Voetius' catechisatie over den Heidelbergschen Catechismus - pagina 180
Van de Grootheyt
176 12,
Maer
als
des Vals.
dan sullen wy sien van aengesichte
tot aengesichte; &c.
V.
Waer
toe
moet u dese
leere dienen, dat
ghy
weet van naturen soo seer verdorven zijnde niet dan door de hernieuwinge des Geests daer tegen kondt geholpen worden? A. Om my selven te verloochenen ende te versaken , als oock om den Heere aen te roepen om de genade sijns H. Geests. ,
AENHANGHSEL. V. Hoe heeft Adam voor den val een vrijen wil gehadt ? A. Dat hy koste sondigen ende niet sondigen. V. Hoe heeft de mensche eenen vrijen wil in den staet der verdorventheyt ofte der sonde ? A. Alleen tot quaet. V. Hoe hebben de herborene ende geloovige eenen ,
vrijen wil ?
A. Met sonden besmet Rom. 7. vs. 21. Soo vinde dan dese Wet in my, als ick het goet wil doen, dat my het quaet bylight. vers. 19. Het goet, dat ick wil en doe ick niet maer het quaet dat ick niet en wil, dat doe ick. V. Hoe hebben de verheerlickte eenen vrijen wil ? A. Geheel vry van het quaet, alsoo datse niet :
ick
,
,
:
konnen sondigen.
SONDAGH
IV.
Vrage
Vrage
9, 10, 11.
9.
Doet dan Godt den mensche geen onrecht, dat in sijne wet van hem eyschet, dat hy niet doen en kan?
hy
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 632 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 632 Pagina's