozes, Jahwe, den HEERE.

Dan is daar dus een valsch adres gesteld tegenover het ware adres.

Het valsche adres werd opgelegd, en met dwang, door de staatsmacht (waarvoor betaalde valsche profeten, en zich verkoopende priesters zich als een kerkhiërarchie inzetten, tot den prijs ook van vervolging der geloovigen toe). ,

Maar het ware adres werd erkend door degenen, die zich hielden aan de wet van Mozes: daarboven stond, dat Jahwe ze allemaal had vrijgemaakt, ja zeker: vrijgemaakt, van het diensthuis, het „juk" van Egypte, en dat Hij ze nu had gebracht onder ZIJN EIGEN juk: leert van Mij, zei Hij toen, want Ik ben nederig, dat wil zeggen: ik sta vlak naast u, Deut. 30, vgl. Rom. 10) en Ik ben zachtmoedig, en: Mijn juk is zacht. Ik heb geen drijvers geweldige roede, zooals Farao, Achab, de valsche hiërarchie; en MIJN last is licht, die sluit zich aan bij den bouw van uw lijf èn van uw ziel, die Ik hersteld heb.

Vandaar dan ook, dat in art. 28 en ook in art. 29 dat „juk" van Christus als het EENIGE TOEGE­ STANE terugkeert. Artikel 28 zegt, dat de geloovigen schuldig zijn zich bij de ware Kerk te voegen (de ware •vergadering dus). Hoe? Of waarin en waardoor? Door te onderhouden de el enigheid der kerk. Op wat manier? Door altijd te blijven bij het bestaande gefixeerde instituut? Of bij de meerderheide Door bij voorbaat dat met zichzelf af te spreken? Neen — door zich te onderwerpen aan haar onderw ij z i n g (ook die aangaande de kerk, haar vrijheid, haar rechten) en aan haar (met de onderwijzing kloppende) tucht, daarin den hals buigende onder het juk van Jezus Christus. Zóó formeert men zelf (in 't ambt der geloovigen) de ware Kerk. En dan staat daartegenover van de valsche kerk, dat zij zich aan het juk van Christus niét wil onderwerpen. En conform deze door en door verkeerde houding vervolgt zij (al of niet met inschakeling van de staatsmacht) degenen, die zich aan de Schrift houden; die ook zelf met velerlei boosheden behept zijn, maar die juist op die punten, waarin zij gehoorzaam probeeren te zijn door haar zóó vervolgd worden, dat zij op die punten, waarin zij zondigen door haar met de remedie der schriftuurlijke tucht niet eens meer worden behandeld ter genezing.

Wij zouden, zonder veel moeite, uit onderscheiden andere officieele confessioneele geschriften overeenkomstige uitspraken kunnen aanvoeren. We nemen die moeite niet. Het lijkt ons niet noodig. Want artikel 32 van onze eigen belijdenis zegt nu, dat de regeerders der kerk (zij, die op een of andere manier besturen) zich in het regeeren (het lasten, zeg maar: een „juk" opleggen) moeten wachten, af te wijken van Christus' ordinanties voor de kerk-regeering; maar die regeerders - ^ hoe ze ook heeten, kerkeraad of superintendent, (zie een vorig artikel), kerkeraad mét of zonder synodale besluiten of oekasen voor zich op tafel —, die regeerders, nog eens, moeten het juk van Christus, dat zachte, dat gezegende, dat ook de overtreders helpende juk van Christus opleggen, en mogen alleen dat juk opleggen. Want niet zij hebben iets op te leggen, doch Christus moet het doen door hen. Leert van Mij, want ik ben . nederig, d.w.z. laag bij den grond, vlak naast u, en niet heel hoog op een verheven stoel. Vlak bij den grond — wat beteekent dat anders, tenminste vandaag, dan dat ik een dominee, een ouderling, een diaken vlak bij me heb, en dat die man fungeert als de hand, waarmee Christus zijn juk oplegt? Welnu — als dan in art. 32 eerst de regeerders hun taak krijgen toegewezen, dan krijgen daarna de geloovige beUjders hun beurt: daarom, zoo wordt er vervolgd, daarom verwerpen wij alle menschelijke vonden èn alle wetten, die men zou willen invoeren om God te dienen en door deze de conscientie te binden. Wij verwerpen dus a 11 e j u k, dat niet Christus' juk is. Dat doen we — doodeenvoudig. Al zijn die regeerders ook onze beste vrindjes, pf — al zijn ze ook op bepaalde punten beter, wijzer, voorzichtiger dan wij. Wij verwerpen alle juk, dat niet van Christus is, waarmee men ons wil binden in de conscientie en wil dwingen. „In wat manier het ook z ij."

Dat staat allemaal niet in een vrijgemaakt kerkbodetje, maar in de belijdenis van Ridderbos, Berkouwer, Nauta.

En het beteekent: de geloovigen moeten niet (als de duizenden in de Herv. Kerk en de tienduizenden, want zoo tellen wij ondanks de numerieke relaties, de tien­ duizenden in de synodocratische kerk) loopen mopperen op hun regeerders, en zeggen: die hebben 't gedaan. Dat is gemakkelijk genoeg. Neen — ze moeten die regeerders laten voor wat zij zijn. De geloovigen zelf hebben beloofd en beleden, dat ze zullen en moeten verwerpen alle juk dat niet van Christus is. Met andere woorden: als zij die be loofde verwerpingsdaad niet doen, dan accepteeren zij dat valsche juk. En toch waren ze vr ij gemaakt van alle valsche juk (van het staatsjuk), want de kerk is niet meer onder Achab, en Elia hoeft niet meer in de kerk „onder te duiken", net zoo min als David voor Saul. Én vooral van het hiërarchische juk. Want de kerk is door Christus, en niet door een paar galileesche visschers, of een driftigen Luther, of een koppigen Calvijn, of een dit en dat mankeerenden De Cock of Kuyper, vrijgemaakt van de hiërarchie.

Dat beteekent dus: elk doleerend maar „b 1 ij v e n d" mannetje, dat zich en de medegeloovigen laat liggen „onder het juk" (niet van Christus), maakt zijn kerk valsche kerk. Hij zegt: ik blijf — punt. De belijdenis zegt: jij loopt weg. Want je houdt je niet aan den beleden regel: afwerping van het valsche juk.

De geloovigen onder „het" juk maken zich zelf leden der valsche kerk. AI blijven ze tot hun dood toe de lieve menschjes die ze waren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Gods kinderen „onder het juk”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's