GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nogmaals: Kerken en Werkloosheidswet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nogmaals: Kerken en Werkloosheidswet

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De voorlopige redactie ontving een schrijven van de Heer E. P. D. Boer te Amsterdam omtrent mijn artikel in dit blad van 19 April jl. en verzocht mij te dezer plaatse te antwoorden na verkorte weergave van diens bezwaren en volledige vermelding van zijn argumenten. Aan dit verzoek, dat mij de gelegenheid biedt op enige punten nader in te gaan, voldoe ik gaarne. Genoemde Heer schrijft:

„Mr Roeleveld raadt de kerken dus aan in deze de overheid niet gehoorzaam te zijn. Het behoeft op deze plaats wel geen betoog, dat de kerken een dergelijk advies eerst na zorgvuldige overweging zullen kunnen opvolgen."

Om met de laatste zin te beginnen: Inderdaad. Elk advies moet getoetst worden. Hoe zorgvuldig een adviseur ook is geweest bij zijn werk, den geadviseerde ontslaat dit nimmer van de plicht zelf werkzaam te zijn in het nemen van het besluit om een advies al dan niet op te volgen. Dat ik echter de kerken zou hebben aangeraden de overheid niet gehoorzaam te zijn meen ik te mogen bestrijden. Gehoorzaamheid is immers niet verschuldigd, indien een overheidsorgaan bij de vervulling van zijn taak zijn rechtsplicht niet nakomt. Het pleegt daarbij (arrest Hoge Raad van 20 Nov. 1924), wettelijke voorschriften van welke aard ook, niet eerbiedigend, zelfs een onrechtmatige daad, welke tot vergoeding der daardoor veroorzaakte schade verplicht. Reeds in die enkele overtreding ligt de onrechtmatige daad, gelijk de burger, die de strafwet overtreedt, onrechtmatig handelt. Op grond hiervan heb ik getracht de wetsvoorschriften aan te wijzen, die voor het betrokken geval van belang waren en door de overheid waren genegeerd. Het vorenstaande raakt m.i. nog niet het punt, dat de overheid op grond van een bestaande wet bevoegd handelende zou dwingen tot daden in strijd met de Schrift. In dat geval ' is het conflict aanwezig, dat kerk en kerklid zal nopen zich te realiseren, dat men Gode meer zal gehoorzamen dan mensen. Men wachte zich er voor (dit is geen opmerking aan het adres van de Heer Boer) te gauw en te gemakkelijk schuilevinkje te spelen achter de consciëntie der overheid.

Een tweede bezwaar luidt als volgt:

„Wettelijk behoeven aan de oprichting ener bedrijfsvereniging niet al de organisaties (representanten) van de tot het desbetreffende onderdeel behorende werkgevers en werknemers mede te werken. De door Mr Roeleveld genoemde organisaties, die de B.V. hebben opgericht, zijn daii ook niet opgetreden als representanten der kerkgenootschappen en dit behoefde ook niet om de kerken te verplichten lid te zijn van de B.V."

Dat de door mij genoemde organisaties op medisch gebied voor de kerken als representanten zijn opgetreden, heb ik niet beweerd. Wèl, dat zij naar het oordeel van de Minister (vertegenwoordigd door de Staatssecretaris Mr A. A. van Rhijn) als zodanig zijn beschouwd en zich dus daartoe hebben laten gebruiken. Dit is geen woordenspel. De vraag is hier of de overheid, redelijkerwijze de belangen afwegend in deze door haar toch van zo groot belang geachte zaak, tot het oordeel mocht en kon komen, dat alle kerken werden gerepresenteerd door genoemde medische verenigingen. Mij schijnt dit niet het geval en ik denk dat vele kerkeraden en kerkleden er evenzo over denken. Wat de rechter hiervan denkt is op dit ogenblik nog een open vraag, doch het is m.i. geenszins uitgesloten dat hij van hetzelfde gevoelen is als schrijver dezes. En daarom meende ik een opmerking in deze richting niet achterwege te moeten laten. Zou ik dit juist zien, dan is de conclusie, dat de kerken niet van rechtswege lid van de B.V. zijn geworden.

Een volgende opmerking luidt aldus:

„Ingevolge de bekende wet van 1855, regelende de rechtspersoonlijkheid, bezitten kerken rechtspersoonlijkheid. Er is niet bepaald, dat een kerk slechts bij bepaalde handelingen in het rechtsverkeer als rechtspersoon optreedt. Neen, de kerk bezit jure suo rechtspersoonlijlcheid, en treedt in het rechtsverkeer op als andere rechtspersonen.''

Hier is een misvatting in het spel. De wet van 1855 geldt niet voor kerken blijkens vaste rechtspraak. Overigens ben ik het met inzender eens, mits maar goed voor ogen wordt gehouden, dat de rechtshandelingen, die de kerk verricht, binnen haar doelomschrijving moeten vallen. Dit zal b.v. niet het geval zijn wanneer zij een taxibedrijf zou gaan exploiteren.

Verder:

„Men kan niet zeggen, dat de Werkloosheidswet de vrijheid van belijden van de godsdienstige mening beknot, welke bij de Grondwet wordt gewaarborgd. De Wet op de Kerkgenootschappen geeft de kerken niet het recht naar eig'en inzicht aan het maatschappelijk en rechtsverkeer deel te nemen. Het verleent de kerken de Vrijheid om te regelen alles wat hun godsdienst en de uitoefening daarvan in eigen boezem betreft. Neemt een kerk een koster in dienst, dan is de kerk dus vrij zijn werkzaamheden in de kerk te regelen, dit betreft immers zuiver de uitoefening van de godsdienst in eigen boezem, aiaar bij het opmaken van de arbeidsovereenkomst zal de kerk de desbetreffende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in acht hebben te nemen. Men kan evenwel toch niet zeggen, dat de kerken hierdoor worden belemmerd in de uitoefening van hun godsdienst."

Veel van wat hier gezegd wordt, lijkt aannemelijk. Ik zie deze zaak echter zó: Het privaatrecht geeft vandaag den kerken nog veel vrijheid zelf de rechtsinhouden te bepalen van de door haar gesloten overeenkomsten, waarbij met de bijzondere aard van de kerk rekening kan worden gehouden (zie mijn beschouwing over art. 13 K.O. in „De Reformatie" van 24 Mei j.l.). Wil de kerk het dwingend recht van de privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst met het daaraan verbonden dwingende sociale recht vermijden, dan is dit mogelijk, niet alleen ten aanzien van predikanten, doch ook van kosters. De door mij geciteerde uitspraak van 1942 geeft daartoe de sleutel: De Centrale Raad van Beroep besliste daarbij immers met betrekking tot kosters, die een vaste beloning van resp. f 65.—, f 50.— en f 40.— per maand, benevens vrij wonen, vuur en licht genoten, dat er geen loondienst was, doch een overeenkomst tot het vernchten van enkele diensten. Kiest een kerk zelf de loondienstverhouding (er schijnt zelfs ergens een collectief contract voor kosters te bestaan) dan zal de kerk daardoor ook aan de sociale wetgeving gebonden zijn. Genoemde uitspraak leert echter, dat de mogelijkheid er is, dat de kerk haar eigen sociale regelingen treft. Het zal dus in de eerste plaats van de kerk zelf afhangen of haar vrijheid wordt beknot.,

, , Evenmin is dit het geval t.a.v. de sociale verzekeringswetten als 'Ziektewet, Kinderbijslagwet, Ziekenfondsenbesluit, Invaliditeitswet, en nu de Werkloosheidswet. Reeds vele jaren hebben de kerken terecht hun medewerking verleend aan de uitvoering der eerste vier wetten en hebben zij voldaan aan de verplichting zich bij een bepaald orgaan aan te sluiten. Het bevreemdt mij daarom, dat Mr Roeleveld juist de Werkloosheidswet in strijd acht met de kerkelijke vrijheden, "

Over het „terecht" behoeven wij na het voorgaande niets meer te zeggen. Wel is de ^situatie naar onze mening bij de Werkloosheidswet in zoverre anders, dat de kerken, tegen haar wil en zonder haar medewerking lid worden van een vereniging, waarin de meest uiteenlopende en tegenstrijdige belangen zijn vertegenwoordigd. Wil men zijn lidmaatschap serieus opvatten — en moeten wij de regering hier niet serieus nemen? — dan zal men als lid toch ook zijn plichten hebben. Juist deze plichten lijken mij voor de kerken onaanvaardbaar. Bij de oudere sociale wetten is de toestand deze, dat de Staat eenvoudigweg als verzekeraar optreedt zonder eigen verantwoordelijkheid van de „verzekerden".

„De personen, die persoonlijk, regelmatig, tegen loon arbeid verrichten in dienst van de kerk, zijn, voor zover hun werkzaamheden geen' uitgesproken geestelijk karakter dragen (predikanten), echter wel degelijk verzekerd ingevolge de genoemde wetten. De Centrale Raad van Beroep heeft dit onder meer bevestigd in haar uitspraken van 26/11-1936 Z. W. D. nr 145; 2/6-1938 Z. W. D. nr 53; 24/12-1936 Z. W. D. nr 223. Het verwondert mij, dat Mr Roeleveld van deze uitspraken geen gewag maakt."

Inderdaad geven de genoemde vroegere uitspraken beslissingen, dat kosters als in loondienst moeten worden beschouwd. Daarbij was ook een beslissing van de koster van een Gereformeerde Kerk (Watergraafsmeer). Het is aannemelijk, dat de rechter in 1942 het roer óm heeft gegooid, hoewel dit niet met zoveel woorden in de uitspraak is te lezen. En daarom behoeft het niet te verwonderen, dat ik slechts de laatste uitspraak heb vermeld. Zie overigens hetgeen ik hiervoor vermeldde omtrent de vrijheid van de kerken om zelf de rechtsinhoud van gesloten overeenkomsten te bepalen.

Tenslotte:

„De kerken, die niet als werkgever zijn te beschouwen zijn niet verplicht zich aan te melden. Voor de B.V. is het uit administratief oogpunt bezien Wel van belang, dat men de gevraagde gegevens verstrekt".

Het belang van de B.V. kan mij niet overtuigen, dat dit de door haar gevolgde handelwijze rechtvaardigt. Als het fatsoen zou medebrengen, dat de kerken ook inlichtingen van negatieve aard behoorden te verstrekken (hetgeen nog zeer de vraag is, daar de rechter de overheid wanneer zij niet op gelijke voet met anderen aan het maatschappelijk verkeer deelneemt niet aan fatsoensnormen gebonden acht), dan is het toch zeker een eis van fatsoen geen verkeerde suggesties te wekken omtrent het van rechtswege aaEgesloten zijn, waarvan men niet eens weet of dit het geval is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juni 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Nogmaals: Kerken en Werkloosheidswet

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juni 1952

De Reformatie | 8 Pagina's