Onjuiste vaarlichting van den heer K. Norel
Verleden week beloofden we, iets te vertellen, van de manier, waarop de heer K. Norel, in zijn bij de N.V. Uitg. Mij J. H. Kok te Kampen verschenen boek „Een Vaste Burcht" een misteekening geeft van de geschiedenis onzer kerken.
Allereerst is daar voor de zooveelste maal de valsche voorstelling, alsof de historie—1944 een kwestie van dezen of genen meneer was. Dat is even dwaas, als toen een synodocratisch uitdrijvingspropagandist vertelde, dat ds H. J. Schilder een boek had geschreven over — zichzelf. Terwijl ds Sch. schreef over de handelingen vau een synode, die met hulp van hooggeleerde rapporten en in synodale conclusies allerlei theologische vergissingen tot basis nam voor het handhaven van een algemeene wet tot toesluiting van den kansel voor
Iedereen, van wat staat of leeftijd hij voorts mocht wezen, die niet beantwoordde aan die en die nauwieurig gestelde regelen, rechtsregelen genaamd.
Voorts, nadat dan de heer Norel een bepaalde persoon erbij gehaald heeft, verliest hij zich in een verhaal van wat niet waar is. En passant worden kerkhistorische monstra in breeder verband opgedischt.
BI. 179: de leertucht was door de kerken van afscheiding en doleantie onmiddellijk na hun institueering ingevoerd. Waarheid: die kerken werden heelemaal niet geïnstitueerd; dat weerspraken ze zelf. Ze voerden geen leertucht in, maar herstelden die, want leertucht is een goede, onmisbare gave Gods. Eindelijk: niet die leertucht leidde — zooals de heer Norel, bedenkelijk genoeg, beweert — na '34 en '86 tot afsplintering, maar de karikatuur van leertucht, en de valsche binding (aan wat ook de heer Norel blijkbaar weinig schelen kan, en «ook hem niet binden mocht), dié leidde tot bederf van wie haar „slikten". Men moet de jeugd ('t is een „vertelboek") zoo maar opvoeden....
BI. 180: de moeilijkheden over verbond en kinderdoop, die in 1905 beslecht schenen, werden weer opgerakeld. Pardon: gangbare meeninkjes, meerendeels over andere punten werden beschermd; en uitspraken werden gecreëerd, die men thans weer gewijzigd of vervangen heeft. En wie deden het? Niet Greijdanus, of Schilder, want die zeiden in 1936: de zaken zijn al confessioneel bepaald, en houd u maar liever aan de confessie. Die het doordreven waren juist de anderen; maar de heer Norel suggereert, dat het van Schilder kwam, en zwijgt de acte der doordrijvers, - en de aanvechting van de •opinie van de H.H. VoUenhoven en Dooyeweerd dood.
BI. 180: eenzelfde dwaze relaas. Over Schilder's bezwaar tegen theoremen inzake algemeene genade en pluriformiteit wordt gehandeld als waren dat de kwesties-in geding. Geen woord over de andere punten, of •over de opinie van VoUenhoven—Dooyeweerd. Ik verdenk den heer Norel ervan, dat hij de beroemde leerpunten niet eens weet. Indien wèl, dan is zijn bouquetje "bepaald giftig. Maar ik denk liever aan onkunde, hier.
BI. 180: gejokt wordt, dat Schilder het bekende schrijfverbod zoo opvatte, dat „hij ook over zuiver kerkelijke aangelegenheden niets te zijner verdediging mocht •schrijven, zelfs niet aan de synode". Wie heeft den heer Norel deze nonsens op de mouw gespeld? Kan hij niet studeeren over wat hij wil vertellen? Heeft hij geen Acta ingezien? Hij kan daaruit zien, dat Schilder heel rustig aan zijn synode een tweetal rapporten bij de synode heeft gegeven, in oorlogstijd, en na dat duitsche schrijfverbod, over kwesties van de N.S.B, en meer van die vraagjes. Dat had de heer Norel móeten weten. Nu insinueert hij. En hij verdoezelt het fijne puntje. Schilder zei alleen maar: ze hebben dien, en dien, en nóg •een stel anderen publiek aangeklaagd, en publiek is er-•over geschreven, en publicatie is beloofd, en dus wil ik publiek schrijven over de publieke zaak. Temeer, omdat < een deel van de deputaten alvast op papier van de Acta bij den drukker van de Acta (firma Kok) een rapport "heeft laten zetten in formaat-van-de-Acta. Het ging dus ijiet over spreken of zwijgen, maar over publiek spreken •over zaken, die men met veel tromgeroffel publiek gemaakt had (ondanks de waarschuwing o.a. van Greij-•danus en Schilder) dan wel de zaak nü wegmoffelen in het donker terwille van de heeren, die het spel, voor - wat de argumenten betreft, geheel en al verloren had-•den. Schilder bedankte er voor, er aan mee te werken, dat men een aantal menschen —• en dat was hij heusch Tiiet alleen — door de voordeur naar binnen haalt, beschuldigd van alles en nog wat, en dan door de achterdeur weer met een nette buiging wegwerkt, om van 't verloren zaakje af te wezen. Hij had er geen behoefte aan de H.H. Kuyper en Hepp aan te vallen. Maar wel, •om als zij 't deden, de zaak openlijk af te handelen. Ook als die heeren het gevalletje verloren hadden.
Voor dezen keer genoeg over deze collectie fantasieën.
Later nog wat.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 februari 1951
De Reformatie | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 februari 1951
De Reformatie | 8 Pagina's