GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1974 - pagina 320

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1974 - pagina 320

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

\Den Haag )en de 'indringende media

steden heeft klaarblijkelijk heel zwaar gewogen. Als die in den vorigen wereldoorlog bij de Franschen óók zoo groot was geweest, dan had die oorlog geen vier jaar geduurd', aldus Colijn op de capitulatiedag.ln zoverre had Colijn gelijk dat Nederland capituleerde na betrekkelijk geringe verliezen aan mensenlevens onder militairen en burgers; Winkelman besefte echter na Rotterdam w/ellicht scherper de geringe verdedigbaarheid van ons kwetsbare land met militaire middelen. Het punt is nooit uitgevochten, mede wellicht door het verbod van Colijns radiotoespraak op 14 mei 1940. Welke de overwegingen zijn geweest om na de bevrijding het instituut van radiocensuur vooraf niet te herstellen, kon vu-magazine niet achterhalen. Wellicht heeft mede een rol gespeeld, dat de vrije omroepen na de bevrijding niet direct mochten terugkeren, maar dat de omroep onder controle werd gesteld van het Militair Gezag, 'Radio Herrijzend Nederland' zulks tot genoegen van het plaatsvervangend hoofd van de sub-sectie van het Militair Gezag mr. J. M. Landré, de latere TROS-directeur, die ook toen al tegen politiek in de ether was. Na de terugkeer van de omroeporganisaties werd een vorm van repressieve censuur van kracht. De omroepen behoefden vooraf geen teksten meer te sturen van voorgenomen radiotoespraken, maar konden achteraf door de minister op de vingers worden getikt of bestraft. Dit betekent evenwel niet, dat de omroepen veel vrijer werden. Bij Beschikking van 15 januari 1947 regelde minister Jos J. Gielen het omroepwezen op basis van een Tijdelijk Telegraaf-, Telefoon en Radiobesluit, dat de Londense regering in 1944 had ontworpen voor de periode vlak na de bevrijding. De regering-Schermerhorn stuurde aan op het stichten van één nationale omroep (in welk geval overheidscontrole op de programma's een zeer simpele zaak zou zijn geworden) maar de politieke krachten, die terugkeer wensten van de vooroorlogse omroepen bleken sterker. Wel ademt de Beschikking van januari 1947 een nogal autoritaire geest. Zo werd b.v. in artikel 17 bepaald: 'De Regeringscommissaris is bevoegd bij met redenen omkleed besluit vast te stellen, dat bepaalde door hem aan te wijzen medewerkers, wier optreden voor de microfoon daartoe aanleiding heeft gegeven, gedurende een daarbij te bepalen termijn niet voor de microfoon zullen mogen optreden. Van het ogenblik af, waarop dit besluit aan haar schriftelijk is medegedeeld, is het een organisatie, die bij deze beschikking zendtijd verlangt, verboden de betrokken medewerker gedurende die bepaalde termijn voor de microfoon te doen optreden. De Regeringscommissaris geeft van een beslissing, als in dit artikel bedoeld, onmiddellijk kennis aan de Minister'. Het kwam er dus op neer, dat in feite de Regeringscommissaris iemand de mond kon snoeren als hij vond dat de betrokkene 'daartoe aanleiding heeft gegeven'. Vager kon het niet. In de vooroorlogse wetgeving werd althans nog een poging gedaan om aan te geven wat niet mocht. Artikel 17 van de Beschikking van 1947 tekent dan ook de weinig democratische geest, tijdens en na de oorlog in regeringskringen. Een half jaar na het van kracht worden van de Beschikking viel het eerste slachtoffer. Dat was niemand meer of minder dan prof. mr. P. S. Gerbrandy, pleiter voor preventieve radiocensuur in de vooroorlogse jaren, premier van het kabinet, dat de grondslag legde voor de naoorlogse regeling en in 1947 voorzitter van de Radioraad. 22

Als voorzitter van 'Rijkseenheid' hekelde hij in 1947 regelmatig het regeringsbeleid ten opzichte van de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging. Men was veel te toegefelijk ten opzichte van de 'rebellen' zo oordeelde deze conservatieve groepering. Volstrekt scheen Gerbrandy vergeten z'n dertien jaar eerder opgeschreven opvatting 'daf de omroep geen domein is, dat zich leent voor politieken strijd'. Tot ergernis van Drees en Beel, die het roomsrode kabinet leidden, spuwde hij met grote regelmaat zijn gram via de NCRV-microfoon de ether in. Begin september 1947 sloeg de Regerings-commissaris voor het Radiowezen, mr. L. A. Kesper toe. Gerbrandy kreeg bericht, dat hij op grond van artikel 17 van de Beschikking van 15 januari 1947 twee maanden niet voor de radio mocht optreden. Hem kon wel ontheffing worden verleend, als hij'z'n teksten drie dagen voor het uitspreken van een radiorede in tweevoud ter goedkeuring zou voorleggen aan de Regeringscommissaris. Zo werd voor één Nederlander het instituut van preventieve censuur weer even hersteld De directe aanleiding tot deze straf was een radiotoe-

Drees maakte in 1947 deel uit van de regering toen Gerbrandy een radio-spreekverbod kreeg. In 1955, toen Gerbrandy 70 werd, was alles bijgelegd, zoals blijkt uit de foto. Gerbrandy (ex-landstormer) had wellicht ook Drees door de ban der censuur getroffen, indien in 1918 de toespraak van Drees in Den Haag door de radio was verspreid, maar toen was er nog geen omroep.

spraak, die Gerbrandy op 14 augustus 1947, 's avonds om kwart over zeven had gehouden en die naar het oordeel van mr. Kesper een suggestie bevatte aan de luitenantgouverneur-generaal dr. H. J. van Mook om zijn eigen inzichten maar te volgen en zich niets gelegen te laten liggen aan de richtlijnen, hem door de regering te verstrekken. Letterlijk sprak Gerbrandy: 'Maandenlang heeft de luitenant-Gouverneur-Generaal dr. Van Mook een volkomen ongrondwettig beleid gevoerd en gehandeld alsof geen Indische staatsregeling, geen regering en geen volksvertegenwoordiging bestonden. Zou dr. Van Mook, die in alle mogelijke twijfelachtige handelingen, steeds, als ik het zo zeggen mag, het Kabinet heeft besprongen, thans, nu het een door recht en wet opgelegden plicht betreft, n.l. de waarachtige bescherming der Indische volken, terugschrikken en afwachten wat de heren Beel en Jonkman hem, niet uitsluitend op grond van hun zelfstandig oordeel, maar op gezag van de politieke partijen veroorloven? Want de noodzaak van handelen, die dr. Van Mook moet kennen, kennen ook al zijn medewerkers, ook de legercommandant, die noodzaak kent heel Batavia, al onze officieren, soldaten, die kent heel het lijdende volk van Ned.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

VU-Magazine | 516 Pagina's

VU Magazine 1974 - pagina 320

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

VU-Magazine | 516 Pagina's