GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

En brengt tot Godes eer ’t verdoolde weer

De Vluchtheuvelzangen van Hendrik Pierson

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

WIM KLOPPENBURG

Verkondigt nu met macht Met heiige klem en kracht, Volhardend dag en nacht, Het heil door Christus aangebracht. Geneest het kranke teer, En brengt tot Godes eer 't Verdoolde weer Ter schaapskooi van uw Heer.

(Lied 31:2 uit de Vluchtheuvelzangen)

Hendrik Pierson in Zetten

In 1876 overleed Ottho Gerhard Heldring, emeritus-predikant en directeur van de door hem opgerichte barmhartigheidsinstellingen in Zetten: het Asyl Steenbeek, toevluchtsoord voor 'boetvaardige gevallen vrouwen' (1848), 'Talitha Kumi', tehuis voor verwaarloosde kinderen (1857) en 'Bethel', gesticht voor verwaarloosde meisjes (1863). Het centrum van deze instellingen, zowel in geestelijke als in architectonisch-ruimtelijke zin, werd gevormd door de 'Vluchtheuvelkerk', gebouwd in 1867.

In 1877 werd Heldring opgevolgd door Hendrik Pierson (1834-1923). Na zijn studie theologie in Utrecht was Pierson predikant geweest in Heinenoord en 's-Hertogenbosch. Met de ideeën en idealen van de Réveil-beweging was hij van jongsaf vertrouwd. Mensen als Heldring en Da Costa behoorden tot de vriendenkring van zijn ouders.

W. Kloppenburg (Tesselschadelaan 10, 1217 LH Hilversum) is kerkmusicus)

In de bijeenkomsten in de Vluchtheuvelkerk ging Pierson vrijwel altijd zelf voor. Al spoedig begon hij met het schrijven van liederen voor deze bijeenkomsten, met name voor de 'zangavonden' op feestdagen, omdat hij niet tevreden was met het geijkte repertoire van liederen die zijns inziens 'blijk gaven van haastig gedicht of vertaald te zijn en wier muziek maar al te dikwijls smakeloos mocht heten'. 1 Vanaf Kerstmis 1880 liet hij bij iedere kerkelijke feestdag programma's drukken met nieuwe liederen, in een oplage van 1200 exemplaren 'die niet te Zetten bleven, maar van hand tot hand gingen'.

In 1905 verscheen de eerste druk van de Vluchtheuvelzangen, waarin Pierson 158 van zijn liederen bundelde. De meeste ervan (± 135) zijn oorspronkelijke teksten van Pierson zelf; verder bevat de bundel enkele bewerkingen van Nederlandse voorreformatorische liederen ('Eeuwig is zo lang - Woorden naar Pater Brugman vrij gevolgd'). De overige liedteksten zijn vertalingen, meestal uit het Duits; op een enkele uitzondering na wordt er m.b.t. tot de teksten géén bronvermelding gegeven.

In de tweede druk van de Vluchtheuvelzangen (1912) werd de bundel met veertig liederen uitgebreid, ook weer vrijwel uitsluitend teksten van Pierson zelf; herdrukken verschenen in 1922 en 1931.

De inhoudsopgave achter in de bundel is summier; we vinden slechts de volgende indexen: 'Inhoud' (titels op numerieke volgorde), 'Alphabetische volgorde der titels', 'Alphabetische volgorde der eerste regels', en een lijst met Kerstliederen, Paaschliederen, Pinksterliederen en Zendingsliederen. Ook hier ontbreken helaas bronvermeldingen.

De teksten

Verschillende auteurs, zoals wijlen Peter Schram 2 en Adriaan le Coq, ® hebben gewezen op Piersons volstrekt eigen plaats voor wat betreft zijn theologie en geloofsbeleving - een eigen plaats tussen modernisme en orthodoxie, tussen objectieve verkondiging en subjectieve beleving, tussen redden en getuigen. De Bijbel staat centraal, niet als gestolde Schrift, maar als het levende Woord.

Ruim één derde van Piersons gezangen zijn dan ook bijbellieóeren, d.w.z. directe berijmingen van een bepaalde pericoop, met een uitgesproken evenwicht tussen Oude en Nieuwe Testament (30/32). Uit het O.T. zijn het vooral de grote profetische stukken die Pierson inspireren, met name uit Jesaja.

Lied 96, waarvan hierbij één couplet staat afgedrukt, is gebaseerd op Jesaja 54. De melodiekeuze, uit de opera Armida van Christoph Willibald Gluck, doet ons enigszins merkwaardig aan.

'k Zal uw steenen rijk versieren En u gronden op saffieren, Spreekt de Heer naar Sions wensch. 'k Maak uw vensters kristallijnen En uw poorten van robijnen, Die veraf uw licht doen schijnen, Eed'le steenen Wijzen henen Als een landpaal naar uw grens. En uw kind'ren worden allen Van den Heere zelf geleerd. Doen uw wallen Luide schallen Van het loflied dat Mij eert.

No. 96. Jesaja 54:11-13.

‘Melodie van Ch. Gluck (Armida)’

De grote aandacht voor het Oude Testament is voor die tijd heel opvallend. We bespeuren hier de invloed van Da Costa ('Een diep ingeleid christen moet Israëlitisch voelen'). Het Nieuwe Testament moet gelezen worden vanuit het Oude, niet andersom.

Misschien komt het wel daardoor dat sommige liederen, ondanks de onmiskenbaar negentiende-eeuwse woordkeus, eigenlijk tamelijk modern aandoen. Een vergelijking dringt zich op met het Liedboek voor de Kerken, waarvan het gezangengedeelte immers ook met 115 bij belliederen begint. Opvallend vaak gaat het om dezelfde pericopen.

Bij één lied valt de verwantschap wel heel sterk op, niet alleen inhoudelijk maar ook voor wat betreft de poëtisch-technische vormgeving. Ik doel op de berijming van Jesaja 55, no. 66 uit de Vluchtheuvelzangen. Toen ik dat lied een aantal jaren geleden voor het eerst wat nader bekeek, 4 had ik een soort 'déja vu-gevoel': die lange regels, de driedelige ritmiek, het rijmschema... Inderdaad, er is een frappante overeenkomst tussen dit lied en Gezang 33 uit het Liedboek voor de Kerken. Is het toeval dat Jan Wit bij deze pericoop tot bijna dezelfde vorm komt? We weten niet of Wit het lied van Pierson gekend heeft en of het hem bewust of onbewust heeft beïnvloed. In de aantekeningen bij dit lied in Jan Wits bundel Ministeriale - Geestelijke liederen en in het Compendium bij het Liedboek voor de Kerken vinden we geen suggestie in die richting.

Als we naar het metrum kijken dan zien we bij Pierson de dactylus en bij Jan Wit de amfibrachus. Maar muzikaal gesproken leiden ze tot dezelfde ritmische vormgeving, nl. een driekwartsmaat, de eerste

zonder opmaat, de tweede mèt. Dat is precies die ene lettergreep verschil. Met een kleine aanpassing kun je de teksten en melodieën uitwisselen. De melodie van lied 66 is ontleend aan het Duitse gezang 'Jesu, hilf siegen' (anonymus, ± 1700)

Eén van de meest geciteerde en geliefde teksten uit het Nieuwe Testament is Johannes 3:16 ('Want alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft...'). Uitgaande van deze tekst schreef Pierson een Kerstlied waarin behalve Johannes 3:16 ook Jesaja 9:5 en Lucas 2:22vv. geparafraseerd worden, terwijl uitdrukkingen als 'rijkdom van ontferming' herinneren aan passages uit de Brieven (cf. 1 Petrus 2:10). Als melodie koos Pierson een aria uit Mozarts opera Die Entführung aus dem Serail: Wer ein Liebchen hat gefunden’.

1. Alzoo lief had God de wereld, Dat Hij haar Zijn eigen Zoon, D'Eengeboorne heeft gegeven, (bis) Afgestegen van Zijn troon, (bis) O wat rijkdom van ontferming, Heerlijk wonder van gena!

2. Ons is nu die Zoon gegeven, Ons geschonken, 't Is ons Kind, Dat we als Simeon omarmen, (bis) Tastend, hoe ons God bemint, (bis) O wat rijkdom van ontferming, Heerlijk wonder van gena!

3. Wij omvatten van Gods liefde Thans het heilig onderpand! Wie, wie biedt er dan nog langer (bis) Aan die liefde tegenstand? (bis) O wat rijkdom van ontferming, Heerlijk wonder van gena!

No. WO. Johannes 3:16.

‘Melodie van Mozart. (Entführung).’

Een nieuw-testamentisch verhaal dat Pierson bijzonder boeide en waaraan hij meer dan één lied heeft gewijd, is het verhaal van de Emmaüsgangers. Dat hoeft ons niet te verbazen; het gaat immers over een persoonlijke ontmoeting met de levende Christus! Kenmerkend is dat hij de zangers de woorden van de discipelen in directe rede in de mond legt ('De Emmaüsgangers'; No. 99). De melodie is afkomstig van de Engelse evergreen 'Drink to me only with thine eyes'. Een beetje vreemde associatie bij de maaltijd met de Heer...

No. 99. De Emmaüsgangers. Oud-Engelsche melodie.

1. Keer tot ons in, 't is avond Heer, De dag is nu gedaald. Zit met ons aan, verhaal ons weer Al wat Gij hebt verhaald. Met gretige_oren werd Uw woord Tot hiertoe aangehoord, Toen Gij de schrift hebt uitgeleid In al haar heerlijkheid.

4. O zeg het ons, verheel het niet, Hoe wisslen hoop en vrees! Of Hij den doodslaap van zich liet, En uit het graf verrees? O wonderteeken! zie Gij spreekt In 't brood, dat Gij ons breekt! Gij zijt het zelf, die ons verscheen; Die blijft, al gaat Gij heen.

Opvallend is Piersons kennis van en keuze uit het voorreformatorische repertoire. Hij beperkt zich niet tot de bekende strofen van Johannes Brugman, maar boort soms onverwachte en verrassende bronnen aan. Het lied 'De Hovenier' is een vrije bewerking van één van de mystieke gedichten van Zuster Bertken, de Utrechtse kluizenares uit de 15de eeuw. De melodie ontleende Pierson aan een verzameling oud-Nederlandse liederen. Ik heb enkele fragmenten van de oorspronkelijke tekst 5 naast de corresponderende strofen van Pierson gezet.

‘Een lyedeken' Suster Bertken

Ic was in mijn hoofkijn om cruyt gegaen Ic en vant niet dan distel en doorn staen Den distel en den doorn die werp ick wt. Ic soude gaerne planten ander cruyt:

Nu heb ic een gevonden dye gaerden can: Hi wil die sorge gaerne nemen aen Een boom was hooch gewassen in cort tijt Den cond ic wter aerden gebrengen nyet: Dat hinder van den bome mercte hi wael (...)

Die lelien siet hi gaerne die minre mijn Als si te rechte bloyen ende suver sijn. Als die rode rosen daer onder staen So laet hi sinen sueten dau daer over gaen (-)

No. 124. De Hovenier.

‘Woorden vrij gevolgd naar Zuster Baartken van Utrecht' Melodie uit 'Oud-Nederlandsche liederen’

Wel was ik in mijn gaarde om bloem en kruid gegaan, Maar vond al omme d'aarde vol doorn en distel staan. Den distel en den doren, die wierp ik wel daaruit; Maar wie zaait naar behooren beter kruid?

Nu heb ik Een gevonden, een kundig hovenier. Wie heeft Hem mij gezonden? En hoe verscheen Hij hier? Hij wist wel wat mij deerde, en wat Hem zeer misviel, Want hoogmoed overheerde heel mijn ziel.

Nu zaait Hij reine zinnen van zuiver leliezaad. Dat moet zeer vroeg beginnen, vroeg in den dageraad. Nu plant Hij geur'ge rozen van ootmoed en berouw, Die rood van liefde blozen om zijn trouw.

Vluchtheuvelzangen is een verzamelbundel. Het boek is niet in rubrieken ingedeeld; de liederen staan in willekeurige volgorde achter elkaar. Toch zijn de meeste bijbelliederen gemakkelijk terug te vinden: de titel verwijst naar de betreffende pericoop. Er zijn opvallend veel Paasliederen, tegen slechts een enkel lied voor de lijdenstijd. Eén van die Paasliederen is de bekende vertaling van 'Jesus unser Trost und Leben' van Ernst Christoph Homburg (1605-1681). Het lied is in wijdere kring bekend geworden door de bundel van mej. M. van Woensel Kooy. 6 In het Liedboek voor de Kerken is het lied overgenomen met enkele kleine wijzigingen (gezang 222).

Theologische achtergrond

Aan de hand van Piersons liedteksten zou je een 'theologisch portret' van de auteur kunnen schetsen. Zijn voorkeur voor bepaalde thema's, zijn keuze van de verschillende oud-en nieuwtestamentische teksten

als uitgangspunt voor zijn liederen, de kleine wijzigingen die hij soms aanbrengt in liederen van andere auteurs - dat alles zegt veel over Piersons theologie en over zijn persoonlijk geloof. Adriaan le Coq schrijft daarover in zijn 'Konklusie':7

Er is een duidelijke theocentrische oriëntatie in de bundel. Wat God gedaan heeft voor Zijn volk staat centraal. Een groot aantal belijdende liederen die, zonder menselijke reakties in het geding te brengen, spreken van het heilsplan, van de verkiezing, het verbond, laten dat zien (...) er is geen heil dan wat God zelf biedt. Dit theocentrische wordt nog onderstreept doordat in de bundel de Heilige Schrift zo sterk aan het woord komt. (...) Naar dat woord moet gehoord worden, het moet met eerbied worden doorgegeven.

Deze sterke betrokkenheid op de bijbel verleent de bundel iets objektiefs. De aandacht voor de Geest en de Kerk versterkt dit nog.

Maar ook het persoonlijke krijgt zijn plaats (...) het persoonlijke, niet het individualistische. (...) Pierson ziet de mens niet als enkeling, maar als de tot bevrijding geroepene die lid blijft in het Lichaam, de Kerk.

De bundel zal het meest ingang gevonden hebben bij dat deel van het kerkvolk dat zich in de ethische prediking herkende.

Het evenwicht dat ik ook al in het begin van dit artikel noemde, springt inderdaad telkens weer naar voren.

Dat Pierson het dus niet eens was met de inhoud van sommige bestaande liederen, zal duidelijk zijn. Hij neemt in de Vluchtheuvelzangen enkele malen de vrijheid, liederen van anderen te bewerken, meestal zonder bronvermelding. Interessant is het om te zien wat hij doet met Ten Kate's beroemde 'Zondagslied' 'Wees gegroet Gij eersteling der dagen'. Ten eerste valt op, hoe Pierson de dikke, welgedane, breedsprakige, enigszins overladen taal van Ten Kate als het ware 'afslankt'. Maar ook theologisch brengt hij een correctie aan, nl. aan het begin van de tweede strofe. Le Coq formuleert het zo: 'Mocht bij Ten Kate nog de indruk gewekt kunnen worden dat de mens zich, onder stimulerende werking van het Woord des Levens, zelf kan bevrijden, Pierson wenst deze indruk beslist te vermijden: slechts door het machtwoord van Christus kunnen wij tot leven teruggeroepen worden.'

Als melodie koos Pierson de enigszins sentimentele wijs van Bortnianski, die vooral bekend werd met de tekst 'U bid ik aan, o

macht der liefde'. Naar mijn gevoel wordt de klare boodschap daardoor weer enigszins ontkracht...

Gezang 209. Vervolgbundel 1866.

1. Wees gegroet, gij eersteling der dagen, Morgen der verrijzenis! Bij wiens licht de magt der hel verslagen En de dood vernietigd is! Heere Jezus, Trooster aller smarten! Zon der wereld! schijn in onze harten, Deel ons zelf de voorsmaak meê Van der zaalgen sabbats-vreê!

2. Op uw woord, o Leven van ons leven! Werpen wij het doodskleed af; Door de kracht uws Geestes uitgedreven, Treden w'uit ons zondengraf: Leer ons daaglijks, leer ons duizendwerven, In uw kruisdood meêgekruisigd sterven, En herboren - opgestaan, Achter U ten hemel gaan!

J.J.L. ten Kate

(Eerste versie in: Een zestal liederen om op Steenbeek te zingen, en overal waar men de liefde van Jezus kent)

No. 45. Paaschlied. 'Melodie vanBortnianski'Vluchtheuvelzangen

1. Wij groeten u, o dag der dagen, O morgen der verrijzenis! Nu dood en zonde zijn verslagen, De macht der hel verbroken is. O licht der wereld, troost in smarte, O Levenszon, verkwik ons harte.

2. Roept ons Uw machtwoord weer in 't leven, Zoo werpen wij het doodskleed af, En door Uw kracht in ons gegeven Verrijzen w'uit ons zondengraf. Verzoening bracht G'ons in Uw sterven, Uw leven doet ons 't leven erven.

H. Pierson (geen bronvermelding!)

‘Opdracht’

De bundel Vluchtheuvelzangen opent met een Opdracht-op-rijm. Peter Schram interpreteerde deze 'Opdracht' als een getuigenis van Piersons 'bekering', toen hij als jong predikant te Heinenoord zijn gematigd-moderne theologische opvattingen liet corrigeren door het sterk bevindelijke geloof van velen van zijn gemeenteleden. 8

Ik heb, eerlijk gezegd, de opdracht altijd anders gelezen, juist vanwege alle muzikale termen die erin voorkomen. Pierson vergelijkt zich met een lange tijd niet bespeelde harp, die door Gods genade weer is besnaard en tot klinken is gekomen. De tekst is geschreven in 1880, dus vrij kort na zijn benoeming in Zetten, toen hij inmiddels begonnen was, regelmatig liederen te schrijven. Ik ben daarom geneigd, niet in de eerste plaats Piersons bekering erin te lezen, die immers al rond 1865 moet hebben plaatsgevonden, maar de taak die hij zag in het schrijven van liederen voor de Zettense inrichtingen en de Vluchtheuvelgemeente. Een aantal strofen:

OPDRACHT

1. Bespeel Gij zelf mijn ziel, o Heer! 'k Laat nooit meer ongewijde vingren Onachtzaam langs de koorden slingren, Nu Gij de harp besnaard hebt tot Uw eer.

2. Het speeltuig scheen nog nooit gestemd; Daar streek helaas wel vele jaren Een vochtige adem langs de snaren; Geen enkle hield haar pinnen vast omklemd.

5. Gij naamt, o God! het instrument; En, sints Uw goddelijke handen Met nieuwe koorden 't overspanden, Heeft aan Uw handgreep zich mijn ziel gewend.

7. Voltooi Uw gunst, o Heer, ga voort En leen mijn harp steeds voller tonen, Opdat ze Uw liefdewerk mag loonen, Een zuivren weergalm geven van Uw woord.

8. Daar trille in haar een sombre bas, Wanneer de vele en zware zonden

Mijns volks Uw godlijk hart doorwonden, Waarvoor ons oog te lang gesloten was.

12. Opdat ik niet slechts voor mijn huis Een zanger zij, maar ook den volke Uw hemelsche muziek vertolke, En 't weer doe knielen aan den voet van 't Kruis.

Melodiekeuze

Ik heb hierboven al een paar keer mijn verbazing uitgesproken over de merkwaardige melodiekeuze, niet alleen van Pierson maar ook van zijn medewerkster en organiste bij de diensten in de Vluchtheuvelkerk: mej. E. de M. van O. (mej. E. de Mol van Otterloo; ze wordt in de Vluchtheuvelzangen uitsluitend met initialen aangeduid). Ik citeer het begin van het 'Tweede voorbericht' van de Vluchtheuvelzangen, dat door haar is geschreven:

Ofschoon ik mij volkomen bewust ben, dat op kunstgebied de meeste 'arrangementen' gelijk staan met 'dérangementen', heb ik mij toch beijverd om uit den rijken schat van oude en nieuwe melodiën, vele derwijze te bewerken, dat zij voor muzikaal minder ontwikkelden zing-en speelbaar zijn.

In kringen, waar tot dusver, nevens onze wonderschoone koralen, bijna uitsluitend liederen van Sankey en soortgelijke bekend zijn, heb ik aldus de van God geroepen kunstenaars trachten te introduceeren, wetende dat zij alleen recht hebben hunne tonen te paren aan 't geen den Christen heilig is.

Pierson en zijn medewerkster hadden dus een duidelijke afkeer van de melodieën zoals ze bij Sankey en in andere opwekkingsbundels (Johannes de Heer, 1905) voorkwamen.

Over het muzikale alternatief dat Pierson en mej. de Mol van Otterloo boden, wordt door de reeds geciteerde auteurs Schram en Le Coq heel verschillend gedacht. Dr. P.L. Schram in zijn Pierson-biografte:9

Pierson is zo gelukkig geweest, zijn medewerkster mejuffrouw E. de Mol van Otterloo, die als organiste de Vluchtheuvelgemeente bleef dienen na haar afscheid als direktrice, bereid te vinden zijn liederen op muziek te zetten. Indien enigszins mogelijk sloot zij zich aan bij melodieën van grote komponisten als Mozart, Beethoven en Schumann. In die tijd, toen de smaakbedervende melo-

dieën van Sankey grote invloed hadden, hebben de Zettense kinderen naast de door en door Bijbelse Vluchtheuvelzangen ook melodieën voor het leven meegekregen, die tot de kulturele erfenis van de mensheid behoren.

Pierson wilde zijn pupillen ook in cultureel opzicht 'verheffen'. Bij het Sociaal Congres van 1891 was dat ook een apart thema: 'Verhooging van den kunstzin, verbeteren van het onderwijs, verhoogen van de smaak van het publiek'.

Ook Jan Smelik, in zijn dissertatie over het protestantse geestelijke lied tussen 1866 en 1938, 1(1 legt de nadruk op het negentiende-eeuwse ideaal van 'beschaven door middel van het lied', niet alleen tekstueelinhoudelijk maar ook muzikaal.

Kritischer is Le Coq: "

Wanneer Pierson muziek voor zijn teksten zoekt, meent hij dat melodieën van grote komponisten het meest geschikt zijn. Tegen de achtergrond van de geschiedenis van het kerklied gezien is deze mening bedenkelijk. Het betekent dat het kerklied geen eigen voedingsbodem meer heeft, geen zelfstandige plaats meer in het leven van kerk en gelovige. Het is horig geworden en geraakt in de ban van de grote Kunst.

Vroeger zou ik Le Coqs kritiek van harte hebben onderschreven. Tegenwoordig denk ik daar anders over. Het heeft namelijk zo weinig zin om met onze hymnologische en liturgische kennis en vanuit onze opvattingen de negentiende-eeuwse idealen te lijf te gaan. Het was een andere tijd en men kon niet anders doen dan men deed. In elk geval had men toen nog een 'Bildungsideal'...

Er is eigenlijk een vraag die me veel méér interesseert, maar waar geen enkele auteur op ingaat, namelijk: hoe kénden Pierson en mej. de Mol al die melodieën? Radio bestond nog niet, de fonograaf was net uitgevonden. Ze kunnen toch niet alle opera's, symfonieën en liederen waaruit ze zo vrijelijk citeren, 'live' in schouwburg of concertzaal hebben gehoord!

Schram schrijft over Pierson : '...wonend in Zetten, ver van enig cultureel contact'. Waar had hij dan al die opera's van Mozart leren kennen? Ik vermoed dat we de bronnen moeten zoeken in de negentiende-eeuwse harmonium-albums waarin bewerkingen stonden van allerlei klassieke stukken. Ook waren er uitgaven voor piano-vier-

handig, met arrangementen van symfonieën en andere orkestwerken. In de 'betere kringen' was het de manier om kennis te maken met eigentijdse muziek. Pierson kwam uit een milieu waar men veel musiceerde en zong, en waar men dit soort uitgaven kende. Men denke aan de manier waarop Hendriks oudere broer Allard de Réunions beschrijft, 12 de 'stichtelijke samenkomsten' van het Réveil, waarbij hij allerlei details geeft over de liederen die er werden gezongen en de koraalbewerkingen die op het kabinetorgel ten gehore werden gebracht. Ook noemt hij terloops namen van componisten en titels van orkestwerken, op een toon waaruit blijkt dat hij deze werken vanzelfsprekend kende. Hendrik speelde in elk geval piano. Van Hermine Kolff, toen nog zijn verloofde, kreeg hij in 1855 een 'serafine'. Was dat een 'echte' serafine (een klein harmonium-achtig instrument dat slechts tussen 1830 en 1850 gebouwd werd) of een 'gewoon' harmonium? En wat speelde Hendrik daar dan op? Vragen die mij buitengewoon boeien, maar die door de mij bekende auteurs tot nu toe niet beantwoord zijn.

Verspreiding

De Vluchtheuvelzangen werden herdrukt in 1912, 1922 en 1931. Het repertoire heeft dus een vrij grote verspreiding gevonden. Sommige liederen, zoals 'Houd Gij mijn handen beide / Met kracht omvat' waren bijzonder geliefd. Ze werden, al dan niet met toestemming van de auteur, in allerlei bundels overgenomen, en leefden 'in den mond onzes volks'. Des te opvallender is het feit dat er slechts één lied van Pierson is opgenomen in de Nederlandse Hervormde Gezangenbundel van 1938 ('God is getrouw, zijn plannen falen niet'). Verder heeft men in de Bundel-'38 zonder bronvermelding Piersons bewerking afgedrukt van 'Ik heb gejaagd wel jaren lang', een wel zeer gekuiste versie van het Marialied van Johannes Brugman ('Ik heb gejaagd wel jaren lanc al om een joncfrouw schone').

In het Liedboek voor de Kerken vinden we de reeds genoemde vertaling van het Paaslied 'Jesus unser Trost und Leben', 'God is getrouw, zijn plannen falen niet' en 'Ik heb gejaagd, wel jaren lang'.

In zondagsschoolbundels komen we nogal eens één van de drie Vluchtheuvel-kinderliederen tegen. Het klinkt ons erg ouderwets in de oren, maar tussen alle belerende en moralistische liederen uit die tijd was het een opvallende uitzondering.

No. 132. Drie Kinderliederen (I) 'Melodie van Haydn (Lieder)'

1. Maakt Gij Heer, zoo hoog, zoo rein, In ons hart Uw woning?

Is dat hart niet veel te klein Voor zoo grooten Koning? Staat dat in Uw heilig Woord Waarlijk zoo te lezen? Heeft mijn oor dat goed gehoord? Zou dat mooglijk wezen?

2. Uw paleis is groot en wijd In de hoogste heemlen, Waar rondom Uw troon altijd Duizend' Englen weemlen; Heb ik dan wel goed verstaan Wat Gij liet beschrijven? Kunt Gij in mijn harte gaan En daar altijd blijven?

Hendrik Pierson heeft zich over zijn liederen altijd zeer bescheiden uitgelaten. Hij beschouwde zich bij deze arbeid als een werktuig, een muziekinstrument in Gods hand. Toch waren er enkele teksten die hij ook zelf als zeer geslaagd beschouwde, zoals 'Het anker des geloofs' op een melodie van mej. De Mol van Otterloo. De tweestemmigheid nodigt uit tot meezingen! Wat we misschien aan poëtische en muzikale verfijning missen wordt ruimschoots goedgemaakt door de authenticiteit. Hendrik meende wat hij zong!

2. Al slingert links en rechts de boot, Het anker blijft getrouw; 't Ligt veilig daar voor eiken nood, Al golft het ankertouw. De orkanen werpen baar op baar In woede nooit gesust, De diepte wordt het niet gewaar, De diepte is enkel rust.

3. Daar is geen vastheid voor de ziel Dan die God zelf haar biedt, Het anker, dat in drijfzand viel, Geeft mee en grijpt in 't niet. Daar is geen bodem voor het hart, Dan 's Heeren eeuwge raad; Geen anker, dat de stormen tart, Dan wat daar diep in gaat.

4. Zoo 't kabeltouw maar wakker blijf, Zich niet van 't anker trek, En niet in rafels henendrijf, Niet afglip van het dek; O Heer, behoed dat zwiepend koord, Opdat geen storm het roof; Sterk door Uw Heilgen Geest en Woord Die koorde van 't geloof!


1. 'Eerste voorbericht' van de Vluchtheuvelzangen. Amsterdam 1905.

2. P.L. Schram, Hendrik Pierson. Een hoofdstuk uit de geschiedenis van de inwendige zending. Kampen 1968.

3. A. le Coq, 'De vluchtheuvelzangen van dr. H. Pierson', in: A.C. Honders e.a. (red.), Het lied en de kerk. Een bundel

hymnologische opstellen. Groningen 1977.

4. W. Kloppenburg, 'De liederenbundel voor het Sociaal Congres van 1891', in: Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkge-

schiedenis na 1800 nr.38 (juni 1993), 64.

5. Suster Bertken. Facsimile-uitgave van twee bij Jan Seversz in Leiden verschenen boekjes (1518), met een inleiding van A.M.J. van Buuren. Utrecht 1989.

6. M. van Woensel Kooy, Oude en nieuwe zangen. Rotterdam 1911.

7. Le Coq, a.w. 283v.

8. Schram, a.w. 65.

9. Schram, a.w. 152.

10. Jan Smelik, Een in lied en leven. Het stichtelijk lied bij Nederlandse protestanten tussen 1866 en 1938. Den Haag 1997.

11. Le Coq, a.w. 296.

12. Allard Pierson, Oude re tijdgenooten. Amsterdam 1888. Geannoteerde herdruk, verzorgd door P.L. Schram. Amsterdam 1982, 73vv.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

DNK | 71 Pagina's

En brengt tot Godes eer ’t verdoolde weer

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

DNK | 71 Pagina's