GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Persschouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Persschouw

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds Ekering over het chiliasme.

 

Wij citeerden Ds Ekering in diens bestrijding van Ds Berkhof! Daarom geven we ook het vervolg van de historie:

Voor eenige weken schreven wij in dit blad eenige regelen over Handelingen 15 :16, waarin werd aangetoond, hoe de apostel Jacobus, onder de onfeilbare leiding des Heiligen Geestes, op de Kerkvergadering te Jeruzalem, van de daar aangehaalde profetie uit Amos 9 een verklaring geeft, die lijnrecht staat tegenover wat de Chiliasten op hun standpunt in die profetie moete n lezen. Het Chiliasme toch, schreven wij, kent aan het volk Israël, vleeschelijk uit Abraham gesproten, als vleeschelijk volk nog een bijzondere positie toe in de Nieuw-Testamentische bedeeling. Wij zeiden daarbij nog: „niemand sterker dan „de Heere Jezus Christus en Zijn apostel Paulus heb- „ben deze chiliastische verwachtingen voor Abraham's „zaad naar het vleesch weersproken (reeds toen „leefden die) — gelijk ook de Kerkvaders (Augustinus!) het weerstonden, en de Kerk èn in Roomschen „èn in Lutherschen èn in Gerefonneerden vorm dit „heeft gedaan".
Dit ons artikel geeft Ds A. M. Berkhoff te Sneek aanleiding om in zijn orgaan „De laatste dingen" (Ie jaargang No. 6) er over te klagen, dat ook Ds Ekering in het „Hervormde Amst. Kerkblad" (sic!) „schijnt te meenen, dat alles kan, als het gaat over het duizendjarig rijk". Want, zegt hij, „bij zulk een apodictische uitspraak had toch wel met ernst de vraag onder de oogen gezien moeten worden: wat bedoelt dan Jezus met toekomstschilderij in Matth. 24—25, en wat Paulus met de behandeling van het Israëlitisch vraagstuk in Rom. 9—11?"
Deze repliek van chiliastische zijde op ons artikel is wel buitengewoon zwak!
Om meer dan één reden.
Vooreerst — waar wij in hoofdzaak schreven over Handelingen 15 :16 had primair weerlegd behooren te worden, dat Jacobus' uitlegging der Amos-profetie de juiste is. Ds Berkhoff had moeten aantoonen, dat Jacobus hier ernstig dwaalde, de Chiliasten daarentegen gelijk hadden in de éénige uitlegging, die zij op hun standpunt consequent aan Amos 9 :11,12 geven moeten . Maar daarover geen woord — de heele hoofdkwestie van ons artikel, n.l. Handelingen 15 :16 wordt zelfs niet aangeroerd! Dit is wel een zonderlinge wijze van polemiseeren!
In de tweede plaats — Ds Berkhoff laat volkomen onweersproken ons zeggen, dat de Kerkvaders en de Christelijke Kerk de Chiliastische verwachtingen voor Abraham's zaad naar het vleesch altijd hebben weersproken. Dit is oo niet te weerspreken - maar het stilzwijgen van dezen strijder voor het chiliasme worde hier nogeens als bevestiging van dit feit geconstateerd.
Ten derde - wij hadden, volgens Ds B. niet de "apodictische uitspraak" over Jezus' en Paulus' leer in deze mogen geven, zonder met ernst de vraag onder de oogen te zien aangaande Matth. 24-25 en Rom. 9-11.
Het kan de bedoeling van Ds B. niet zijn, dat wij dit voor onszelf nimmer deden - hij kal bedoelen, dat wij deze Hoofdstukken méde hadden behooren te behandelen toen wij ons kort artikel over Handelingen 15:16 gaven.
Maar dit verwijt is precies even ongegrond, als wanneer wij aan Ds Berkhoff zouden verwijten, dat hij in zijn orgaan het Chiliasme propageert, zonder daarbij "met ernst onder het oog te zien", hoe Jacobus te Jeruzalem zijn verklaring van Handelingen 15:16 kon geven, lijnrecht in strijd met de chiliastische beschouwing van dergelijke profetiëen! of tegelijk de Kerkvaders, bijzonder Augustinus, te gaan weerleggen! - - - - - - 
Voorloopig wachten wij eerst twee dingen af:
1e, dat Ds Berkhoff zijn lezers mededeelt, waarover ons eerste artikel liep:
en 2e, dat hij ons aantoone hoe Handelingen 15:13-17 - dáárover gaat het nu! - den Chiliasten ligt.

Wij citeeren ook nu uit het "Kerkbeurtenblad" (Amsterdam).

Wat Ds Berkhoff bitter maakt.

Ds De Bondt schrijft in "Leidsche Kerkbode":
In "De Reformatie" heeft Prof. Aalders in een breede reeks artikelen het standpunt van Ds Berkhoff t.a.v. vele plaatsen uit het O.T., die voor het Chiliasme zouden pleiten, wederlegd.
En gedocumenteerd!
In die groote reeks komt nu ook voor de behandeling van Zach. 10:9, waarop ook Dr Berkouwer in één van zijn stellingen achter zijn dissertatie had gewezen.
Voor Ds Berkhoff is vooral deze plaats buitengewoon sterk. Hier zou zeer duidelijk een nieuwe toekomst voor de Joden geleerd worden.
Prof. Aalders schreef nu:

Het beroep van Ds Berkhoff is slechts schijnbaar sterk, doch in werkelijkheid volslagen ongegrond.
Het Hebreeuwsche woord, in onze Statenvertaling weergegeven door "en Ik zal hen zaaien", kan met een uiterst geringe wijziging in de vocalisatie ook vertaald worden: "en Ik heb hen gezaaid".
Nu moet men weten, dat deze "vocalisatie" niet tot den oorspronkelijken tekst behoort; de oorspronkelijke tekst betsaat uitsluitend uit medeklinkers; het is natuurlijk dus alleen deze oorspronkelijke tekst in medeklinkers, die Goddelijk gezag heeft; de vocalisatie (d.w.z. de toevoeging van de klinkerteekens), die eerst in veel later tijd door de Joden in de Hebreeuwsche handschriften is aangebracht, mist alle gezag; ze heeft slechts waarde als oude, maar dan toch puur menschelijke overlevering. Hoe wil nu Ds Berkhoff, waar de oorspronkelijke Hebreeuwsche medeklinkers zoowel de beteekenis van een verleden als van een toekomenden tijd kunnen hebben, ons op grond van de Statenvertaling die voor den toekomenden tijd gekozen heeft, doen gelooven, dat het Goddelijk gezag der Heilige Schrift van ons eischt een nationale toekomst voor de Joden te aanvaarden?

Deze redeneering is logisch en theologisch.
Men vraagt zich even af: Zou ds Berkhoff verzuimd hebben den Hebr. tekst op te slaan?
Maar... men wrijft zich toch even de oogen uit, als men dan het volgende van Ds Berkhoff te lezen krijgt in: "De laatste dingen".

Men begrijpt het: Prof. Aalders meent vrijheid te hebben, een vocaal, een klinker, onder het werkwoord zaaien te wijzigen, en nu wordt het: "Ik heb hen gezaaid". Niet: in de Statenvertaling staat: "Ik zal hen zaaien"; maar in den grondtekst staat eigenlijk: "Ik heb hen gezaaid"; neem: er staat: "Ik zal hen zaaien"; doch ik maak er van: "Ik heb hen gezaaid",  - want dit komt mij beter uit voor wat ik wil, dat de Schrift zal zeggen aangaande de toekomst van israël...
Ik heb voor zulk een methode van exegese van het heilig Bijbelwoord, neen van Gods Woord Zelf, geen woorden. Ja, ik heb ze wel, maar houd ze binnen: ze zouden bitter zijn!

Waarom tracht Ds Berkhoff niet zóó te schrijven, dat theologen - ook bij verschil van meening - althans respect hadden voor zijn argumenten?
Dit geschrijf is een theoloog onwaardig. Het is niet zoo, dat er staat: "Ik zal hen zaaien" en dat Prof. Aalders er van maakt: "Ik heb hen gezaaid"!
Prof. Aalders wil als eerlijk, geloovig, wetenschappelijk man onderzoeken wat er nu eigenlijk staat.
En dan - wat te zeggen van die tirade: "Ik heb voor zulk een methode van exegese... geen woorden".
Zoowel in Kampen als in Amsterdam wordt men pas tot de theologische colleges toegelaten na een behoorlijke propaedeuse.
Wat is dat wijs!
Tot die propaedeuse behooren o.a. de vakken Logica en Hebreeuwsch.

Tot zoover ds De Bondt.
Het is wel naar, het te zeggen, maar een feit is het, en men moet hier nu wel open worden: hier blijkt een ontstellende onkunde. Want als Ds Berkhoff bitter wordt, wanner men de vocalen van den hebreeuwschen tekst door eigen nadenken plaatst, dan kan hij geen enkelen hebreeuwschen bijbel ter hand nemen, en geeen enkele vertaling van het oude Testament, zonder bij elk vers in bitterheid te worden gedompeld. Nuchter feit is immers, dat van èlk vers elke vocaal door menschen is gekozen, zooveel jaren nadat de schrijvers schreven, en dat onophoudelijk de vraag zich voordoet: welke vocalen moeten hier staan?
Wat doceert men daar toch eigenlijk in Apeldoorn?

Dr Slotemaker de Bruïne over Dr Kuyper.

Mejuffrouw H. S. S. Kuyper schrijft in "Bouwen en Bewaren" iets over de in het Duitsch gescherven biografie, die Dr Slotmaker de Bruïne gaf van Dr A. Kuyper. Naast lof heeft Mejuffrouw Kuyper ook bezwaren:

Mijn hoofdbezwaar tegen Prof. Slotemaker's biografie geldt zijn voorstellign van het gebeurde in 1886. Dat hij, als Hervormd predikant, oordeelt, dat in 1886 "een gereformeerde vrije kerk ontstaan" is, die de vaderlandsche kerk "gesplitst" (blz. 30), en haar aan het ongeloof prijs gegeven heeft, om de christenen in een nieuwe kerk bijeen te brengen (blz. 30) - dat de doleantie "afscheiding" van de vaderlandsche kerk was (blz. 31) enz. - is op zijn standpunt begrijpelijk.
Maar het zou "een daad van eenvoudige rechtvaardigheid" zijn geweest, naast zijn opvatting van 't gebeurde, óók het standpunt van Dr Kuyper en zijn volgelingen te noemen. "Deze dingen zijn in geen hoek gescheid!" Onze verklaring van 't gebeurde evenmin! Daar hebben eerst Dr Kuyper zelf en later Dr Rullmann wel voor gezorgd.
De reformatie van 1886 heeft géén nieuwe afgescheiden kerk gesticht - maar bedoelt in belijdenis en kerkregeering de gezuiverde voortzetting van de aloude Nederduitsch gereformeerde kerken, die in 1816 wederrechtelijk onder het juk der synodale organisatie waren gebracht. In 1886 is het Hervormde kerk geweest, die zich van deze kerken heeft afgescheiden - niet wij van haar.
Dat Prof. Slotemaker de Bruïne deze beschouwing nooit voor zijn rekening zal nemen - daar leggen we ons bij neer.
Maar bij zijn uiteenzetting van den kerkelijken strijd in 1886, bij zijn vermelding van onze Gereformeerde Kerken, had hij het eigen standputn dier kerken - desnoods mèt zijn critiek - niet mogen verzwijgen. Vooral niet in een geschrift, dat ten doel heeft het Duitsche volk óók den arbeid op kerkelijk terrein van Dr Kuyper - en welk een machtig deel van zijn levenswerk is dat geweest, én gebleken! - duidelijk te maken.

We gelooven, dat het bezwaar van Mejuffrouw Kuyper geldend is.

"Vanwaar Hij komen zal om te oordelen...."

We wezen herhaaldelijk op de "Dogmatische Brieven", die in het ethische "Algemeen Weekblad"geschreven worden door Prof. v. d. Leeuw. Brieven, over de XII artikelen, waarin deze alle naar de letter overeind blijven staan, maar dan ook bijna alle (althans tot nu toe, inzake de heilsfeiten) worden "uitgelegd" op een manier, die geen mensch zich veroorloven zou ten aanzien van een of ander archiefstuk uit de Monumenta Germaniae, of uit onze historie, of... zelfs uit die van Mohammedanisme, of een andere pseudoreligie: op zulk een wijze n.l., dat de historische beteekenis er geheel uit weggeredeneerd wordt, zonder dat men dit met zooveel woorden hardop zègt. Thanks krijgt een beurt het artikel van de wederkomst: "om te oordelen de levenden en de dooden". We lezen:

Daaraan kunnen wij toch wel niet twijfelen, dat, wanneer God komt, Hij "komt om te oordeelen". Zoodra wij van God spreken, is dat oordeel in ons spreken mede begrepen. Zelfs de animist, die bang is voor een geest, weet van dat oordeel af. Wij zijn niet bang voor God, maar wij vreezen Hem. Zoodra wij dat doen, weten wij, dat wij geoordeeld zijn. Geoordeeld, zooals de pronk van de kermistent, die in het rossige avondlicht nog wel aardig lijkt, geoordeeld wordt het zuivere, strke zonlicht. Geoordeeld, zooals de pietluttigheid en gewichtheid van groote menschen geoordeeld worden door de onbezorgde natuurlijkheid van het kind. Geoordeeld, zooals het poenig verkeer en de smerige druk van onze steden worden geoordeeld door de stralende reinheid van den blauwen hemel. Geoordeeld, zooals onze jazz en onze seraffientjes, onze sentimenteele liedjes en onze zeurige kerkzangen geoordeeld worden door een paar maten van Mozart. Geoordeeld, neen gevonnist, neen verdoemd. Het harde woord moet er uit.

Maar het is meteen van zijn hardheid, van ZIJN hardheid, ontdaan.
Even later heet het:
Wie God ziet naderen, ziet zijn eigen odnergang naderen. Hij kan dat onprettig vinden; hij kan wegloopen, als het kon de wereld uit, zooals Luther zei: ja, als hij levend mensch is dan zal hij misschien diep in den nacht schreeuwen van ontzetting. Maar hij kan niet doen alsof oordeel en verdoemenis groote woorden waren, droeve fantasieën van middeleeuwsch bijgeloof.

En hij kan ook niet doen alsof oordeel en verdoemenis gemoderniseerde filosofemen van het accommodeerend conservatisme der ethische theologen waren.
Eindelijk nog dit:
Christus spreekt het oordeel. Dat wil zeggen, dat de hoogste, de goddelijke liefde en het laatste oordeel één zijn. Hier gaat het niet om de wraak van een jaloersch god, niet om de retributie van een rechtvaardig rechter, maar ons het brandende, schrijnende, schroeiende oordeel van de hoogste liefde. Hij, die uit liefde tot de menschen komt, komt "om te oordeelen". Het "laatste oordeel" is aan de hoogste liefde.
Men lette op de bijna ongemerkte verschuiving in de beteekenis van het woord "het laatste".
Toelichting van dit "laatste oordeel"? Aldus:
Wie wil weten wat het beteekent, moet zich eens afvragen wat hem, wanneer hij zich schuldig weet, zwaarder treft, de woede van hem, dient hij haat, de rechtvaardigheid van hem, dien hij acht, of het oordeel, het misschien zwijgende oordeel van hem, dien hij liefheeft en die hem liefheeft. Hij kan het, als hij het niet weet, ook aan zijn zoontje of dochtertje vragen. Want die weten het we.

Het is duidelijk dat op deze manier één woordje nog niet "verklaard" werd: ZAL: vanwaar Hij komen zàl. Onvoltooid toekomende tijd. Voglens dit verklaringsprincipe kan men het echter óók zóó lezen: vanwaar Hij gekomen is, komt, komen zal.
Begrijpt men nu, waarom de synode der Gereformeerde Kerken bezwaren inbracht tegen de Ned. Chr. Studenten-Vereeniging? En waarom wij voortdurend vragen: waar is het christendom-van-de-bronnen? Een vraaag, die tegelijk een andere wordt: wat is de "kerk"?

"De Hongaarsche ziekte."

Het "Algemeen Weekblad" schrijft (in verband met een boek van Dr J. Caspar):
Hij vertelt o.a., dat hij bij een bezoek aan een gereformeerd dorp in het Comitaat Somogy (Zuid-Hongarije) waar het stelsel algemeen ingang heeft gevonden, getroffen werd door de buitengewone orde en reinheid - de huizen waren alle keurig wit geklakt, de wegen, zelfs mmidden in de week schoongeveegd - maar hoe hem ook de doodsche stilte, die er heerschte opviel en onaangenaam aandeed.
Aan een boer vraagt hij hoeveel kinderen hij heeft, waarop deze antwoordt: "Natuurlijk één, wij zijn toch gereformeerd".
Op de vraag van den schrijver of het niet beter zou zijn er meer te hebben, krijgt hij ten antwoord: "Zeker zou het beter zijn, als er maar grond genoeg was waardoor we konden leven. Maar wat begin ik met zes juk grond voor zes kinderen? Ik zou liever nog een een paar flinke jongens willen hebben, die zouden me kunnen helpen met het werk, doch ik zou niet weten hoe ik ze te eten zou moeten geven."
In het daar naast gelegen dorp Barzence, dat een geheel R.K. bevolking heeft, zijner echter, zooals die boer het uitdrukte "zooveel kinderen, dat de Donau er mee gedempt zou kunnen worden."

"Gereformeerd" zullen we hier maar lezen als "niet-roomsch". Dat lijkt ons duidelijker.

Een vraag van Dr Beerens beantwoord.

In een recensie van een boek van Dr J. G. Ubbink schrijft Dr J. F. Beerens in het "Algemeen Weekblad":
Maar uit dit boek wordt toch ook wel duidelijk, dat deze broeder in de huidige Gereformeerde Kerken niet thuis hoort. Daarvoor is hij te ruim, denkt hij te vrij. Daarvoor maakt hij ook te veel onderscheid tusschen de zichtbare organisatie der kerk en de Gemeente van Christus. Al weer volkomen naar ons hart. doch welk goed gereformeerde kan onderschrijven 't slot van zijn boek: "Geen onfeilbare leiding van den Heiligen Geest is aan de kerklijke vergaderingen toegezegd. Maar wel is de Heilige Geest aan de Gemeente zelve geschonken en in haar uitgestort" (blz. 172).

Op de vraag: welk goed gereformeerde kan... enzoovoort, antwoord ik: als ik volgens U goed gereformeerd heeten mag (ik weet dat zoo niet), dan antwoord ik: ik kan dat onderschrijven.
En als ik dus goed-gereformeerd ben (de Geref. Kerken verdragen me tenminste als predikant), dan blijkt als weer voor de zooveelste maal, dat men in Nederland ook bij de ethischen, de geschillen tusschen Dr Ubbink en de Gereformeerde Kerken niet kent, en niet begrijpt. En dat men dus, als men dan toch maar raak veroordeelt, het volk verkeerd inlicht, en dus verdeeldheid brengt, waar dit niet noodig was.
En dat de gereformeerden de ethischen beter kennen, dan de ethischen hen.
Ook al "hoogmoed", dat we dat bij ons constateeren".

K.S. 

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Persschouw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's