GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De jaarlijksche reünie te Kampen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De jaarlijksche reünie te Kampen

„Fides Quadrat Intellectum”

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ter vervuiling van Christus' opdracht: Predik het Woord!

........ Het geloof, dat Gods openbaringsinhouden aanneemt, brengt orde in de wanorde van ons verduisterd verstand Niet wij brengen quadratic in de ruïnes; dat doet God door Zijn Woord, dat wij gelooven: Fides quadrat intellectum ".

In het licht van dit citaat uit de rede van. Prof. Schilder willen we dit jaar den dag verslaan van de School, die door Gods genade blijk geeft mannen te hebben en te geven met een door geloof geordend intellect, en die zoo in haar onderwijs mag medewerken aan de vervulling van Christus' bevel: Predik het Woord!

Dat de School hieraan dienstbaar is, bewezen op 26 en 27 September èn de sprekers in wat ze te zeggen hadden èn een samengestroomde menigte, die daar naar luisteren wilde.

EEN BLIJDE DAG

Ook nu was er weer een groote menigte uit alle streken van ons land naar den Schooldag getrokken, een circa 8000 personen. En ook nu was de organisatie weer af.

Van het vele mooie, dat we zouden kunnen noemen, memoreeren we alleen het volgende:

Onze zusters hebben weer best gezorgd voor de bibliotheek. Het Dames-comité kon een bedrag overdragen van f18.500. Met groote dankbaarheid werd dit bedrag, dat met vele kleintjes bijeengebracht wordt, aanvaard. Hulde!

Bij de gehouden collecte, waarvan we de opbrengst op het oogenblik nog niet kunnen meedeelen, bevonden zich twee bankbiljetten van f 1000.—. Wat een liefde tot onze School spreekt hieruit!

De volgende gelukwensch kwam binnen van de vrijgemaakte kerken van Canada:

Classis Canada comprising Edmonton — Georgetown — Lethbridge — Neerlandia wish you a glad day and Good's blessings in the work of the Theological Seminary.

De vertaling van dit telegram luidt: Barendrecht, van der Hirst.

Classis Canada, omvattende Edmonton — Georgetown — Jjethbridge — Neerlandia, wenscht U een> bhjden dag en Gods zegen in het werk van de Theologische Hoogeschool.

(w.g. Barendrecht, v. d. Hirst).

Op dit bhjk van medeleven van onze broeders over den oceaan werd het volgende geantwoord:

Barendrecht — v. d. Hirst

Lethbridge — Canada

Hartelijk dank voor Uw moedgevend telegram en broedergroet van ongeveer achtduizend bezoekers Hoogeschooldag. Wederkeerig Uw classis Gods Vaderlijken zegen toegebeden in nieuwe vaderland. De Kerk is overal.

Van Dijk, curator.

Jager, rector.

Ook enkele broeders en zusters uit Zuid-Afrika, die wegens afstand en kosten dezen Schooldag niet konden bezoekeVi, wenschten de Hoogeschool Gods zegen toe. Het telegram was onderteekend door ds F. den Boeft, die momenteel in Zuid-Afrika vertoeft.

BIDSTOND

Dinsdagavond ging voor in den Bidstond ds J. van Dijk van Schildwolde met een predikatie over 2 Tim. 2 : 1, 2.

De instructie van den apostel Pauins aan Timotheus voor de opleiding tot den dienst des Woords.

Broeders en zusters in onzen Heere Jezus Christus,

Wanneer en wie daarmee voor het eerst is begonnen, een bidstond voor den Schooldag te houden, is mij niet gelukt te ontdekken. Misschien is het vanaf den eersten verjaardag van de geboorte der Theol. School zoo al geweest. En niemand zal durven ontkennen, dat het niet gepast en noodig is.

Maar dan mogen we, om recht te bidden, met onzen catechismus wel eerst • onzen nood en ellendigheid grondig kennen.

Die nood is niet, dat we de duizenden, die morgen worden verwacht, niet kunnen bergen in onze kerkgebouwen. Of ja, dan kon die nood daar wel eens verband mee houden. We mogen ons over zulk een krachtig meeleven van het kerkvolk met de School der kerken verblijden. Want bet is, om met Prof. Helenius de Cock te spreken, die op het 25-jarig jubileum der Theol. School de' feestrede hield, onmogelijk, van de Theol. School te spreken zonder van de Kerk te gewagen, waaiTan zij een dochter is, of dat bij het feest der dochter de moeder, die haar het aanzijn schonk, niet hartelijk belangstelt in haar welvaren. Het is goed en heerlijk om te zien, dat de slagen, die haar samen hebben getroffen, den familieband weer hebben aangehaald.

Zeker, we mogen ons over dat meeleven verblijden, als het maar is een meeleven met de School der ke r k e n, een dankend gedenken en de wond'ren gadeslaan, die God haar heeft van ouds gedaan. En niet een Hitleriaansche toogdag-stemming, een demonstratie van onze kracht, en een manifestatie van de scharen, die alhoewel dan niet met dreunende passen opmarcheeren, maar dan toch met hun massa's het oude stedeke Kampen bijna blokkeeren, in een stemming van: wij zullen laten zien, dat we er ook nog zijn, en bok wel wat kunnen, en van: wat hebben wij het toch heerlijk ver gebracht. In een bravourstemming tegen de „lieden van de Oude Straat": al hebben ze er ons uitgegooid en alles ons ontnomen, we zullen ze laten zien, dat we ook nog wel wat kunnen!

Neen, neen, bidden is immers het voornaamste stuk der dankbaarheid hetwelk God van ons vordert, en begint dan ook met danken, en danken vangt aan met depken. „Wij gedenken morgen", zou Lindeboom, zeggen, als in 1879, „de weldadigheden des drie-eenigen Gods, Die aan Zijn uit het diensthuis uitgeleide gemeente in Nederland 6 Dec. 1854 de Theol. School heeft geschonken. De vrije school aan de vrije kerk, opdat zij zou staan en toenemen in de waarlijk vrije Theologie, de waarheid steeds meer verstaan en haar vrijmakende kracht zou openbaren, tot eere van den Zaligmaker, die Zelf gezegd heeft: Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zoo zult ge waarlijk vrij zijn."

En dan leidt danken vanzelf tot bidden, want daar staat ook onze nood en ellendigheid levensgroot voor ons, van kerken en curatoren en professoren en studenten, de ontzaglijke roeping, die op ons is gelegd, en die voortvloeit uit het Woord van God, dat ik tot tekst koos voor hedenavond, omdat het precies weergeeft, waarom we moeten bidden, en waar we ons voor moeten wachten.

Hij komt voor in den brief van den apostel Paulus aan Timotheus, dien wij, met den eersten aan dat adres en dien aan Titus den naam van Pastorale brieven geven. Gegoten in den vorm van een persoonlijke correspondentie, zijn ze nl. een vademecum pastorale, een handboek voor de herderlijke verzorging van de gemeente van Christus voor alle tijden geworden. Want achter de persoonlijke verhouding, die in deze brieven uitkomt, licht de apostolische autoriteit. Zooals Calvijn het uitdrukt: door de persoonlijke verhouding is de geestelijke autoriteit niet vervaagd. Vele vermaningen, ..egl hij, zouden overbodig schijnen, zoo ze alleen aan Timotheus waren gericht. Integendeel: deze brief heeft juist klare onderscheiding en ordening ten doel. De positie der kerk moet - bekrachtigd door leer en organisatie. Een 'uron, die troebel wordt, vertroebelt heel de rivier. Een troebele apostolische kerk zou heel de geschiedenis door vertroebelend werken.

En daarom is het een brief van den apostel Paulus aan Timotheus den ambtsdrager, en over zijn hoofd heen aan alle herders en leeraars en ambtsdragers .'Ier gemeente, en aan de kudde, die door die herders moet worden geleid. En, om Calvijn nog eenmail te citeeren, „terugkeer tot de hier gegeven voorschriften zal ten allen tijde dienstig zijn aan den wederopbouw dei' vervallen kerk". En van die voorschriften is die, welke in onzen tekst vervat is, een van de allervoornaamste.

Het is een deel van Paulus' laatste woord. Zijn strijd is volstreden, z ij n loop is geëindigd, de kroon ligt voor h è m klaar. Maar zijn hart is vol zorg voor de kudde, die hij achterlaat. Krijgen stervenden al vaak iets profetisch, en is het of ze de lijnen in het heden duidelijker zien, en over den horizon heen schouwen, waar achter de toekomst anders voor ons oog is verborgen, de gevaren peilen, de dreigingen voorvoelen, die het nageslacht omringen; hier is het de geest van Christus, die als bij een tweeden Mozes de geest van den ouden apostel verlicht, en voor zijn oude veldheersoogen ontrolt het strijdperk der eeuwen, waarin de opvolgers zullen moeten staan. En aan wien kan hij zijn laatste wenken, zijn uiterste waarschuwingen, zijn strengste instructies beter richten, dan tot Timotheus. Met hem is een stuk levensgeschiedenis van Paulus, maar tevens een tijdvak kerkgeschiedenis van den apostel vergroeid. Van den dag af, dat hij hem ontmoette, en hij hem door het evangelie als zijn geestelijken zoon heeft geteeld, is hij des apostels reisgezel en medearbeider geworden, heeft hij met hem de gemeenten gesticht die nu gebouwd en bevestigd moeten worden. Wien kan hij beter zijn geestelijke erfenis toevertrouwen, tot wien beter zijn geestelijk testament richten? Uit de gevangenschap te Rome, waar hij verdrukkingen leidt om het evangelie als een kwaaddoener, tot de banden toe, ziet hij met verrukking, dat het Woord Gods niet gebonden is, maar zijn loop voortzet, en richt hij, als overwinnend kampvechter, zijn

instructies tot zijn officier, dien hij in het strijdperk achterlaat. Den dood vreest hij niet, maar het woelen der verleidende geesten en monden en pennen voor zijn gemeenten, die hij aan alle zijden bedreigd ziet. Zware tijden ziet hij aanbreken voor de predikers van de dwaasheid des kruises.

Is er nog hoop voor de kleine vrijgemaakte kerken? Zullen de ambtsdragers in 't bijzonder hun werk niet gaan zien als een ondankbare en onvruchtbare taak? Zullen ze niet in de verleiding komen de zaak maar als een verloren zaak op te geven?

Neen, ge vergist u, roept de apostel: de taak is geweldig, de roeping grootsch en machtig. Juist daarom is de tegenkanting zoo groot, omdat Satan weet, dat ge iets kostbaars, bezit, dat ge nooit moogt opgeven, maar getrouw moet doorgeven.

En hoe dat moet, vindt u voor alle tijden in onzen tekst omschreven, waar we vinden:

DE INSTRUCTIE VAN DEN APOSTEL PAULUS AAN TIMOTHEUS VOOR DE OPLEIDING TOT DEN DIENST DES WOORDS.

I. Het karakter van deze opleiding;

n. de ontvangers van deze opleiding;

ni. de kracht tot deze opleiding.

I. Als de apostel Paulus zich dan richt tot zijn ge-• liefden zoon Timotheus en zegt: gij dan, mijn zoon, word gesterkt in de genade die in Christus Jezus is, dan hoort u daarin een opdracht tot een geweldig werk, waarvoor wel groote kracht en genade noodig is. Dat hoort u in dat voegwoordje „en", dat er op volgt, en het volgende aan het voorgaande verbindt. Word gesterkt in de genade e n hetgeen gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, betrouw dat aan getrouwe menschen, welke bekwaam zullen zijn om ook anderen te leeren. U hoort daarin: Timotheus! nu gaat het spannen, nu komt er een taak, waar je groote kraicht voor noodig hebt èn tevens groote wijsheid. Ge moet iets doorgeven, wat ge ontvangen hebt. En wat is het dan, dat Timotheus moet doorgeven?

Daar sluit de vorige brief ook al mee, en daar staat deze vol van. Die vorige brief sloot met den gewichtigen oproep: o Timotheus, bewaar het pand, u toebetrouwd. En dat ik dien tekst hier aanhaal, komt door het woord, dat de apostel hier gebruikt als hij zegt: betrouw dat aan getrouwe menschen Het werkwoord, dat daar staat is van denzelfden stam afgeleid als het woordje pand. Het beteekent eigenlijk, het pand doorgeven. Het gaat dus over een deposito, dat bij iemand wordt gedeponeerd. En dat moeten gelrouwe menschen zijn, vertrouwbare menschen, waar je in gelooven kan, dat ze hun taak goed zullen vervullen. En daar blijkt al weer uit, hoe kostbaar het pand en hoe gewichtig die taak is. Wat ge zoo goed hoort in die slotwoorden van den vorigen brief: O, Timotheus, pas toch goed op: laat er toch niets verkeerds mee gebeuren, laat het niet in verkeerde handen komen. Er staat, daar trouwens een nog veel feller woord dan bewaren. Bewaken! 't Roept het beeld op van een kerk, die in een vijandige wereld een schat moet bewaren, die men van alle zijden tracht te roo-ven. Hèt deposito, het toebetrouwde goed, dat haar ter bewaking is overgegeven, moet door de eeuwen heen beschermd als de kroonjuweelen door de paleiswacht. Maar de bewakers zijn sterfelijk en de wacht duurt eeuwen. Ik beveel u, dat gé dit gebod houdt onbevlekt en onberispelijk tot op de verschijning van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus!

Wat is dat pand, dat moet-worden doorgegeven?

De Kantteeksningen zeggen: at is de gezonde leer' des geloofs, welke u als een pand te bewaren is gegeven, om het wel aan te leggen, en ook anderen te bewaren te geven. Het begrip keert telkens met andere woorden terug: et geloof, 6 : 21 uit den eersten brief, dat is daar de geloofsbelijdenis, de inhoud van het geloof, het geloof zooals het geloofd wordt;

de gezonde leer, hoofdst. 4:3, de gezonde woorden, 1 : 13, het goede pand, vs 14, mijn leer, vs 10 van hoofdstuk 3, en lees ook vs 14 en 15. 't Is als Van Andel zegt: lles wijst hier op het Evangelie zelf, dat Paulus zoo is toebetrouwd, dat hij er voor verantwoordelijk is, en waar Paulus' levensinteresse daarom in opgaat. En dat vraagt hij nu ook van zijn opvolgers. Mijn evangelie, noemt hij het, vs 8. Dat geef ik nu u ter bewaring over, Timotheus, maar gij moet het weer aan anderen toebetrouwen, en die moeten weer bekwaam zijn om het anderen te leeren.

Het is dus het Evangelie van den Heere Jezus Christus, dat ook weer steunt op en de vervulling is van de Schriften des Ouden Verbonds, zie maar vs 15 en 16 van hoofdst. '3, en dat Paulus met de andere apostelen naar Christus' belofte is indachtig gemaakt en geleerd, en het uit het Zijne genomen heeft, om het hen te geven.

En dat is nn toebetrouwd goed, dat is niet van je zeit, dat moet straks weer afgegeven worden, in de verschijning van onzen Heere Jezus Christus.

verschijning van onzen Heere Jezus Christus. Daar staat dus de taak der kerk van Jezus Christui en in haar in het bijzonder van allen, «die het pand moeten doorgeven, onder geweldig aspect.

Paulus l.eeft Timotheus zijn boodschap toegereikt.

„Zoolang was het aangezicht", ' zegt iemand, „van Timotheus en van alle leerlingen der apostelen op hem en zijn generatie gericht. Maar straks zou die generatie worden weggenomen, en zouden de hoofden en handen van hen, die nü leerlingen zijn, zich omwenden, teneinde het ontvangene toe te reiken aan het na hen volgende geslacht. En dit zou de wendende beweging zijn, die elke generatie moest maken, tot het eind der tijden zou komen, en Christus zou verschijnen. In snel perspectief krijgen wij binnen het bestek van één vers vele achtereenvolgende generaties te zien: Paulus, en de „vele getuigen", Timotheus, de door hem te kiezen vertrouwensmannen, eii degenen, die weer door hem onderwezen zullen worden. Onder dit aspect kan men lederen kerkdienst, iedere catechisatie, ieder college bezien. Daar zijn voor het oog slechts: deze predikant en deze gemeente, deze leeraar en deze catechisanten, deze professor en deze studenten. Maar achter den prediker en professor bevinden zich ontzichtbaar de lange rij der voorgangers; uit wier mond zij de boodschap ontvingen, en de apostelen, en Christus, en onder de hoorders, onherkend misschien nog, en achter hen, nog onzichtbaar, zijn de nieuwe ontvangers en doorgevers, een onafzienbare reeks, die zich naar de toekomst verlegt, tot_ de laatste Christus ziet verschijnen om het pand in 'zijn handen over te geven, en de estafetteloop van het evangelie is beëindigd".

Maar nu is het dit, waarvoor de heengaande apostel zoo bezorgd is. „Kon er schade toegebracht aan het pand, als het door zoovele handen zou gaan? "

Want het is maar niet een dood ding, dat moet doorgegeven, het is een boodschap, ja, een belijdenis, die beleefd moet worden. Bewaren, dat is: de traditie zuiver doorgeven, maar niet in doode traditie, doch la 't levend vasthouden van het levende woord, dat is overgeleverd. Bewaren, dat is conser-vatief zijn, maar niet in dood conservatisme. Het is een zelf geloovig blijven bij de gezonde leer, die regenereerend en reformeerend werkt op al wat van de zieke en zondige menschelijke natuur zich er mee wil vermengen, die zich in elk tijdvak gezond en frisch keert tegen de verrotting der wereld. Het is de belijdenis vrijhouden van de gangbare meeningen, waarmee de geleerdheid en de traagheid der menschen ze zoo graag wil vermengen, ze vrij houden van geliefkoosde theorietjes, die men zoo gauw in de plaats van het pand als goddelijke waarheid gaat beschouwen en uitventen.

Het is de belijdenis der vaderen niet als een antiquiteit in het kerkelijke museum zetten, bewerend, dat de sprekende God in eiken tijd weer een ander belijden geeft, en toch die belijdenis telkens weer als een nieuwe schat ontdekken.

En daar hebt u dan de machtige taak in enkele woorden gezegd. De kerk des Heeren heeft de lantaarn te zijn, die de reine vlam der waarheid voor uitdooven behoedt, en tegelijk haar licht doorlaat, om de wereld te verlichten. En als Christus komt zal Hij, de Waarachtige, die het Woord is, niet vragen, heeft een kerkvader gezegd: wat hebt ge bedacht, maar: wat hebt ge ontvangen; geen zaak van genialiteit, maar zaak van leer. Goud hebt ge ontvangen, geef goud weer.

O Timotheus, bewaar het pand, en doe het bewaren. Heb een afkeer van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valschelijk genaamde wetenschap. Eigenlijk staat er (en nergens is de apostel banger , voor): de platgetrapte paadjes van het leege, holle gezwets der z.g. kennis. Dat het een „theologie" gaat worden, een stel „beginselen". De plaats waarop ge staat, is heilig land, dat nooit platgetrapt mag worden. De betoovering van het woord wetenschap is altijd vol bekoring geweest. Maar al'werken geleerde menschen met hooggestemde meeningen, de taak der gemeente is een gansch andere. Wat de eene generatie ontvan.^en heeft, in heilig conservatisme, zonder conservatief te zijn, bewaren, omdat het haar bewaart, en haar leven is, en weer zal worden voor het nageslacht: hec geloof, dat aan de vaderen is overgeleverd. Al het andere is maar zijweg, en wordt dwaalweg. Al zegt iemand er bij: hiermede is in geenen deele ontkend het recht der echte theologie als zoodanig. Deze immers verdiept zich in hetgeen der gemeente is geschonken, verricht haar dienst juist in vruchtbare bestudeering en bewaring van hetgeen der kerk van Christus is geschonken. Haar taak is juist

om het pand te kennen en het vrij te houden van onzuivere bijmengselen.

O, wat is die taak geweldig. Paulus wil, dat Timotheus op zijn beurt er even bezorgd voor zal worden. En dat hij gedurig zal bedenken, dat het zijn taak is het zuiver door te geven, wat hij onder vele getuigen heeft ontvangen. ïimotheus, daar staan ze om u heen, de vele getuigen, 't Is üw boodschap niet, en zij letten er op, hoe gij het doorgeeft. Denk bij uw onderwijs aan de getuigen!

Hij wil, de scheidende apostel, dat wij even bezorgd

zijn. En de rij der getuigen is reeds veel grooter, ja een gansche wolk geworden.

Daar staan ze om ons heen, en zien op ons toe, kerk van Christus, van dezen tijd, die door Zijn genade de gezonde leer kreegt overgeleverd, curatoren, professoren, predikanten

Daar hebt u het karakter van de opleiding tot den dienst des Woords.

Zorgen voor de traditie en voor de successie.

Het was daarom, dat'iedere kerk, die weer tot reformatie kwam, ook onmiddellijk zich deze instructie van den apostel Paulus herinnerde en bezorgd werd voor die traditie. En voor die successie.

Zoo stichtte Luther zijn school in Wittenberg, Calvijn de zijne in Geneve. Of neen, het waren niet die mannen, het kwam vanzelf uit de kerk des Heeren op, toen ze maar weer tot reformatie kwam.

Zoo hebben die paar afgescheiden kerkjes reeds van den aanvang af gestreefd naar een school waar leeraren voor de kerken konden worden opgeleid. Of neen, zoo is het niet geweest. Het is, zooals Helenius de Cock het in zijn jubileumrede, eerder genoemd, uitdrukt: een kerk, mijne hoorders, wordt niet gemaakt, zij wordt geboren. Door Gods genade zijn tal van gemeenten vrijgemaakt, en slechts een zevental leeraren. Er was dus dadelijk leerarennood. Toen is het met de School gegaan als met de kerk. Laat het nageslacht die geschiedenis nooit vergeten, hoe de School werd geboren. Wat een moeiten er moesten worden overwonnen. Wat zijn onze moeilijkheden in '44 en nu, vergeleken bij die van de arme kerken, die in '49 niet kwamen tot de oprichting van de Theol. School, omdat de begrootmg, in totaal f 2400, te hoog was.

Maar 5 jaar later werd de School geopend met een jaarlijksche begrooting, die juist het dubbele bedroeg van de vorige. En de Cock roemt 25 jaar later, hoe rijk de School toch is, dat ze in staat is om aan drie harer oudste leeraren dat bedrag als jaarlijksch tractement te kunnen toekennen.

Die school was afgebeden van den Heere. Die school, daarvoor gebeden, geofferd. En daarom vloog het volk op, als ze aan die School kwamen, hun school. Maar het meest, omdat het vrome volk als bij instinct verstond, dat aan die School het pand werd doorgegeven, en daar veilig was. En daarom ook dat aanstonds na het verraad van '44, toen slechts twee der professoren trouw bleven, en een docent, er als een machtige beweging voer door de kerken en ondanks den bangen tijd het stichtingskapitaal voor een nieuwe School als in één ruk er kwam.

Eli daarom moet er worden gebeden, dat dit besef levendig blijve. Niet in een hoerastemming komen morgen School en Kerken samen, maar in een zich verheugen met beving, en zij de aandrang van hei gebed: Heere, geef curatoren, professoren en kerken de innige bezieling en de bevende vrees, die noodig is om het pand zuiver door te geven. Het zal een strijd worden, voorspelde de apostel aan Timotheus, want de volgende verzen spreken van een krijgstocht waarin weinig eer en roem, aanzien of voordeel te behalen is, en niemand moet denken om de „handelingen des leeftochts", om zijn soldij, maar of hij trouw is op ^jn post. Te midden van den afmattenden strijd in gedachtenis houden, dat Jezus Christus uit de dooden opgewekt is en leeft.' Als Paulus de slagen op den rug striemden, dan sterkte hem de gedachte: het pand, het pand. Maar ook als hij de bestrijding moest dragen van de valsche broeders, ging het niet tegen die personen, maar tegen de bestrijders van het Woord, de belagers van het pand. Dan wordt het niet gemakkelijk een gewichtig-doenerij, een schermen met woorden, een mee willen doen, een slagen terug willen geven als we geslagen worden, maar een weenende zien, dat ze vijanden zijn van het kruis van Christus. Dan is alle hoogheid verre, maar eenvoudig trouw en vroom de wacht houden en doorgeven. Dan denken we aan Tamme Foppes de Haan, dien professoraten aan de Rijksuniversiteiten waren aangeboden, maar leeraar werd aan het Theologisch Schooltje in Groningen met den titel hoofdonderwijzer. En in 1888 noemt Lindeboom zich en zijn collega's nog maar leeraars, maar waarschuwt tegen de grootdoenerij van de V.U. En komt ons in herinnering het woord, dat de oude Vader van Velzen richtte tot dr Kuyper op de vergadering waar de 31 artikelen werden besproken, die als grondslag voor de Vereeniging waren bedoeld: met woorden van waardeering voor zijn buitengewonen ijver en bewonderenswaardige gaven, maar met de vaderlijke waarschuwing, om toch te bedenken, dat buitengewoon begaafde mannen lichtelijk kunnen worden vervoerd tot nieuwe en vreemde dingen. Met tranen in de oogen betuigde Van Velzen toen: Geliefde broeders, wij hebben onze heerlijke, duideUjke, beproefde belijdenis, en daaraan moeten wij ons houden.

Hadden we niet teveel vergeten in de schitterende dagen, toen de ridderorden de toga's van onze professoren sierden, maar de afgevaardigden van de V.U. met een hooghartig glimlachje weer op ons gedoetje hier in Kampen neerzagen: daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eeniger tijd doorvloeien?

Een van de listen van Satan zal altijd zijn, ons te kleineeren en neer te zetten, en ons bij allen veracht te maken, en dat is pijnlijk voor het gemoed van hen wien God groote gaven heeft gegeven. Er is nog niets veranderd sinds De Cock de woorden sprak: „Onze kerk is in de maatschappij waarin we leven, nog altoos een niet geachte. Zij bestaat, en haar bestaan is op vele plaatsen wel niet geheel onbekend, maar dat bestaan wordt niet geteld. Daarvoor is het getal harer leden te gering, de positie, die haar leden in het algemeen in de maatschappij innemen, te laag, en de levensrichting, die zij erkent, de alleen ware en den mensch betamende te zijn, te zeer in strijd met de algemeen heerschende, dan dat zij op iets mag rekenen, dan ^Is een antiquiteit te worden beschouwd, die in vorige eeuwen thuishoort. En nu sprak ik nog niet van de leer, die zij belijdt. Bijna alles wat ontwikkelt en beschaafd heet, weet immers, dat die leerbegrippen verouderd zijn, voor denkende menschen onaannemelijk, en door de verstandigsten als geheel onwaar ter zijde gesteld. Onnoodig is het den inhoud der symbolische geschriften onzer kerk te kennen, • 't is niet de moeite waard ze te lezen, men weet het eenmaal, dat het ongerijmd wordt geacht de leer onzer kerk als waarheid te omhelzen. Denkende menschen kunnen nu eenmaal die calvinistische begrippen, die harde leer van Dordt niet aanvaarden".

En daarbij komt in onzen tijd niet alleen de afkeer van hen die het Woord van God verachten en een anderen inhoud geven, maar de afkeer van de belijdenis van hen, die zich eens onze brs en zrs noemden, de belijdeniscrisis, die artikel na artikel im Frage stelt. En, ik citeer weer De Cock: „de strijd, dien de Kerk heeft te strijden, heeft ook de school te strijden, 't Is niet bij de gunst der menschen, dat ze bestaat. Voor velen is ze een geheel onbekende. En bij hen, die zich beschouwen als ds godgeleerden van onzen tijd, staat onze school niet in achting. Niet weinigen beschouwen haar als een kweekplaats van bekrompen dogmatisme, als een inrichting, die alle licht en lucht uitsluit, den geest doodt, de vrije gedachte onderdrukt". En wij zouden er bij kunnen voegen, dat zij, die vol bewondering zijn voor het nieuwe dwaallicht van dezen tijd ons als verwatenen beschouwen, die ons vermeten over den immers transcendenten God te willen spreken alsof wij Hem kenden en Zijn Woord verstonden.

Maar we mogen zelfs niet in verleiding komen, dat ons dit pijnlijk zou aandoen. Alsof het ons om de eer der menschen te doen ware en niet om de bewaking en doorgeving van wat we ontvangen hebben. En wij herinneren ons, in allen strijd en moeite, dat het fundament Gods dit zegel draagt, dat de Heere kent degenen, die de Zijnen zijn. „En dat woord den jongelingen te doen verstaan, ze den weg te wijzen om zelfstandig onafhankelijk van menschen, maar afhankelijk van God en de voorlichting en de leiding van Zijn H. (ïeest, het te leeren kennen, is ons doel".

n. Want als het pand zoo kostbaar is, en het aankomt op het getrouw bewaren en doorgeven, dan mag het ook alleen overgegeven aan getrouwe menschen, die geschikt zijn om ook anderen te leeren. Hier ligt dus de roeping van de opleiding door de kerk voor de kerk. Het ambt zorge voor het ambt, zegt Van Andel. Niet als een soort geheimleer echter, die in een bepaalde kaste wordt bewaard. De gemeente ziet op dit alles toe en werkt in dit aUes mede.

Het moeten getrouwe menschen zijn, waar je op aan kan, dat zij voor hun taak zullen staan. Een predikant staat ergens, zegt iemand. Hij staat nl. bij het Woord op wacht.

Maar omdat het pand, al weer, geen dood ding is, en men de belijdenis steeds wil beknibbelen, moeten

ze haar kennen. Ze moeten er verantwoordelijk voor kunnen zijn. En daarom is er studie noodig, dege studie, stage studie. Zöoals Lindeboom liet zei op den 33sten gedenkdag der School in '88: 't Is allereerst noodig, dat de bewaarder van het pand een mensch Gods zij. Mkar hij moet tot allen arbeid ook volmaaktelijk toegerust zijn". Men behoeft waarlijk niet te zeggen, dat de schriftgeloovigen het zich met de leeraars en hun opleiding gemakkelijk maken. Wie het doen mocht, strijdt met de Schrift. Half bekwame, half ijverige, half vrome arbeiders: geen van die behaalt den bijbelschen graa'd: getrouw, en bekwaam om ook anderen te leeren.

Zoo is niemand zonder de Schrift; zoodanig een wordt niemand, dan wanneer hij zich door de Schrift heeft laten en laat bearbeiden. Zoo hij er zelf niet bij, niet in is, hoe zal hij dan het • pand bewaren ? Zijn gebrekkigheid zal het werk gebrekkig maken, en de gemeente zal kwijnen en dorren. Kerken en scholen worden broeinesten van Satan en zonde. - Dat is Gods oordeel, door Oud-en Nieuw-Testament bedreigd, door de geschiedenis der Kerk in alle eeuwen bevestigd. De Kerk zie dan toe aan wien zij het ambt van herder en leeraar en daarmee het pand voor het komende geslacht toebetrouwt. Wie denkt hier niet aan de woorden van Greijdanus, toen hem gevraagd werd naar de oorzaak van de kerkscheuring; en hij antwoordde:

„onkunde, en er waren ook te veel predikant geworden om een baantje". Lindeboom waarschuwt: al wie dit treffelijk werk begeert, zij met heilige vrees vervuld en met ootmoedig verlangen, om van uur tot uur te worden toebereid en uitgerust. Hij geve zich geheel over. Hij zette zich aan de voeten van den hoogsten Profeet als een in zichzelf gansch ongeschikte en geheel onwaardige, en volge al Zijn lessen met onafgebroken attentie.

En in '96 waarschuwde hij in „Bewaar het pand" waarin hij opkwam tegen het al meer wetenschappelijk maken willen van de opleiding tot den Dienst des Woords: vooral worde nauwlettend toegezien dat alleen zulke jonge mannen in het ambt worden gezet, die èn door hun studie èn door hun leven duidelijk hebben getoond, dat zij de vreeze Gods en de liefde van Christus kennen, zich met de gemeente één voelen, en verlangen haar te mogen dienen, niet: haar te gebruiken en te beheerschen". Een raad, die meer moge ter harte worden genomen door de kerken en professoren. Hierin mogen de kerken geen pardon kennen, en het is goed, dat sommige classes zich dan ook hebben uitgesproken-meer op d i e bekwaamheden te zullen gaan letten.

Maar dat beteekent nu niet, dat de wetenschap kan worden veracht, en dat het voldoende is, dat een pandbewaarder een vrome jonge man zij. Hier staat de leiddraad voor de opleiding: ze moeten ook bekvifaam zijn om anderen te leeren. Ik laat maar Lindeboom weer spreken, wat hij eischt in „Blijf in het Woord van God".

„Nooit kan een mensch Gods te geleerd, te wetenschappelijk zijn. Wat zou voor menschen Gods, voor kamerheeren des hoogsten Konings te goed zijn? Welke gave, welk talent zou hen misstaan? Zullen niet alle bekwaamheden in hen een nieuwe kracht oefenen? En daarom kan aan de Theol. School niet te veel zorg en offer worden gewijd, opdat zij waarlijk tot toerusting van menschen Gods strekke, tot toerusting van predikers en ook van vaandeldragers op het terrein der geleerdheid". Maar de hoofdzaak moet steeds voor oogen staan: zij moeten het pand kunnen doorgeven. Zij moeten kunnen preeken en catechiseeren. Geen preeken, die als prachtige werkstukken het verstand verbazen, maar het hart leeg en koud laten, maar, terwijl ze de waarheid duidelijk uiteenzetten, het hart doen ontgloeien. Ze moeten er om denken, dat menschen geen giraffen zijn; ze moeten tot het eenvoudige volk kunnen neerdalen. Preeken moeten ladders zijn, waarlangs de menschen naar den hemel opklimmen, zegt Hoogenbirk in een van zijn boeken, maar de leeraars hebben te zorgen, dat ze de sporten niet te ver van elkander timmeren. Zelfs de kleinen moeten kunnen klimmen. Het pand laten glanzen en de gemeente haar rijkdom, maar ook haar verantwoordelijkheid laten zien, ook aan de jeugd der gemeenten; dat moeten uiteindelijk de toekomstige pandbewaarders worden.

Wij hébben door Gods genade professoren, die bezeten zijn van en bezield zijn met den hartstocht om het pand zuiver te bewaren en door te geven.

Wij hébben weer door de genade Gods gemeenten, waar weer wordt gehongerd naar de echte, getrouwe Woordbediening, maar waar ook wel eens wordt gehunkerd niet maar naar preeken, waarin de strijdlust van den prediker openbaar wordt, maar de vreugde van het vinden van het pand opglanst. Die prediking valt de ware gemeente bij. Al zou men nog meer willen de eenvoudige, getrouwe gehoorzaamheid in het dagelijksch leven in de vrijmaking van allerlei zonden, die den Naam van Christus smaadheid aandoen en de stille godsvrucht, waar elk door wordt verwarmd en verkwikt. Dat is de voortgaande reformatie, die we noodig hebben, waaruit de reformatie op alle terrein des levens vanzelf opbloeit. Dan wordt de Zondag weer de feestdag, waarbij de gemeente opgaat als op vleugelen en als ze de heerlijkheid van het pand weer heeft gezien, met het loflied op de lippen naar huis gaat:

Roemt nu met nieuwe lof gezangen, Ps. 33 : 2.

III. De kracht waarin de opleiding moet geschieden. O, Timotheus, bewaar het pand, zegt Paulus. Maar wij zijn met Timotheus geneigd om te antwoorden: o, Paulus, maar weet ge wat ge van ons vraagt? WIJ voelen nu onzen nood en ellendigheid. Van buiten de Satan en de wereld, van binnen de ongoddelijke ijdelroepers, de dwaalleeraars bij tijden, en dan nog ons eigen vleesch ais een verrader binnen de poort. E; n dan altijd attent te zijn op het pand-bewaren, altijd gespannen op de taak van het doorgeven. En er dan niets van onszelf bijvoegen, niets menschelijks daartoe doen.

Ach, zegt Paulus, dat weet ik alles bij ervaring. En daarom wordt zijn stem teeder: gij dan, mijn zoon, word gesterkt door de genade, die in Christus Jezus is. Ik weet het, en dat moet gij ook maar goed weten, dat kunt ge niet, en dat kan niemand van zichzelf.

Maar in de kracht van Christus Jezus, dan kan het. Het beteekent hier eenvoudig de hulp van onzen Koning en Heiland en Borg.

Ge moet van die genade gesterkt worden, daar staat eigenlijk: geheel op'spanning komen, doorgloeid en door en door bekrachtigd. Gemagnetiseerd. Dan staan we in vuur voor de waarheid, voor het Woord Gods. Dan zien we de waarheid, en dan ruiken we de leugen van verre. Zulk een geslacht leefde er in de vorige eeuw, en ziilk een staf van professoren en confessoren is er door Gods genade weer. Dan zien we de vrijmaking weer, en verloopen ons niet in bijkomstigheden. Dan worden we één met het pand.

Wil de Heere dat? Zulk een gebed om die kracht en genade wordt zeker verhoord. Niets wil de Heere liever dan dat! Christus Jezus, de ambtsnaam met nadruk voorop, zou onze nu zalige Greijdanus zeggen, als hij nog in ons midden was. Hij is de Koning der kerk, die komende is, om het pand, door Hem aan liaar toebetrouwd, uit onze hand weer te bewaren. Hij heeft er zelf voor geleden en gestreden en gebeden: Heilig ze in Uwe waarheid. Uw Woord is de waarheid! En Hij heeft zalig gesproken, die Zijn Woord hooren en hetzelve bewaren. Hij staat er met Zijn Naam voor in. Hij is het aan zijn ambt verplicht, om zijn ambtsdragers, die tot Hem roepen te helpen. Als Hij het niet zou doen, dan zou Hij Zijn Naam en Zijn ambt verliezen. Het ügt alleen aan ons geloovig gebed, want de kracht en de genade liggen voor ons klaar.

En, ingeschakeld in de krachtbron, die in Jezus is, de krachtcentrale, die onze Koning is, zullen 2elfs de poorten der hel, naar het oude zegel van onze oude school vermeldde, haar niet overweldigen.

Nog slechts vier jaren, en. de school der kerken hoopt haar honderdjarig bestaan te vieren. Zullen we dat bestaan met haar beleven? Somber zijn de vooruitzichten, dreigend is de politieke hemel. Twijfelachtig is op deze vraag het antwoord, zoo we zien op haar vijanden, en de macht en het aantal onzer tegenstanders en de kracht, de energie der dwaling, die door de wereld gaat. En 't is of we zien aankomen, wat eens is genoemd de „Untergang des Abendlandes". Maar zien we terug op de geschiedenis van haar ontstaan, op den strijd dien ze heeft doorstreden, op zooveel, dat ze heeft doorworsteld, en den zegen, dien God haar heeft gegeven, dat ze nog steeds de trouwe pandbewaardster is, dan is er alle hope.

Hij zorgt voor de successie. Tot den jongsten dag zal Zijn, volk er zijn. Als wij maar zorgen voor de processie van het pand. In deze Zijne kracht:

Laat Uw gena ons met haar troost verrijken, En laat Uw werk aan Uwe knechten blijken. Uw heerlijkheid niet van hun kind'ren wijken; Uw liefde, Uw macht behoede ons voor bezwijken; Sterk onze hand en zegen onze vlijt; Bekroon ons werk, en nu, en te allen tijd.

Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 september 1950

De Reformatie | 16 Pagina's

De jaarlijksche reünie te Kampen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 september 1950

De Reformatie | 16 Pagina's