GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De z.g. „negatieve phase" bij de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De z.g. „negatieve phase" bij de jeugd

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op nog één eigenaardigheid van de jongens en meisjes tusschen de 12 en 16 jaar wil ik wijzen; dat is, op wat Charlotte Bühler heeft aangeduid als de „negatieve phas e".

Bij meisjes treedt deze wat eerder in dan bij jongens. Bij meisjes zien we deze vaak beginnen op het 13 de levensjaar, veroorzaakt door de voor het eerst optredende menstruatie; bij jongens op het 15de jaar, tengevolge van een ineens optredenden, sterken lengtegroei, gepaard gaande met een lichameKjk slaptegevoel.

Over het algemeen is die negatieve phase bij meisjes ook veel meer geprononceerd dan bij jongens.

Deze negatieve phase beteekent een vrij abrupt afbreken van de voorgaande phase, die juist gekenmerkt werd door een groote levenslust; een gevoel van alles te kunnen; gekenmerkt ook door nog al wat bluf! Daarvoor komt, vooral bij het meisje, ineens in de plaats een zekere onrust, een slechter-gehumeurd-zijn, een minder in staat zijn tot werken; verder een bepaald onsociaal worden, zich uitend in een zich terugtrekken uit de gemeenschap en een zoeken van de eenzaamheid; of in een agressief worden en in voortdurende oneenigheid leven met vroegere vriendinnen.

Om een typisch geval even ter illustratie aan te voeren, noem ik U een meisje van 13 jaar, dat Charlotte Bühler als volgt beschrijft: Sinds eenigen tijd enerveert ze haar ouders op een ondragelijke wijze. Ze begint bij elke kleinigheid te huilen en is gauw beleedigd, zoodat men niet meer weet, hoe haar te behandelen. Dit komt te vaker voor, omdat zij in denzelfden tijd alle mogelijke hebbelijkheden vertoont, waarvoor men haar móet terechtwijzen. Ze begint aan 100 dingen, zonder ze af te maken; en ze jammert, dat ze niet weet, wat ze doen moet. Met haar huiswerk komt ze sinds kort heelemaal niet klaar. Ze beweert, dat ze het vele schriftelijke werk niet af kan krijgen. Ofschoon ze een goede leerlinge is, is ze in den laatsten tijd voortdurend in paniek wegens haar huiswerk. Vroeger hield ze van sport; nu beweert ze, dat ze te moe is. Ofschoon ze oververmoeid is, kan ze 's avonds niet inslapen. Aan tafel is ze zeer onhandig, gooit haar glas water om, of laat het een of ander op den grond vallen. Bij haar ouders beklaagt ze zich over haar schoolvriendinnen, ze houdt van geen enkele meer. Grapjes kan ze heelemaal niet meer verdragen, ze neemt alles uitermate tragisch op.

Zulke typen zult U ook wel eens ontmoeten op de jeugdvergadering. Van de inleiding brengen ze niets terecht; aan de bespreking nemen ze geen deel.

Het ergste voor ze is, als ze deswege berispt worden. Want, terwijl anders dit negativisme van korten duur is, (meestal slechts enkele maanden tot een jaar) kan dit dan gefixeerd worden. Krijgen ze er straf voor, dan gaan ze op zichzelf staan en beginnen een geheel eigen weg te gaan.

Als de aard van den toestand onderkend wordt, is het het beste ze hierover in te lichten; ze te vertellen, wat er de oorzaak van is; en te zeggen, dat die toestand niets te beteekenen heeft; dat heel veel meisjes daar last van hebben en dat alles, na eenlge maanden vanzelf, meestal vrij plotseling, weer verdwijnt en plaats zal maken voor een periode van hernieuwde levensvreugde en liefde tot de gemeenschap. Vanzelfsprekend zal deze „voorlichting" in 99 pet. der gevallen voor rekening van de ouders komen.

Wij moeten daarover dan ook niet , , dik" gaan doen; en we moeten over die verschijnselen van de negatieve phase, die immers van zuiver lichamelijken aard zijn, de kinderen zeker niet „mét de Schrift in de hand" gaan bewerken. Daarvan trekken die schildklier en die teeltbal en die eierstok, de in hoofdzaak verantwoordelijke klieren, zich tóch niets aan!

Wat later zien we nog eens een dergelijke periode optreden; bij meisjes tusschen het 16de en 20ste jaar; bij jongens liggen die leeftijden meestal een jaar later. Maar de verschijnselen van déze periode zijn niet van zuiver lichamelijken aard; nu hangen ze samen met de problemen van zelfbepaling van een eigen levenstaak; van de eigen waarde; en met het probleem van de beteekenis van het leven. Nu kunnen we niet volstaan met zoo'n simpele voorlichting als in die negatieve phase van de praepuberteit; nu moet met de jongelui ingegaan worden op hun moeilijkheden, die ditmaal van geestelijken aard zijn. Dat is dus met die jongelui, die juist onze kleine meisjes-en knapenvergaderingen gaan verlaten. Nu zal wél gesproken moeten worden met „de Schrift in de hand". Als ze tenminste op onzen weg gebracht worden. Bn dat zal herhaaldelijk het geval zijn; als er tenminste een goed contact is tusschen den leider en de leden van de jeugdvergadering; als er een eerlijke en open omgang is en een wederzijdsch vertrouwen.

Daarmee nemen we natuurhjk niets uit handen van de ouders.

Nu aan het einde gekomen zijnde wil ik nog uitdrukkelijk vyijzen op de waarde van de Heilige Schrift ook voor deze sector van het leven. Die Heilige Schrift is altijd DE lamp voor onzen voet en HET licht op ons pad. Ons pad, dat niet slechts loopt van de kerkdeur tot aan de b^nk, waarin ik ga zitten; maar vooral ook vanaf die kerkdeur HET VOLLE LEVEN MET AL ZIJN MOEILIJKHEDEN EN TEGENSTELLIN­ GEN EN TELEURSTELLINGEN in. Ook op dit pad, hoe wij op de jeugdvergadering om moeten gaan met onze jongens en meisjes.

Want wij hebben die Schrift niet slechts, om die als , , materiaal", als „stof" mee te geven aan de, aan onze zorgen toevertrouwde jeugd; wij hebben die Schrift ook, om te leeren, hoe wij onze jeugd hebben te onderrichten in de wegen des Heeren.

Onderzoeken wij daarom ook ZELF met DAT doel den Bijbel. En moge ook de bediening van dat Woord zich daarmee bezig houden; en zich niet beperken tot wat ligt op het paadje: „kerkdeur—^bank"! Bestrijke deze bediening van het Woord ook het volle leven; want indien hij dit niet zoude doen, hij zou aan de gemeente niet het volle Woord van God brengen. Dat wij toch zoo broodnoodig hebben!

Om een goed opvoeder, een goed leider van de jeugd te zijn, behoeft men niet allereerst wetenschappelijk ontwikkeld te zijn. Al zal iemand, die dit wél is, veel voor kunnen hebben op iemand, die dit niet is. Maar wat niet gemist kan worden, is, dat de opvoeder een goed Schrift-kenner moet zijn; en iemand, die daarnaar ook leeft. Want wie een goed Schriftkenner is, is ook een goed menschenkenner; die kan eerlijk gaan staan tegenover de jeugd met zijn moeilijkheden, met zijn vragen; en die behoeft heelemaal niet „dik" te gaan doen, of gevnchtig of uit de hoogte. Die zal begrijpend-nuchter tegenover de jeugd kunnen gaan christe-staan en nuchter-begrijpend. Die zal hem lijk-nuchter tegemoet treden.

P. JASPERSE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

De z.g. „negatieve phase

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's