GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1974 - pagina 7

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1974 - pagina 7

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De toekomst van het hoger onderwijs door prof. mr. I. A. Diepenhorst

De numerus fixus - het beperken van zich voor een studie meldende studenten - is een kwalijk; ding, zo schreef ik in het vorige nummer van VU-magazine. Natuurlijk mag de weigering niet op willekeur berusten. Men kan bepaalde eisen aan de toelating stellen en de volgens die criteria beste aanmelders toelaten. Het is mogelijk allen te laten loten. Er is een gemengd systeem. Steeds zullen enigen die dolgraag de bewuste studie wilden volgen uitvallen en het kan wezen dat zij het ook een volgend jaar niet halen. Al zullen de gevallen van hartgrondige teleurstelling veel zeldzamer zijn dan men het in de regel laat voorkomen, ieder jaar zijn er helaas enkelen die hun hartewens in rook zien vervliegen. Wat in dit verband geregeld veronachtzaamd wordt, is het feit dat, terwijl in 1972 voor het eerst de toegang tot enkele studierichtingen aan universiteiten en hogescholen werd beperkt, dit bij het niet-wetenschappelijk onderwijs reeds jarenlang voorkwam. Wanneer een middelbare of hogere technische school te vol raakte gaf zij niet thuis, zonder dat het veel verzet ontmoette. Studenten plegen nogal eens aan de weg te timmeren. Vandaar dat zij steeds tegen maatregelen waardoor zij hun positie bedreigd achtten, luidruchtig, maar ook dikwijls behendig reageerden. Bij hun oppositie tegen de numerus clausus verklaarden zij het voor de onderwijsvrijheid over de gehele breedte op te nemen. Hun optreden bracht als winst dat lichtvaardige besnoeiingen van studiemogelijkheden - hetgeen een enkele hoogleraar misschien welgevallig was geweest - uitbleef. Echter men wist geen maat te houden en drukte zich een martelaarskroontje op de slapen. Gemakshalve vergaten de protesterenden dat zij, vergeleken met buitenlandse studenten, en met leeftijdgenoten binnen de grenzen, ruime voordelen genoten. In de Verenigde Staten moesten velen het met een tweede- of derde-rangsopleiding stellen, terwijl zij hoge collegegelden verschuldigd waren, die immers een ruim percentage - zo omstreeks de 25% - van de Amerikaanse universitaire inkomsten vormen. In Rusland kwam slechts een gedeelte - men schat een kwart - van hen die willen studeren daarvoor in aanmerking, terwijl de arbeidsmarkt en de aldus blijkende nationale behoefte over de verdeling naar studierich-

ting als puntje bij paaltje komt beslissen. In Engeland verkrijgt zo ongeveer de helft van de tot universitaire inschrijving krachtens hun diploma's gerechtigden een plaats en dan is het nog afwachten geblazen aan welke universiteit men zich vindt toebedeeld.

Bevoorrecht Nog overdrevener komt de agitatie voor als men de studenten plaatst naast hun Nederlandse medeleden van dezelfde jaarklasse. Zij vielen langdurig in zeer gunstige regelingen voor studentenvoorschotten en beurzen. Gelet op de niet-universitaire jeugd en pas na 1965 nam geleidelijk de bevoorrechting een einde. Hun bijdrage in de kosten van het studeren stond in geen verhouding tot wat de overheid moest bijleggen. Zelfs de duizendgulden wet 1972 betekende bij een gemiddelde rijksuitgave voor een student van omstreeks een 17 of 18 mille de bekende druppel op de gloeiende plaat: een ingenieur kost nu eenmaal veel meer dan een afgestudeerde van een hogere technische school. De studentenbehuizing, de mogelijkheid van bepaalde gunstige regelingen gebruik te maken op het gebied van kunst, algemene ontwikkeling, gezelligheid en sport, de grotere gemakkelijkheid om met studiebegeleiders, studentendecanen, psychologen en geestelijk verzorgers in contact te komen onderscheidden het studentenleven ten goede in weerwil van de kans op innerlijke spanningen en de in de laatste jaren beslist toegenomen druk. Niemand zal aan de studenten hun positie misgunnen. Maar zij mogen de problematiek niet vertekenen. Want deze is ingewikkeld genoeg, ofschoon op langer termijn niet onoplosbaar. Het is een feit, dat er een sociaal ongelijke doorstroming - bij een ongetwijfeld

zich verbeterende situatie - naar voortgezet en vooral naar hoger onderwijs plaatsvindt. De groepen der minder en laagst bezoldigden zijn schaars vertegenwoordigd, wat overigens niet behoeft in te houden dat men nu voor elke opleiding en iedere studierichting in de verschillende faculteiten naspeurt of er naar verhouding een de algemene situatie weerspiegelende sociale spreiding is. Maar om nu dadelijk op de rug van het onderwijs een strijd om maatschappelijke vernieuwing uit te vechten gaat wat ver, hoezeer men er dan van overtuigd moge wezen dat het huidige wetenschappelijke bestel het onderwijs inkapselt en dienstbaar maakt aan een harde zakelijke kapitalistische orde. Heel wat jeugdige woordvoerders die hoger onderwijs genieten, stellen enerzijds de meeste politieke partijen en de achtereenvolgende regeringen aansprakelijk voor hun onbevredigende positie: het gangbare bestel deugt niet. Tegelijk wensen zij van dit gangbare bestel voor straks grote - tevens financiële - bewegingsruimte, hoe idealistisch van inslag zij dan mogen zijn, nu eens de nadruk leggend op de onthouding die zij zich van hun achttiende tot hun drieëntwintigste levensjaar opleggen, dan weer hamerend op de vrije ontplooiingsmogelijkheden welke de jonge mens toekomen.

Democratie Ook met de eis tot democratie wordt soms aan het doel voorbijgeschoten. Aan paternalisme - bedilzucht - over snel volwassen wordende jongeren bestaat geen enkele behoefte. In het verleden zijn hier fouten gemaakt. Als het goed is heeft het onderwijs, zowel als de wetenschap met de gelijkheid van allen tegenover de normen van wat goed en waar moet heten, geen enkele moeite. Echter om voor de onderwijsinstellingen der toekomst het wegvallen van de leermeester-leerlingverhouding op te eisen, om uitgaande van het feit dat men niet onmondig is, te willen vaststellen omvang en aard van de leerstof, te willen bieden de beslissende beoordeling van eikaars verrichtingen, miskent dat men eerst zichzelf moet hebben geschoold en dat men daartoe van anderen moet hebben geleerd alvorens over opzet en inrichting van onderwijs, over doel en methode van onderzoek met gezag te kunnen spreken. 5

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

VU-Magazine | 516 Pagina's

VU Magazine 1974 - pagina 7

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

VU-Magazine | 516 Pagina's