GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Reformatie” en onze jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Reformatie” en onze jeugd

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer ik had moeten schrijven over: Onze jeugd en „De Reformatie", dan was ik vast begonnen met dat verwijt, dat je honderd en één keer hooren kimt — vooral onder onze jongens en meisjes —•: de kost, die „De Reformatie" biedt is zoo zwaar. Je hoort het maar wat vaak: „Zware kost, dominé, dat kimnen wij niet bijbeenen zoo gauw".

Ik zeg: als m'n onderwerp geweest zou zijn: Onze jeugd en „De Reformatie", dan zou ik vast begonnen zijn met die zwarigheid van den kost voor onze jongens en meisjes.

Maar het opschrift luidt precies andersom: „De Reformatie" en onze jeugd. Dat is een groot geluk. Want ik heb goede hoop, dat er jongeren zullen zijn, die zich allereerst voor dit artikel zullen interesseeren en als ze hier dan in heel kort bestek iets zullen gezien hebben van de zwarigheid van den strijd, dien „De Reformatie" gevoerd heeft om onze jongens en meisjes te bewaren bij de schatten van het Verbond en dus ook bij de debatten van de Kerk der - reformatie, dan zullen ze zich troosten kunnen over den zwaren kost: Wie zwaren strijd geleverd heeft, diens zware kost wordt lichter te verteren voor hen, die de smarten van dien strijd vandaag ontvangen mogen: dat zijn onze jongens en meisjes.

Want zwaar is de strijd geweest, die „De Reformatie" gevoerd heeft om onze jeugd.

Vóórdat Kuyper zijn stempel op het christelijk leven had gedrukt, was er ook wef gereformeerde jeugdactie in Nederland. In de chr.-gereformeerde kringen werd een georganiseerd jeugdleven gevonden, óók onder hen, die zich academisch vormden. Maar dat alles was nog maar van een heel lossen opzet zonder veel organisatie, zonder hulpmiddelen, zonder pretentie. Na Kuyper werd dat alles anders. Vonkenberg werd de vormer der jeugd. Hij was discipel van Kuyper. „Discipel" in den goeden zin. De roep tot reformatie had hij gehoord en hij was er door gegrepen. Dit gaf hij aan de jongeren door. Vast was de hand, waarmee hij de jeugd der Kerk leidde. Natuurlijk was Vonkenberg, zooals iedereen, kind van zijn tijd. Ook hij heeft, zooals prof. Schilder eens schreef, Kuyper gepopulariseerd — óók Kuyper's fouten! Maar wie deed dat niet in dien tijd? Maar dat verkleint de waarde van 2: ijn arbeid niet. Hij heeft de jongens de waarachtigheid der antithese doen zien en tot het Woord geroepen om het Zaad der Kerk te maken tot menschen Gods.

Maar al tijdens Vonkenberg en vooral na hem kwam van twee kanten de bedreiging voor de jeugd der Kerk, evenals van twee kanten de deformatie inzette en dóórzette. Er was in de eerste plaats in de jaren na 1920 een af zwenken naar den kant van „de ethischen": markante figuren waren ds Netelenbos en later dr Geelkerken. Dat zijn twee namen van later uitgeworpenen. Maar de strooming was èn bleef in de kerken. De linkervleugel. Het waren de menschen, die het jeugdwerk veel te intellectualistisch van opzet vonden: teveel verstand, te weinig hart; de menschen, die een broertje dood hadden aan de kuyperiaansche antithese, want ze wilden heel graag „breed" zijn en meedoen.

Tegen hèn heeft Vonkenberg gevochten. Tegen hen heeft óók „De Reformatie" een zwaren strijd gestreden en daarbij de jeugd niet uit het oog verloren. Schilder prijst het in Vonkenberg dat hij „zijn jongelingen (heeft) beschermd", „hij wist wie op den grondslag der gereformeerde gedachte verder bouwde en wie den overgang naar Schleiermacher of diens nieuwste adepten voor zichzelf en anderen voltrok. En hij wist wie hij uitnoodigde om op zijn bondsdagen te spreken" (XIV, 322). En als na de revolte van Geelkerken in 1926 getracht wordt voor hem en de zijnen een plaats te houden in de jeugdactie, dan teekent „De Reformatie" verzet aan op confessioneele gronden (VIII, 85), zooals óók de imiversitaire kerkjeugd opgeroepen wordt toch de kracht niet te verliezen door den grondslag der belijdenis niet te willen voor georganiseerde actie (VII, 227 v.v.). Op deze zelfde lijn ligt de worsteling om onze jongeren te behouden bij de waarachtige leer der antithese, die naar de Schriften is. Als het chr. historisch blad „De Nederlander" gewag maakt van een streven van jonge-TMi om de tegenstelling anti-revolutionair—christelijkhistorisch te overbruggen, dan verspeelt „De Reformatie" voor de zooveelste maal de gunst van het volk, dat de verzadiging van het vleesch begeert in de hunkering naar de valsche eenheid: „Verdoezeling der beginselen... dat beteekent elk officieel samengaan met de Christelijk-Historischen, zoolang zij over Barthiaansche invloeden schrijven, zooals zij doen" (XVI, 67).

Ja: dit blad heeft den moed ontvangen „om impopulair te zijn" en juist zóó heeft het meegewerkt, dat de jeugdvereenigingen niet verworden zijn „tot instellingen voor persoonlijkheidsvorming of waarheidscultuur" (XIX, 152).

Maar nog van een tweeden kant dreigde de deformatie. Kuyper's theologie werd in de practijk hoe langer hoe meer heilig en onaantastbaar verklaard.-Vonkenberg was discipel van Kuyper geweest, maar na hem werd de leiding vooral van den Jongelingsbond steeds meer gekluisterd aan het systeem van Kuyper en zóó werd de jeugd lang vóór 1942 in een sectarisch slop gejaagd.

Zwaar maar prachtig is de strijd der „Reformatie" geweest tegen dit versteende sectarisme.

Het begon toen het „Jongelingsblad" een brochure van H. Schilder: „Recht tot werkstaking? " hautain en ongeargumenteerd van de hand wees. „De Reformatie" protesteert omdat „een poging, om ons weer eens tot het geven van rekenschap terug te leiden.... van de baan der aandacht van de verbondskinderen afgeblazen wordt." (XIV, 276).

Die strijd ging door. Systematisch weerde de leiding alles wat maar in de verte leek op aanranding van de kuyperiaansche theologie. Berkouwer mocht wel spreken over het Verbond, maar als ds Feenstra in het Meisjesblad over de „pluriformiteit" der Kerk schreef in reformatorischen zin, dan werd geponeerd: We zijn nog niet uit deze vraagstukken, dus is het onverantwoord eenzijdige voorlichting te geven. Schilder werd verdacht gemaakt, omdat hij voor de „Oranjegarde" gesproken had, hoewel hij deze organisatie juist in die toespraak wees op de vaagheid van haar grondslag (XVIII, 178) en A. Janse moest zelfs klagen, dat „de Heraut" de jeugdcentrales aanried een „zwarte lijst" te hanteeren bij het uitnoodigen van sprekers.

Hoe is er in dien tijd gevochten om het jeugdwerk te bewaren op den breeden, oecumenischen grondslag van de drie formulieren van eenigheid. Men wenschte die wèl! Na de vrijmaking isi af en toe de gedachte gewekt, dat er bij velen in de vrijgemaakte kerken een aanzienlijke koerswijziging plaats gevonden zou hebben. Vóór de vrijmaking zouden mannen als Veenhof, Holwerda, Schilder steeds gepleit hebben voor „recht voor allen", óók inzake de voorlichting van de jeugd, maar na de vrijmaking zou het blaadje precies omgekeerd zijn: dezelfde, die vroeger getoornd hadden tegen het sectarisch drijven van de leiding van den Jongelingsbond, deden nü precies hetzelfde doordat alléén maar één bepaalde richting in de kerken den toon aangeven mocht in de voorlichting aan de jeugd.

Maar af gedacht van nog heel wat andere factoren: dit is een critiek, die den zin van den strijd in den Jongelingsbond niet verstaan heeft. Want vóór de vrijmaking IS niet gestreden voor een formeel beginsel als recht voor allen; vóór de vrijmaking is evenmin gevochten voor een eveneens formeel beginsel van vrijheid van oppositie, want dan zou nooit denkbaar geweest zijn het verzet tegen de 1 i n k e r invloeden in het jeugdwerk. Juist de prediking der antithese, ja nog meer: juist de voortdurende, materiëele roep: terug naar het WOORD staat in lijnrechte tegenstelling tot die formeele beginselen als: vrijheid van oppositie en „gelijk recht voor allen". En zóó als in de Kerk door artikel 31 der K.O. niet de vrijheid der oppositie gewaarborgd wordt, maar de alleenheerschappij van het Woord des Heeren wordt beleden en juist daarom de katholiciteit der Kerk beschermd wordt, zóó is vóór de vrijmaking door „De Reformatie" nooit ge­ pleit voor gelijk recht voor allen, maar is den jeugdbenden steeds voorgehouden, dat sectarisme de dood is voor alle leven des geloofs, óók in het georganiseerde jeugdwerk. „Laat men., ., bedenken, dat we nog steeds op den bodem van 1892 staan, en niet een jeugdorgaan gebruiken mogen, om te doen alsof de vroegere opponenten van bepaalde opinies van dr Kuyper maar beter vergeten kunnen worden" (XX, 85). Zoo klinkt dan ook de waarschuwende roep tot de leiding van den Jongelingsbond: „We hopen van harte, dat de leiding van den bond ook in de komende jaren zal doen wat Vonkenberg steeds gedaan heeft: uit eigen oogen zien, en niet vragen naar het gegevene, niet vragen naar het getal, niet buigen voor de concrete situatie in een bepaalde tijdsspanne, doch de lijnen van het gereformeerd denken scherp trekken, onpartijdig afkeuren wat af te keuren valt ook in eigen kring". (XVIII, 316.)

„Niet vragen naar het gegevene" — daar hebt ge het negatieve. Was d a t er alleen geweest, dan zou dat uitgelegd kunnen worden in' den zin van een formeel principe: vrijheid van oppositie; maar nu staat er naast: „de lijnen van het gereformeerd denkenscherp trekken" — daar hebt ge het positieve: Het Woord zal heerschen en dat Woord zal ongebonden zijn.

Wanneer dan ook het sectarisme in de kerken z'n schijntriomphen heeft gevierd in 1942 e.v.j., dan aarzelt „De Reformatie" niet: „Je moet je dus corictentreeren op de eigen basis. Ook in je jeugdorganisatie.... Nu is de oplossing niet, dat men gaat lijmen en krammen, doch dat men de feiten aanvaardt. Het meerendeel der in den Bond toonaangevende figuren heeft het aangedurfd, in Gods naam menschen uit te werpen, die trouw waren aan de belijdenis en de kerkorde, en die in de dagen van Assen, , en van het N.S.B.gespuis zich hebben verre gehouden van het aparte (aperte? ) verraad, dat toen gepleegd is aan de gereformeerde zaak. Zich daarin onderscheidende van vele thans opper-synodale en.inter-synodale lieden. Nu móet men die prominente figuren in den Bond houden aan hun woord. Zij wierpen uit, naar hun zeggen, om 's Heeren wil. Maar wie de uitgestootenen erkent als goed-gereformeerde menschen, kan in de jeugdbenden dan ook niet meer de leiding volgen van wie genen uitstieten. Er is genoeg gescharreld, nu moeten de voren recht getrokken worden". (XX, No. 46, pg. 7.)

Alweer: hier was „de moed om impopulair te zijn", maar zóó is „De Reformatie" een kracht van behoud geweest voor Het zaad der Kerk.

We houden op. Maar niet dan na nog twee opmerkingen gemaakt te hebben. De ééne is doza: Staatssubsidie voor ons jeugdwerk heeft dit blad, dat nu de 25 jaargangen volgemaakt mag zien, immer uit den booze geacht (III, 212v.v. en XXV, 105). Terecht. Een jeugdwerk, dat „de zilveren koorde" niet haat, zal vroeg of laat ingekapseld worden in het geheel van het anti-christelijk georganiseerde leven: Wij willen vrij zijn, VRIJ, omdat we gebonden zijn ALLEEN aan den Heere Jezus Christus.

En dan een laatste opmerking. Dit artikeltje hield zich natuurlijk met de geschiedenis van dit blad bezig. Toch mag een woord voor de toekomst, zoo God die geven wil, wellicht ook een plaats vinden. Want we zitten toch nog altijd met dien „zwaren kost" van het begin! Iets van die klacht is toch goed te verstaan. Het zijn niet alléén „de vreemde woorden", die onze jongens en meisjes afschrikken, het is nog meer het feit, dat ze „pas komen kijken". (Ik mag dat wel zeggen, want zóó is het met mij eigenlijk ook!) Daarom is er de moeite om alles te verstaan. Want ons blad heeft een bewogen geschiedenis achter den rug, omdat het gereformeerde leven, dat dit blad heeft willen dienen, een bewogen ontwikkeling tusschen de polen reformatie en deformatie doorgemaakt heeft. Dat spreekt in den inhoud mee. Daarom staat iemand, die pas komt kijken, toch vreemd aan te zien tegen een zin of een stuk van een artikel. Dat wordt vaak pas doorzichtig vanuit de geschiedenis van de laatste dertig jaar.

Daarom een wensch: „De Reformatie" begon met een rubriek: „Brieven aan een jongeren tijdgenoot". Ds RuUmann heeft er enkele geschreven. De eerste was gewijd aan het levenawerk van ds J. C. Sikkel. Dat was een goed begin. Leer de jeugd de geschiedenis verstaan en ge kweekt lezers van „De Reformatie"! Maar al gauw zweeg ds RuUmann in deze rubriek. Jaren, jaren later — 'twas in 1940 — heeft Adolphus Venator de pen weer opgenomen. Wat hebben we ervan genoten! En er voor gedankt. In 1940, als we door hem opgeroepen werden om waarachtig gereformeerd te blijven, ondanks de dreiging van het concentratiekamp: „Maar onze „Doktrin", daar zullen we voor blijven staan, opdat men niet onzen God hóóne, dat Hij in Nederland alleen maar een stelletje hoera-lieden had overgehouden". (XX, 230.) En ook in 1945 hebben wij zijn stem nog gehoord. Weer was de klank sterk en vast. Maar óók Adolphus Venator is gaan zwijgen. Waarom spreekt hij niet meer tot de jeugd? Verbreek het zwijgen, zou ik zeggen willen, en ga met onze jongens en meisjes praten. Ze willen wel luisteren. En de boodschap houdt altijd dezeUde waarde. Ook is de jeugd het waard: het is de jeugd der Kerk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1950

De Reformatie | 24 Pagina's

„De Reformatie” en onze jeugd

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1950

De Reformatie | 24 Pagina's