GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN GROOT GEWIN

is de godzaligheid, zegt de Heere in zijn Woord, dat ons ook leert: »Als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn".

Er zijn tot hun eigen ongeluk vele menschen, die dat niet gelooven, die zich niet vergenoegen met hetgeen de Heere God hun gaf, maar altijd wat anders en, zooals zij denken, iets beters willen hebben.

Vóór vijfhonderd jaar leefde ook zulk een man in Egypte. Hij kende en diende den Heere, maar hij bezat niet veel in de wereld en had veel tegenspoed en ongeluk. «Waartoe dient dat? " vroeg hij gedurig en het einde was, dat hij ontevreden en knorrig werd en niets meer goed vond. Ik zou wel gelukkig en tevreden zijn, dacht hij, als ik maar niet in Egypte geboren en groot geworden was. In-dit land tusschen twee dorre woestijnen is de zonneschijn te heet; de rivier brengt alle jaren te veel water over 't land; de lucht is al te helder, de grond te hard; in 't kort: 't is hier niet uit te houden.

Als hij dan zoo boos en ontevreden eens naar buiten ging werd hij opnieuw knorrig. De boeren, al liep hun in het heete veld het zweet van 't gelaat; de schippers die met moeite tegen den stroom opwerkten, vond hij allen toch veel gelukkiger dan zich zelf.

Ja, zoo dwaas is een ontevreden mensch, hij benijdde zelfs de arme, havelooze kameeldrijvers, en ook de krokodillen die op den loer lagen in het riet van den Nijl of de rivierpaarden, die uit het water den kop opstaken.

Om zich wat te verzetten, ging hij dan wel eens de groote stad Alexandrië vol prachtige paleizen en gedenkteekenen rondwandelen. Maar ook daar beviel het hem volstrekt niet. Daar liepen honderdduizenden dooreen; menschen van allen slag: Egyptenaren, Grieken, Romeinen, Arabieren, Slooren en wat niet al. Maar hij zag hen zuchtend aan en dacht: Gij zijt allen veel gelukkiger dan ik.

Kwam hij ten slotte weer thuis bij zijn vrouw en kinderen, dan was hij natuurlijk nog slechter gemutst dan te voren, en ging nederzitten in zak en asch. 't Scheen dat niemand zulk een droevig lot had als hij.

Op zekeren dag was onze \Tiend weer in een zeer kwaden luim naar bed gegaan.

Nauwlijks lag hij neder of hij sliep in, en droomde.

In zijn droom zag hij een groot huis, prach­ . tiger dan hij het ooit in Alexandrië had aanschouwd. Hij klopte aan, en een man deed open, die hem reeds scheen te kennen, en volstrekt niet verbaasd was, dat hij daar aanklopte. De man wenkte onzen vriend hem te volgen; wat hij ook deed. Zij gingen door vele gangen en vertrekken, tot zij eindelijk stonden voor een hooge poort met vleugeldeuren.

»Hier moet gij zijn, " sprak de man.

De deuren sprongen vanzelf — zooals dat in een droom meer gaat — open, en onze ontevredene keek met verbazing in een zeer lange zaal. Op een wenk van den man trad hij binnen.

In de zaal waren twee ijzeren pilaren. In eiken pilaar was een spijker geslagen en aan eiken spijker hing een geheel pak kleederen, van den hoed af tot de schoenzolen toe.

(Wordt vervolgd).

ONBEGRIJPELIJK VER.

De meeste lezers zullen wel weten, wat men, als we over de sterren spreken, onder een nevêlvlek verstaat, n.l. een verzameling van sterren, die zoo dicht opeen staan, dat zij één massa schijnen te te vormen, althans voor ons oog.

De eerste nevelvlek die met den kijker werd waargenomen, zien wij in het sterrebeeld Andro meda. Het is den sterrekundigen nog slechts gelukt den buitenrand dezer lichtmassa in op zich zelfstaande sterren te ontleden.. Men weet nog niet of de onmogelijkheid om dit ook met het middengedeelte te doen, voortkomt uit aan de al te groote dichtheid der sterrenophooping, dan wel uit andere oorzaken.

Doch onlangs ontdekte men in die vlek plotseling een lichtende stip, door sommigen met een ster der eerste grootte, door anderen met een van de zesde of de zevende grootte gelijk gesteld. Over de ontdekking van dit verschijnsel; over de vraag of zich daar een nieuwe zon had gevormd en hoe het komt, dat de ster, kort na haar ontdekktng allengs weer in lichtkracht verminderde, is door geleerden al zooveel geredeneerd, dat wij er maar niets meer zullen bijvoegen. Maar als men nu eens aannam, dat er een nieuwe ster was gevormd en ook weder verdwenen was, zou men dan ook kunnen zeggen, dat op den dag toen die ster het eerst door ons werd gezien, zij ook was ontstaan?

Ja, zegt gij, — maar pas op! Want dat ontstaan van die ster, 'twelk wij dachten dat we zagen, waarvan onze tijdgenooten meenden getuigen te zijn, kan reeds vóór tal van eeuwen voorgevallen zijn.

Hoe is dat mogelijk ? — zal deze of gene vragen. Dat komt eenvoudig door den tijd. welken het licht noodig heeft om tot ons te komen.

Ofschoon een Hchtstraal in één seconde een afstand van 77 uren aflegt, verzekeren de sterrekundigen ons, dat het licht van de vaste ster, die het dichtst bij ons staat, toch nog niet mindea dan 3 jaren noodig heeft om onze aarde te bereiken. Het licht, van de poolster uitstralende, die op 117 trillioenen uren van onze aarde verwijderd moet zijn, behoeft^o jaren oxa ons te bereiken; zoodat, als die ster eens op dit oogenblik verging, onze zeevaarders toch nog gedurende 50 jaren in die al lang verdwenen ster hun baken op den oceaan zouden blijven behouden.

Doch dit is nog maar een staaltje van deze dingen, Er zijn sterren, welker stralen 300, 600, 1000 en zelfs 3000 jaren op reis zijn geweest eer zij hier aankomen. Ja, de beroemde Arago verzekert, dat er verscheiden nevelvlekken zijn, welker licht ons eerst na 50-duizend en zelfs na loo-duizend jaren bereikt, terwijl er nog wel kunnnen zijn, die al sedert millioenen jaren licht hebben afgegeven, zonder dat de mogelijkheid bestaat, dat wij er-iets van gezien hebben.

Het is dus mogelijk dat wij sterren zien, die er reeds lang niet meer zijn, en ook sterren niet zien die reeds bestaan. Dat alleen nu is reeds zoo groot en wonderlijk én daaruit zijn zooveel vreemde gevolgen te trekken, dat men er van duizelt, en alleen kan zeggen: »God is groot en wij, begrijpen het niet".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Voor kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1887

De Heraut | 4 Pagina's