GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Logicistisch?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Logicistisch?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In zijn dissertatie, reeds vermeld, schrijft de Heer P. H. Klooster (The Incomprehensibility of God in the Orthodox Presbyterian Conflict) nog een stelling, die ons even bezig houdt; het is stelling 7:

„De critlek, dat Rev. H. Hoeksema's ontkenning van het algemene aanbod der genade rust op een logicistische redenering vanuit electie en reprobatie is juist (G. C. Berkouwer, C. van Til, J. Daane)".

Tot zover de stelling.

Wij behoeven hier niet in te gaan op wat coU. Hoeksema schreef. Toch interesseert ons deze stelling, waar-In de promovendus zijn promotor bijvalt, omdat Berkouwer ook van Greijdanus en Schilder heeft gezegd, dat zij „logicistisch" redeneren vanuit een ingenomen standpunt (ter zake van de gemene-gratie-kwestie).

We hebben in „Heidelb. Cateoh.", IV (afl. 1) er al iets over opgemerkt. In afl. 2 zal meer volgen.

Toch willen we ook hier wel iets opmerken.

Enigszins detaillerende poneert dr G. C. Berkouwer, De Voorzienigheid Gods (Kampen, 1950, 82; zie ook 83), dat ook in de beschouwingen van ondergetekende (substraat-, , functie" van de natuur voor bediening van zegen èn van vloek), gelijk in die van Greijdanus, een sterk logicistisch element hem treft, dat vanuit raadsbesluit en einddoel redeneert en concludeert, inplaats van uit te gaan van het spreken Gods tot „de mens in z'n historische verbanden". We hebben reeds eerder dit bedenkelijk argument afgewezen: bedenkelijk, omdat de som van wat God geopenbaard heeft, toch altijd zó te analyseren is, dat alle tegenstrijdigheid bij voorbaat, als door God niet toegelaten af te wijzen is.

Men moet niet, om zioh te ontdoen van zakelijke argumentatie, die uitgaat van de regelen ener gereformeerde hermeneutiek, een practisch ontzien van de grondregelen, die deze hermeneutiek ook voor de verantwoording tegenover de resultaten van gereformeerde logica (als de grenswacht In een reciproke grensbewakingsdienst) aan alle gereformeerde werkers stelt, logicistisch gaan schelden. Er wordt door ons niets „gebaseerd", zoals Berkouwer insinueert, op „een scheraatiserlng van de inhoud der Schrift". Want in stee van te baseren op een sehematisering (als methodologisch bedrijf van óns), hebben we uitvoerig betoogd, te concluderen, dat de twee door ons aangewezen lijnen (zegen-èn vloekbediening, en ook daartoe continuering-in-conservering van natuurbestand) uit de Schrift zijn af te lezen.

Als Berkouwer, geïnteresseerd in een apologie van de kuyperiaanse gemene-gratie-theorie, nu van zijn kant beweert, dat die lijnen „twee uiteenlopende lijnen" zijn, dan zeggen wij op onze beurt: dit is schematiseren: een voorop willen stellen, dat de heilslijn de overheersende is. Heil is alleen mogelijk in geschiedenis; en geschiedenis kan niet , , geschieden", tenzij in een natuurlijke ordening, die substraat is van alle geschieden.

Het is dan ook een misslag, als Berkouwer, bl. 83, er tegen opkomt, dat men de continuering der wereld na de val zou willen zien in verband met een evenwicht tussen de ontwikkeling in zegen en in vloek. Die , , ontwikkeling", is van hem, niet van ons hedacht. Over een evenwicht van zegen en vloek hebben we niet gefilosofeerd. Wél hebben we ons laten lelden door het openbaringsgegeven, straks het geloofsinzicht, clat er evenwicht is in Gods doen, dat Zijn evenwichtigheid en evenwichtig werken niet wordt gestoord door de intredende zonde, en tenslotte hebben wij, wat toch nuchter ons schijnt te zijri, de ogen niet willen sluiten voor de geopenbaarde feiten van het tot in alle eeuwigheid naast elkaar — in een evenwichtige kosmos van na de parousie — bestaan van zegen èn vloek, in hemel en hel. Wie ter wereld durft hier nog iets anders dan Gods evenwichtig handelen, eerst in de tijd, en daarna — in het verlengde van Gods werk-in-de-tijd, ook „in de eeuwigheid", roemen, juist als gelovige?

Met wat Berkouwer verder opmerkt op p. 83, hebben we reeds afgerekend.

Het is ten enenmale onbegrijpelijk, dat Berkouwer enerzijds zelf erkent, wat onzerzijds, ook in dit verband, herhaaldelijk is opgemerkt, dat nl. , , al ons spreken over God een anthropomorf" karakter draagt", en dan, zodra wij daarmee ernstig rekenen op het bepaalde punt, waarin Kuyper het anthropomorf gesproken woord („lankmoedigheid") tot wetenschappelijke terra, ja, tot wetenschappelijk uitgangspimt verhief, ineens zegt: maai hier moet u die term ais niet anthropomorf-gebóren gaan behandelen, óf, als niet anthropomorf-gespróken gaan fixeren in een methodologisch concept van .dogmatische constructie. Als hij beweert, bl'. 87, dat „langs deze" (d.w.z. onze) „weg alles verdwijnt (sic) wat een eenvoudig bijbellezer meende te moeten beluisteren", dan werpen wij tegen: het „was niet eens de dogmatisch geïnteresseerde, het was juist de „eenvoudige" bijbellezer, die opmerkte, dat Henoch, volgens eenvoudige bijbellezing, van , , dézen", d.w.z. van de tijdgenoten van Petrus en van Judas, profeteerde, hoewel hij directe aanspraak deed aan de lieden, die door de zondvloed zijn weggevaagd. En dan spreekt Berkouwer nog wel nadrukkelijk van een in rekening brengen van het , , tijsmoment", dat wij zouden vergeten zijn „De zondvloed als (3ods gericht", aldus Berkouwer, over volgroeide zonde is op een bepaald moment gekomen". Wie ontkent dat, als hij het woord , , moment" nl. laat staan in zijn waarde van alledagsterm? Wij niet. Maar — dat moment was voorbereid; en het ging óns om die voorbereiding van het moment in de peri-ode, die aan het moment voorafging; de voorbereiding, door die God die overal altoos al zijn plannen in en voor de geest heeft. Als Henoch profeteert tot de wereld van voor de vloed, dan zegt de Schrift, zie boven: hij profeteerde van , , dezen", en dan moet Berkouwer dat niet overslaan; hij is anders niet meer de eenvoudige, doch de vooringenomen bijbellezer.

Wie waren nu juist de tijdgenoten van Petrus? De mensen, van wie hij zegt, gelijlc reeds hierboven uitdrukkelijk en bij herhaling-besproken is, dat ze tot het oordeel waren „bewaard", , .opgespaard" (2 Petr. 2 en 3; en Judas). Wie dit schriftuurlijke element verwaarloost, of, ik weet niet waarom, alleen betrekt op Petrus' tijdgenoten, ondanks het bekende „toutois" (, , dézen") uit Judas, vers 14, dien verwijten wij, dat hij wat de Schrift zegt omtrent het tijdsgewricht, gelijk het door de Schrift wordt belicht, voor een deel buiten beschouwing gelaten heeft.

Ook elders is Berkouwer bezig, in de lucht te slaan, als hij a.w. bl. 82, klaagt, dat Greijdanus (en ook" K.' S.) alles wil bezien van uit het raadsbesluit Gods. (Dat is niet juist. Gr wil alleen alles zien onder het licht van alles wat de Schrift, dus ook op dit punt, toch metterdaad gezegd heeft). Is het hem geheel en al ontgaan, dat Ursinus, en vrijwel al zijn tijdgenoten, de verkiezing en het eeuwig besluit van God zo sterk betrekken op de voorzienigheid ?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Logicistisch?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's