GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

guiste waarlichting (inzake zach. 3: 6,7)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

guiste waarlichting (inzake zach. 3: 6,7)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Dr J. Rldderbos meent, dat in mijn artikel (3 Februari): , Aan wie de eed? " aangaande hem door mij oniuiste voorlichting is gegeven. Ik heb In dat artikel aangehaald zijn uitspraak (Korte Verklaring op Zach. 3:6, 7), volgens welke aan Jozua een belofte gedaan wordt, verbonden aan een conditie.

Natuurlijk wordt dat niet ontkend; maar als ik nu opmerkte, dat deze opvatting van den schrijver nog uit zijn , , goeden tijd" was, dan wordt mij tegengevoerd: pardon, ik heb ook later tegen dat zinnetje nooit bezwaar behoeven te hebben, want Ik heb nooit ontkend, dat in het genadeverbond in een of anderen zin van condities wordt gesproken, en kan gesproken worden. Men kan van condities spreken, „maar altijd in een zeer bepaalde en beperkte zin".

Aldus prof. Ridderbos.

En als ik nu in mijn artikel van 3 Febr. daaraan geen aandacht geef, dan „doe ik alsof" (!, we zullen daar maar weer geen kwestie van maken, al kon het), dan „doe ik, alsof ik niets hoor", meent hij.

Nu geef ik graag toe, dat ik lang niet alle artikelen van prof. Ridderbos over het verbond gelezen heb. De stof interesseert me maar matig, als ik me realiseer, dat bepaalde FORMULES in 1944 zijn gehanteerd als goddelijke waarheden, waaraan elke ambtsdrager volkomen conform moest zijn in alles; en als ik aan üién zoo boozen handel denk, word ik altijd, ook nu nog, een beetje moe van alle geschrijf, dat zich verliest in mogelijke achtergronden, en dan mogelijke achtergronden van die formules. Lieve menschen, ik kan over elke formule óók wel een paar jaar gaan schrijven, onder meer dan één aspect. Dat kan ieder, die een beetje heeft gestudeerd. Ik kan b.v. die formule van 1905-1942-1944, om nu maar bij één van de vele te blijven staan, bespreken onder de aspecten van:

a) de verbonds-theorie,

b) de kerk-theorie,

c) de doops-theorie,

d) de ken-theorie,

e) de revelatie-theorie,

f) de „Gods-waarachtigheids"-theorle,

g) de regel-uitzonderingen-theorie,

h) de probabilisme-theorie.

i) de relatle-Oud-Nieuw-Testament-theorie,

j) de kinderbejegenings-theorie,

k) de kenmerken-theorie, . -

1) de pubertelts-theorie,

m) de individu-gemeenschap-theorie,

n) de practische-syllogismen-theorle,

o) de theoretisch-syllogismen-theorie,

p) de belofte-vocrspellings-theorie,

q) de wedergeboorte-theorie,

r) de potentie-actus-theorle,

s) de sleutelmachts-theorie,

t) de stop-dan-wel-non-stop-mogelijkheid-ln-onderstellings-acten-theorie,

u) de , , staat"-en-, , stand"-theorie,

V) de zichtbaar-onzlchtbaar-theorie,

w) de inwendig-uitwendig-theorie,

x) de heiligheids-heiligings-theorie,

y) de hypothese-theorie,

z) de privé-dan-wel-publieke-zielszorg-theorie,

aa) de zelfbeproevings-theorie, •

bb) de zelf-analyse-theorie,

cc), dd), ee), enzoovoort, alle mogelijke andere theorie.

Geen grapje, al denkt iemand dat. Prof. Ridderbos is toch zeker niét doof geweest, toen ik, tot vervelens toe, opmerkte: menschen, laat je niet ertoe brengen, van het fijne puntje af te gaan: geen dogmatiek — daar doe ik zelf wat aan — interesseert mij in die synodale handeilngen, maar de binding aan formules. Die theorieën, daar lees ik, als ik tijd en lust heb, vökmenschen over. Prof. Ridderbos is "vakman voor exegese O.T. en aanverwante vakken. Als dogmatisch geïnteresseerde wil ik ook hem lezen, maar — dan moet hij me eerst overtuigen, dat „vakmenschen" als Ursinus, die van hem verschilt, en al die andere vakmenschen, die ik nog onlangs tegen dr J. Hoek aanhaalde, als ze de „ontwikkeling" (!) van 1944 hadden beleefd, en hun boeken in 1944 hadden gehandhaafd, van den Heere niet mogen preeken; in heel de wereld niet, net zooals al onze dominees (nietwaar, feiten zijn toch feiten? ), volgens dr J. Ridderbos nergens in de wereld mogen preeken; want als ze het bij hèm niet mogen, dan mógen ze het elders ook niet; waarom anders zou de Heere bevelen, hem ambteloos weg te zenden? Ik zou het oogenblik zegenen, waarop een nieuwe Ursinus in „mijn" kerk opstond (al construeert hij menig ding anders dan ik, en verder nog veel meer anders dan 1905-42-44).

Ik heb dus, dat geef ik toe, niet alles gelezen, na 1944, wat prof. Ridderbos over het verbond schreef. Ik schaam me deswege niet, want ik heb nog nooit gemerkt, dat hij op de argumenten, die ik hem gaf, direct dan wel zijdelings (b.v. over het hoofd van dr J. Hoek heen) met zooveel geduld is ingegaan, dat ik minder grond zou hebben dan hij om te zeggen, dat de opponent „doet, alsof hij niets hoort". „Grond" of anders aanleiding.

Maar nu de hoofdzaak.

Ik geloof nog altijd, dat citaat van prof. Ridderbos uit die Korte Verklaring te moeten zien als citaat uit zijn béteren tijd, den tijd vóór de uitwerpingsdaad.

Prof. Ridderbos zegt: de moederbelofte was niet voorwaardelijk.

Neen, het voorspellingskarakter, dat ze had, maakte haar, om met Ursinus te spreken „kategoriaal". Evenals b.v. de belofte, dat de aarde niet meer door water zal vergaan (als in den zondvloed). Maar de individuen, tot wie de moederbelofte kwam, en verder kwam? Onderstelde die belofte soms Adams geloof, toen hij ze kreeg? Of — werd zijn geloof gewerkt door de belofte, ook deze ?

Daar zitten we weer midden in de kwestie van de onderstelde wedergeboorte, én van de middellijke dan wel onmiddellijke wedergeboorte (theorie, nummer ff, gg, hh, etc, etc).

Prof. Ridderbos zegt onmiddellijk daarna: od gaf aan Abraham, den geloovlgen Abraham, de belofte van Gen. 15 : 1. Zij was dan ook niet voorwaardelijk, meent hij.

Voorzoover hij een voorspelling (Abrahams aparte positie in den bondskring betreffende) daarin lezen mag, heeft hij gelijk. Met Abraham sprak God anders dan met ons.

Maar waarom zegt prof Ridderbos, zoo met nadruk: den geloovigen Abraham, en niet: den geloovigen Adam? Is Adam nu geloovig geworden DOOR de belofte, ja, of neen? Was dit evangelie kracht der wedergeboorte, ja of neen?

En wat Abraharn. betreft: k geloof ook, dat hij al geloovig was, toen God hem die belofte gaf uit Gen. 15 : 1: em was te voren al zoo veel gezegd en beloofd.

Maar ik geloof niet, dat, hetzij Abraliam, lietzij een ander, geloovig lean zijn aan een nieuwe, iets aan het reeds te voren gezegde toevoegende belofte, vóórdat die belofte ook GEZEGD is. In elke (ingeval van aparte openbaring als aan de patriarchen) gegeven voorspellingsbelofte, moet men dan ook onderscheiden tusschen de voorspelling omtrent wat zéker en gewis gebeuren zal, onverschillig of men gelooft, dan wel niet gelooft, en de toezegging aan de door de belofte aangesproken individuen. Er is b.v. voorspeld, dat er altijd een kerk zal zijn. Voorspeld, dat dus tot het eind der dagen er geloovlge-ouders zullen zijn, wier kinderen, wier zaad God zijn zaad noemen mag. Beteekent dat nu ook, dat alle gedoopten zéker kinderen zullen krijgen? Dat hün kinderen niét zullen afvallen? Immers neen?

En nu het puntje, waar alles op vast zit: prof. Ridderbos zal, zoolang hij van „inwendig-uitwendig" verbond, of van „specifiek-niet-specifiek" binnen het verbond spreekt, en nu ben ik geen seconde hatelijk, zijn leven lang kunnen zegen: maar ik, ik spreek toch óók van voorwaarden, en van eischen, wat dacht u wel?

We hebben ons daèrvoor dan ook nooit doof gehouden. Integendeel, we hebben juist geklaagd, dat daarom zijn redeneering zóó vermoeiend is (en het nu wel MOET zijn), dat men met de lectuur maar ophoudt.

Maar ik heb te maken, niet met den op dogmatisch terrein voor Kuyper, en desnoods dan tégen zijn toch nog lang niet uitgeprate en goed gereformeerde voormalige collega's tot den duren prijs van kerkscheurtug toe vechtenden dr Ridderbos, maar met den Ridderbos van 1944. Hij heeft óók toen — nog eens, het hangt met zijn standpunt samen — in-en-uit-geredeneerd. Condities? In zekeren zin: neen. In zekeren zin: ja. ,

Maar als het erop aankwam, zei hij het zóó:

„Het specifieke van het verhond wordt door de Toelichting in iets anders gezocht" „Wanneer dit andere nu 'onvoorwaardelijk' wordt genoemd (dat specifieke dus, K. S.), is de bedoeling hiervan duidelijk genoeg In verbond en sacrament (let op, Iet op: verbond en sacrament, K. S.) zegt God (zégt God, hebt u het ooit Hem hóóren zeggen in kerktaal? , K. S.) tot den uitverkorene of geloovige: Ik hen uw God voor eeuwig". Waarop dan volgt: „Hier staat vast, dat de aangesprokene (let op: aangesprokene; wanneer? , waar? , op welke manier aangesproken? , K. S.) het heil zal ontvangen, ja in beginsel (hoe kan dat, K. S.) tegelijk met het Godswoord (tegelijk! was hij nu al geloovig, of werd hij het prompt op dat moment? ) reeds ontvangen heeft, en dat dit niet meer afhankelijk is van eenige conditie. In dezen zin heeft de Toelichting (dat synodaal geworden stuk, dat overigens op dit punt grandioos mis is) gesproken van de onvoorwaardelijke heilsbelofte aan de uitverkorenen". (Praeadv. 53).

Dat is dus het specifieke van het verbond volgens prof. Ridderbos.

Nu, als wij zeggen: het verbond is volgens prof. R. dit of dat, dan bedoelen wij: dat specifieke.

Wil prof. Ridderbos ons nu eens zeggen: die belofte van God aan Adam, aan Abraham, EN OOK AAN JOZUA (Zach. 3), was die nu specifiek of niet? Ik zeg dan: ja zeker.

En ik zeg ook: prof. Ridderbos, in zijn goeien tijd, sprak inzake Jozua van een conditie.

En ik wou niet graag, .dat we gelooven moesten, dat Jozua, toen die geweldige belofte tot hem kwam, zoo'n beetje geleken heeft op dien man van D.E.C, onlangs: het specifieke, 't vleesch, dat eet ik op, en het niet specifieke (de graatjes, met condities), die gooi ik weg.

Trouwens, prof. Ridderbos schreef, Kerksch. 7, dat het verbond tot st& nd komt (!) doordat de Geest Gods de wet in ons binnenste schrijft, m.a.w. het hart vemieuvrt. Dat is dan toch zeker ook het specifieke van het verbond ? Het eenige dus, dat den verbondsnaam eigenlijk verdient ? Maar dan staat het er wéér: het verbond komt tot stand daar, waar het beloofde goed, zooals het hier dan verengd wordt (ongelooflijk verengd) tot stand gekomen is, m.a.w. condities zijn in het eigenlijke verbond van de baan.

Conclusie: ik heb, naar beste weten, prof. Ridderbos góéd weergegeven, gaf juiste voorlichting, herinnerde hem bovendien — wat voor zijn kerkgenooten, en voor de mijne, en mezelf, hard noodig Is — aan de dagen van zijn kerkscheurende binding, en geloof, dat zijn dogmatiek op dit punt hopeloos In de knoop zit.

Dat vind ik niet erg.

Maar erg is, dat hij heeft durven binden, en wegdoen, en nu nog klaagt, dat we hem niét van condities zagen spreken in den goeden tijd. Ik kan die belofte des Heeren aan Jozua uit Zach. 3 niet meer van „volle" waarde achten op het standpunt-prof.-BJdderbos, als ze n.l. conditioneel is, in denzelfden zin, waarin de Ridderbos-van-1944 sprak van conditioneel. Ik geloof, dat hij in zijn goeie dagen van die ellendige in-en-uit-redeneerderij, dat fatale gevolg van een zich bindend-opleggend dogmatisme, nog zoo geen last had. Tenzij , , in kiem".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

guiste waarlichting (inzake zach. 3: 6,7)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's