GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Uiterst moeilijk gewetensconflict” (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uiterst moeilijk gewetensconflict” (I)

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

KERKELIJK LEVEN

We willen — tenzij er nieuwe stukken me bereiken mochten — de lopende reeks inzake het proces-Herv. kerk besluiten met een laatste artikel, waarvan hier het begin is.

De titel ontlenen we aan de brochure „Waar het in het proces tegen de Ned. Herv. Kerk om gaat" (idoor ds L. J. Bloemsma, ds J. v. Dijk, dr H. O. R. baron van Tuyll van Serooskerken, Utrecht, 1951). Daar lezen we, blz. 23, dat een bij de jongste verandering van de rechtspositie binnen de H. K. ingevoerde bepaling de gemeenten, „die principieel geen verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de nieuwe koers in de kerk en voor veel nieuw werk, dat de Hervormde Synode met behulp van verkregen gelden, voornemens is te verrichten" in „een uiterst moei- 1 ij k gewetensconflict" brengt.

De eerste vraag is nu: wat b e d o e l e n schrijvers met dat gewetensconflict ?

Ze hebben het oog op de moeilijkheden, die voor ds plaatselijke gemeenten ontstaan, als ze enerzijds zich in prediking en kerkregering nog zowat proberen te houden aan de Schrift en de belijdenis, en anderzijds door de hiërarchische machinerie gedwongen worden ook zelf actief'mee te werken aan allerlei actie, die in flagrante strijd is met haar op Schrift en be- Ujdenis gegronde overtuiging.

Dat schrijvers in de nieuwe K.O. een brok kerkeUjke ellende zien, is duideUjk. 'Volkomen terecht m.erken ze op, dat „men de belijdenisgeschriften niet als levende en werkelijke behjdenis der Herv. Kerk wil handhaven". Alsmede, dat het hek nu helemaal van de dam is. Wat ze daarvan zeggen, is voor de „van de 1500 gemeenten ongeveer 400 tot de Geref. richting behorende" zo ernstig als een alarmkreet: principieel onaanvaardbaar (bl. 7). Wat dunkt u van volgende onweerlegbare uitlating (bl. 19)? „Niet slechts" — zo lezen we daar — „niet slechts wil men gedurende tien jaren geen handhaving van „de reine predikatie des Evangelies", daar bij gebreke van iedere sanctie tegen daarmee strijdige prediking en catechese deze ongestoord kan voortgaan, doch ook de beginselen, waarnaar de tucht daarna zou worden geoefend, zijn in strijd met de behjdenis. (Ord. 11, art. 14, 1 en art. 15, 6). "Uit het laatste artikel blijkt, dat men de tucht bindt aan het feitelijk bel ij den der Hervormde Kerk. D.W.Z. niet aan een hanteerbare norm, maar aan de juiste of onjuiste theologische opvattingen van het ogenblik. 'Het b e 1 ij d e n', dat kan vandaag iets anders zijn dan morgen, het is nooit vast, maar afhankelijk van persoonlijk.e inzichten. Dat zullen altijd de persoonhjke inzichten zijn van de meerderheid. En wanneer straks de tucht geoefend zal worden volgens deze normen, dan zal het tenslotte de meerderheid zijn, die op een bepaald ogenblik beslist, wat de ware leer zal zijn. En dat is nu juist de rechtsonzekerheid in optima forma". Volkomen terecht tekenen schrijvers de situatie o.m^. als volgt:

Dte behjdenis aangetast en haar functie ontnomen, het kerkbegrip veranderd, de tucht 10 jaar uitgesteld, en daarna geregeld volgens onhanteerbare normen. een eenheid gesuggereerd, die er niet is, waardoor de richtingsstrijd wordt aangewakkerd, de gewetens van velen bezwaard, en door dit alles de rechtszekerheid in de kerk aangetast en bedreigd (bU 27).

Het is geen woord te veel. En het bewijst, dat n i e- mand met zo'n „kerkorde" vrede hebben mag, dat niemand er onder leven mag. Maar de gereformeerden, die het wéten en b e 1 ij d e n, dat niemand het mag, hoe verkeren zij eronder?

Schrijvers van genoemde brochure laten zien, dat geen enkele g e r e f o r m e e r d e gemeente binnen de Herv. Kerk zich binnen de aangenomen kerkorde onttrekken kan aan actieve medewerking aan wat zij zelf verboden achten.

Nu menen wij voor ons, dat het al lang zo was. Maar dat zij thans daargelaten. Hoe zien de schrijvers zelf hun positie, voorzover door de nieuwe „orde" bepaald?

Wel, ten bewijze van de stelling, dat iedereen verplicht wordt, mee te doen, voeren ze het feit aan, dat volgens nieuwe bepaling iedere gemeente, die een predikant beroepen wil (waartoe ze „toestemming" behoeft van het „breed moderamen der classicale vergadering"), geen toestemming krijgen zal, tenzij die gemeente , , aan alle bij of krachtens ordinantie vastgestelde financiële verplichtingen" voldoet.

Het zijn juist die nieuwe verplichtingen, die verhinderen, dat een gemeente alleen voor haar eigen zaken naar eig«n inzicht betaalde. Men heeft n.l. ten behoeve van de financiële verzorging van de „a 1 g e m e n e" belangen der kerk generale kassen, en generale fondsen gevormd. Die generale kassen of fondsen komen niet tot stand „van onderen op", maar „bij besluit van de g e n e r a l e s y n o d e", en zulks „in overileg met de generale financiële raad". Ongewenste bepalingen van een gemeente ten behoeve van zulk een kas of fonds kan men niet ontlopen ; er zijn verplichte bepalingen. Kunnen de gemeenten zelf die bepalingen vaststellen? Geen sprake van. Die bepalingen worden vastgesteld in de gene r a 1 e regeling, bedoeld in het tweede lid van art. 15 van gemelde ordinantie.

Dat betekent dus allemaal, dat elke gemeente kan verplicht worden te betalen aan ondernemingen, die principieel haar tegen de borst stuiten. Schrijvers noemen zelf voorbeelden. Men kan geld vragen, neen, eisen voor allerlei raden en commissies, hoe ze ook geleid worden, en in welke richting ze ook sturen; voor jeugdwerk, hoe ook opgezet; voor „kerk en wereld", al zijt ge ook tegen de actie; voor zending, al is ze ook dienstbaar gesteld aan een oecumenische actie, die in strijd is met het EvangeUe, en aan communistische beïnvloeding bloot staat en bloot stelt. Over de plaatselijke financiën wordt — aldus schrijvers — beslist door de generale synode, gemeente of classicale vergadering kan daarbij geen stem in 't kapittel krijgen; laat staan: beslissen. De gemeente wordt „filiaal" vEui de „gehele kerk".

Tegen deze regeling is wel verzet gekomen; en schijnbaar is daarna de belastingsplicht, hoewel niet opgeheven, dan toch verzacht: er moest, zo luidde een toevoeging, een „ordinantie" (!) komen, voordat de verplichting van gemeenten tot betaling van zuUt een generale kas of fonds zou zijn vastgesteld. Een „ordinantie"; dat wil dus zeggen: niet maar bij besluit der synode alleen, maar niet voordat in elk geval de „gehele" Hervormde Kerk zou zijn gehoord, zou de plicht zijn vastgesteld. Een schrale hoop; want men weet nu opnieuw, wat dat betekent, als „de gehele kerk gehoord wordt".

Toch is ook die schrale troost nog krachteloos gebleken. De betalingsplicht was verzacht? Ja zeker, maar, zo werd verklaard, juist daarom moest er c-en s a n c t i e-b e p a 1 i n g bij het beroepen komen (de praeses der synode zei het zelf, bl. 22). In onze taal betekent dat zoveel als: we hebben het juk verzacht, maar we zullen wel zorgen, dat u het volle pond te dragen krijgt. Immers: de gemeente krijgt geen toestemming tot het beroepen van een predikant, als ze niet aan alle financiële verplichtingen heeft voldaan. De sterkste woorden van bedoelde brochure rer afwijzing van deze kunstgreep („kerkrechtelijk onjuist", „immoreel") zijn nog niet zó tekenend, als volgende uitlating: „daardoor was het beroepingswerk en de verkondiging van het E v a n g e l i e tot een incassomiddel geworde n". Betalen — ook aan ongereformeerde, anti-gereformeerde acties, of anders: geen gereformeerde dominee. Men kan zich slechts gereformeerde en confessiegetrouwe prediking verschaffen, als men de quitantie voor hulpverlening aan anti-gereformeerde, en confessie-verloochenende acties praesenteren kan. Niet alleen is de zelfstandigheid der plaatselijke gemeente miskend, en moet zij haar dominee kopen door die miskenning ook zelf in eigen daad tot uitgangspunt daarvoor te nemen, maar ook zal voor elke „degelijke" en „zware" preek de

positieve medewerking ook aan wat men in die preek hartgrondig zal hebben verfoeid de op tafel te leggen prijs zijn. Men moet eerst zijn bij confessie vastgelegde ^) vrijheid verloochenen, en daarna ook zijn overige confessionele inhouden moeten helpen tegenstaan. Men wordt gedwongen mee te 'doen aan wat men zichzelf wil horen verbieden — in een goede preek.

Trouwens, die „ordinantie"-conditie helpt niét; de synode kan krachtens ordinantie nummer 16 nu al kassen instellen, en de gemeenten moeten, alvorens haar dominee te kunnen krijgen, voldaan hebben aan de krachtens ordinantie vastgestelde geldehjke verplichtingen.

Nu zeggen wij geen woord over de financiële moeiten van bepaalde hervormde gemeenten, waaraan overigens de schrijvers wel hun bezorgde aandacht geven. Het ergste is: dat , , u i t e r s t m o e i 1 ij k e g e w e t e n s c o n f l i c t", waarvoor men de gereformeerde gemeenten plaatst. En waarvoor zij zelf zich plaatsen, zolang ze zich voorpreken, dat gehoorzaamheid aan een instituut 'de grens voor alle andere gehoorzaamheid mag wezen.

Schrijvers verwachten hier strijd: „er zal verzet komen aan de financiële verplichtingen te voldoen. Dan komen er sancties en dan zal op het punt van de financiering de strijd ontbranden met miskenning van de wezenlijke motieven, die er achter liggen". (23). Ik weet niet, of de Heer Costerus, wiens „ingezonden stuk" wij opnamen, daarin op déze mogehjk— heden gedoeld heeft. Hoe het zij, — persoonlijk verwacht ik van zulk een „verzet" niet veel. Bij elke crisis, kerkelijk of niet-kerkeUjk, blijkt dat het aantal der , , bijtende honden" veel kleiner is dan dat der , , blaffende"; men zal de beeldspraak wel niet verkeerd uitleggen. Bovendien: als „verzet" moet beginnen bij „de geldkwestie", dan is aanstonds daaraan de zedelijke kracht ontnomen; schrijvers zelf zeggen trouwens, dat bij een zó ingezette worsteling de „wezenlij k e motieven" „achter" de worsteling liggen, en dan ook nog miskend zullen worden; wat we met hen eens zijn. Men moet zich verzetten tegen de e i- g e n 1 ij k e bepalingen, die men in strijd met de belijdenis acht, en waarvan men zelf erkent, dat ze u Verplichten zelf mee te doen aan wat ge openbare zonde noemt. Een , , aanleiding" zoeken of vinden in de financiële verplichtingen, en niet de „reden" vinden in heel het complex van verplichtingen-tot-medewerking-aan-wat-verboden-is, dat loopt op niets uit. Dat is op het punt, waar alles op aan komt, zwijgen waar spreken en getuigen plicht is.

Trouwens, dat men in dezen niet veel te verwachten heeft van verzet, dat niet de kern der zaak lulde van de daken preekt, is al wel gebleken. De brochure zelf herinnert eraan, dat de gewetensbezwaren zelf aan de kant worden gezet, zodra men zelf, door bij de financiën te beginnen, aan de opponenten daartoe de kans geeft. Sprak niet dr Bronkhorst — geciteerd naar de brochure zelf, bl. 23 — van het , , heel merkwaardige visitekaartje", dat de bezwaarden afgeven? Want wie is nu voor sabotage? De beide aangevochten strafbepalingen (geen stemrecht meer verlenen, en geen verlof tot beroepen geven), ook wel „sancties" genoemd, zijn (aldus dr Bronkhorst) tegen saboteurs gericht. Tegen saboterende lidmaten. En tegen saboterende gemeenten. „Niet mee betalen? dan ook niet mee bepalen!", — dat vindt dr Bronkhorst oen behoorlijke regel binnen verenigingsrecht; des te meer in het kerkrecht. Een gemeente, die niet voldoet aan de financiële bepalingen, pieegt obstructie.

Nu versta men ons wel: wij voor ons zelf vinden de kwestie van het , , betalen" heus geen ondergeschikte. Er kan een diepgewortelde overtuiging liggen achter de weigering, om ook maar één cent bij te dragen aan wat men kerkverwoestend acht. Maar we hebben deze vraag: als men op andere punten zelf capituleert voor wat men veroordeelt, omdat het „verband" tot elke prijs gehandhaafd worden moet, en dus ook zelf min of meer de landelijke kerk als vereniging beschouwt, waartegen geen „obstructie" of , , sabotage" te plegen is, omdat God dat niet wil, kan men dan anderen met vrucht verwijten, dat ook zij het woord „obstructie" in de mond nemen? Laat men aan die anderen de kans niet gunnen, te zeggen: ze plegen de obstructie bij de financiële paragraaf, maar voor de andere hebben ze al gecapituleerd. Men pakke de zaak bij het hart aan.

Het hart van de zaak is, menen we, niets anders dan het , , instituut" der Herv. Kerk zelf. Schrijvers verklaren in hun brochure, bl. 24, dat zij , , o n z e Hervormde Kerk innig liefhebben". Maar in de Pleitnota tegen de Hervormde Kerk wordt gezegd: , , Zonder het besluit" (het Koninklijk Besluit) van 7 Januari 1816 „was de Hervormde Kerk juridisch niet ontstaan, doch zouden de Provinciale Kerken zijn bUjven bestaan." Men zal de vraag niet kunnen ontgaan, of men die juridische grootheid innig liefheeft. Men kan betogen, dat latere bepalingen vastgesteld zijn „ondanks plechtige verzekering", bij de invoering (in 1816) gedaan. Maar bij 1816 zelf ligt volgens veler mening de wortel der ellende. In het verlangen naar verzet zal men steeds naar het hart der zaak hebben te grijpen.

Schrijvers hebben dit laatste trouwens w i Hen doen, door n.l. met de zaak van de aanvaardiag der K.O. naar de rechter te gaan. „O ó k op het punt van het beroepingswerk is dus de synode haar bevoegdheden ver te buiten gegaan, naar wij menen, en vragen wij dé burgerUjke rechter dit ongedaan te maken", schrijven ze (24/5).

We hopen — omdat onze ruimte verbruikt is — in het vervolg van dit artikel volgende week, na te gaan, wat de rechtbank in dezen gedaan heeft, ook in antwoord op het argument: dat een gewetenscon­ flict is opgelegd.

Correctie — In ons nummer van verleden week Is op blz. 118, 2e kolom, de 12e regel van onder onjuist. Deze regel is er bij de revisie verkeerd ingezet. Ze moet luiden: „met de mond naspreken of althans niet hardop te-"

Kampen ifA^o-dt exi

Enkele weken geleden wezen we enkele ongetekende opmerkingen van , .Contact" over de Kamper synode en haar besluiten inzake de Chr. Gereformeerden af. Thans blijkt, dat ds C. P. Plooy de schrijver was. Deze neemt van onze opmerking, dat zijn zeer positief klinkende „voorlichting" onjuist was, nota, maar komt nu met wat vragen en opmerkingen.

Zijn vraag is: of ik dan maar eens zeggen wil, hoe het dan wèl is. Antwoord: geen denken aan. De Acta zijn, dank zij de ijverige scriba's, zo spoedig mogelijk aan de drukker overgegeven. Laat ds Plooy daarop wachten. Ik heb geklaagd, dat hij te haastig oordeelde. En meteen maar aanklaagde, hoewel het zijn eigen kerken betrof, die toch al worden aangevallen op dwaze manier. Wil hij voorlichten, hij wete het zelf, maar zorge dan zelf, dat hij betrouwbare bronnen krijgt, en daarop wachte. Dat deed ik ook op zijn leeftijd. En i^c probeer het nóg te doen. Niemand onthoudt hem de bronnen! De Scrlbae lieten geen dag verloren gaan; en het vaderland kan best wachten tot de drukker klaar is en ds Plooy van wal kan steken om , , contact" te maken ter leniging van de ware noden. Maar ze verdienen niet, dat iemand, die nog maar een paar jaar meeloopt, al vast hele conclusies bouwt op geruchten, of indrukken, zonder op de Acta te wachten.

Voorts: het is nonsens, te insinueren, dat wij zouden zweren bij experts, die het zouden kunnen weten. En de rest onmondig zouden verklaren. Kunnen wij het heli3en, dat de chr. geref. deputaten verbieden dat hun briefje publiek gemaakt wordt? Het is eveneens onjuist, dat ik aan „De Reformatie" een verslag der synode zou hebben doen toekomen. Als ik wat schrijf, dan onderteken ik het. Ik toen niet de journalist, die verslagen inzond.

Ik betreur het, dat van btonen uit critiek op de vaun alle kanten op gemene manier aangevochten kerken geoefend wordt, zonder dat de criticus beslagen ten ijs komt. Ik houd niet van dergelijke lichtvaardigheid, die met dapperheid niets heeft uit te staan.

K. S.

ÏÏla^ït

Naar aanleiding van enig rumoer over mijn critiek op Earth's theorieën over „het mets", waarbij ook de naam van Mozart ter sprake kwam, heb ik nog eens het register op deel III van mijn „Catechismus" nageslagen. Het blijkt n.l. dat Barth daar kwEiad op is (hetzij na eerste-, hetzij na tweede-hands-kennisnemlng). Ik

vond in dat register de bladzijden 113 en 3Y8 vermeld, als pagina's, waar Mozart ter sprake kwam.

Op bl. 113 schreef ik: dat Mozart , , vreemd genoeg in zijn opvattingen" was. Vindt u 't 'n héél èrg schandaal? Op M. 378 staat iets meer. Daar noem Ik Mozart „vrijmetselaar". En ook: „pantheïstisch fluitspeler èn begrafenisgast der ^boeddhistische al-één-heids-muziek; een man, die naar rechts een requiem, en naar links een „Zauberflöte" uitdeelt. Meer niet. Vindt u dit soms 'n erg schandaal?

Hoe het zij, reeds enkele maanden geleden vernam ik, dat Barth over deze passage in toom ontstoken is. Op mijn zeer mtvoerige bespreking van zijn met veel verzekerdheid voorgedragen opvattingen over „het niets" (door prof. Miskotte e.a. als 'n soort bevrijding voorgesteld...) wordt met geen letter antwoord gegeven. Maar Barth grijpt Mozart aan. „Het gaat echter te ver", zegt hij (ik citeer „Kerknieuws"), „dat zij" — dat zijn d£ui: „de neocalvinisteu' in Nederland" (over wie Barth door prof. Haitjema is „ingelicht", niet tot zijn voordeel) — „dat zij zich — kennelijk om mij des te meer te krenken — ook ertoe lieten verleiden om zich met niet voor herhaling vatbare woorden aan W. A. Mozart te vergrijpen. Daarmee hebben zij nu in ieder geval bewezen, dat zij mensen met onverstandige, koude en harde harten zijn, naar wie men bepaald niet hoeft te luisteren". Ziezo — met één pennestreek alle argumenten opzij. Bewijs: 3 regels over Mozart — aan wie Barth zelf uitvoerige hulde brengt — en dat tegenover enige vellen druks over Barth's theologie. 't Geval zou me niet verder bezighouden, als niet nog , , Kerknieuws" vertelde, dat prof. Berkouwer Barth n 'briefje geschreven had, en dat een hervormd predikant in verband met 't dwaze geval iets opmerkte over omgangsvormen.

Daarom, zou ik willen vragen: Is ds J. P. TazelEiar zo'n boze man, als hij in de Chr. Encycl. Mozart een „ijverig vrijmetselaar" noemt? , als hij 'beweert, dat Mozart in „Die Zauberflöte" de magonnerie („vrijmetselarij") gehuldigd heeft? Is H. J. Moser zo'n slechterd, als hij beweert (in , , Die Rel. in Gesch. u. Ggw.) dat Mozart's „ethos" een sterke bijdrage leverde tot de „idealistisohe" (!) wedergeboorte (!) van de dultse , , Bildung" (! romantiek!) tussen Kant en Fichte? Mag ik niet meer aan mijn studenten vertellen — omdat anders Barth kwaad wordt en Haitjema weer eens de patroon komt „troosten" over nederlandse neocalvinisten — mag ik niet meer vertellen, dat de romantiek principieel de al-eenjieid filosofisch verdedigt, en de eenheid der tegendelen? Weet men niet meer, dat de overgangen juist naar de Roomse kerk (Requiem!) in de dagen der Romantiek zijn geïnspireerd door de aleeriheidsfilosofie (vrijmetselarij!), en door de afkeer tegen het Woord, ten gunste van het „liturgisch gebaar" (waar niet bij gesproken, wordt: zó wel en zó niet)? En is het dwaas te geloven, dat de Zauberflöte, die wèl klaar kwam, met „Requiem", dat niet gereed kwam, één geest verraden? Mag PRE niet opmerken, dat Requiem's erg vaak zich losmaken van het (roomse) Woord?

Men moest in Nederland niet zo veel drukte maken over een ongewapende uitval, doch liever positie nemen

tegenover een gewapende aanval, pro en oontra.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

„Uiterst moeilijk gewetensconflict” (I)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's