Eenige kameradviezen uit de jaren 1874 en 1875 - pagina 289
KERKELIJKE QUAESTIE.
289
de minderheid zelfs het uiten van haar opiniën beletten wil
poogt af te snijden al
ware
Bleek
?
wat
dit zoo,
dit
de gehouden stemmingen
uit
ik ontken,
en discussie
Bovendien
?
behoorde dan de Minister althans niet
het door de constitutie verleende recht te handhaven, dat elk
minderheid
om, desvereischt, een discussie
bezit,
Zelfs van een lid
En
!
nu
zie,
blijkt uit het
lid
en elke
openen?
te
Voorloopig Verslag, dat
althans zeven leden de zaak ter sprake brachten en dat in de afdeelingen
onderscheidene
drie
zelfs
opiniën zijn geformuleerd.
Is
dat bewijs, dat
voor de discussie over dit vraagstuk geen belangstelling bestaat?
Of waar
antwoord des Ministers wellicht
schuilt het
„De verhouding van den Staat
zegt:
hij
in de volgende alinea,
tot de
kerkgenootschappen
vindt de ondergeteekende afgebakend in het zesde hoofdstuk der Grondwet
en in de wet van 10 September 1853 (Slaatsblad N^. 102)"?
Maar Kamer de wet
de
in
van
ook,
dan
verondersteld,
dat
de Minister voor de
nog noodig zou achten, dat
voorzoover
1853,
Maar
volgen?
mag
ernst,
herinnering
mag
Departement
zijn
de Grondwet en
hij
denkt op te
betreft,
verondersteld worden, dat de Minister niet weten
van de artikelen der Grondwet, ook in
zou, hoe juist over de toepassing
verband met de wet van 1853, de meest verdeelde opvattingen bestaan? dat
Verondersteld,
er
inziens ook
zijns
zulk
een
eenvoudige
verwijzing
wet
van
1853.
dunkt,
te
meer,
zal
een
vinden
min
de
wijl
waarin
Mij
voor
meer de
of
genootschappen
wat
de
aan
van
bedoelde
Houd in
ik al
1853 een regeling biedt van politiezaken,
van
Financiën
besluiten.
den
spreken,
dat
te
de
een
zelden
zeer
slechts
Bij
van
Minister
Financiën
wet
voor
die
den Staat en de kerk-
belangen,
de
hebben,
zou
leiding-
Justitie,
zou zulk een verwijzing zeker zin hebben
verklaar
zijn
ik,
;
maar
Departement
behoudens niet
in
het
oog,
afdeelingen
dat,
zich
het
gelijk uit het
Voorloopig Verslag
verlangen openbaarde
meening des Ministers omtrent de verhouding van den Staal genootschappen
bevreemdt
verwijzing
laatste
details, niet te begrijpen.
nu de
met
zijn
Grondwet en haar organieke
de
die
zou gezegd
iets
politieke verhouding tusschen
noemenswaardige
blijkt,
zijn
regelt,
Minister
rakende,
wet van
Minister
naar
vooral
maar
wordden bekend
gemaakC ; en
om
lot
met de
de kerk-
valt het feit niet te weer-
Memorie van Beantwoording ons over dat aangelegen
—
vraagstuk geen antwoord, dien
naam waard,
zaam
Voorzitter, indien ik bescheidenlijk,' doch
te
achten,
Mijnheer de
met aandrang, de vraag alsnog ding,
bereid
is
tot
den Minister
geeft,
is
het dan onvoeg-
richt, of Zijne Excellentie voor-
een oraal supplement aan
zijn
Memorie van Beantwoor-
wat aangaat de verhouding tusschen Staat en Kerk, toe
te
voegen? 19
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890
Abraham Kuyper Collection | 320 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890
Abraham Kuyper Collection | 320 Pagina's