GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„valschheid met vleiende lippen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„valschheid met vleiende lippen.”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zij spreken valschheid, een iedermet zijnen naaste, m et vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart. Psalm 12:3.

Satan in het paradijs was de eerste vleier. »o. Eva was zoo lief; was veel te goed, om onmondig onder God te leven. Ze moest als God zelf wezen, kennende het goed en het kwaad!"

En sinds Satan zijn valschheid met vleiende lippen in het paradijs gelukt was, blies hij den onheiligen geest der vleierij ook in het hart van de kinderen der menschen, enisdebooze macht der vleierij een giftig wapen onder menschen geworden.

Niet, dat de Heilige Schrift een vriendelijk, een minzaam, een zielveroverend woord afkeurt.

Verre van dien, en het norsch geslacht der bitse, scherpe lieden, die zich over hun kwetsende taal verontschuldigen met te zeggen, dat ze van geen vleierij houden en het daarom maar zeggen, zooals ze het meenen, mogen toezien dat ze zich niet langer tegen de liefde bezondigen.

Laat ze bij een Abraham en Jacob, bij een David en Salomo, bij een Paulus en Johannes maar eens ter schole gaan, om te leeren wat naar Christus' eisch de toon van onzen omgang met vriend en vijand moet wezen. Iemand toe te spreken op innemende wijs is geen vleierij, maar minzaamheid. Zelfs iemand te laten merken, hoe lieflijk ons zijn geestelijk sieraad aandoet is slechts de tol der waardeering. Een woord van goedkeuring, van opprijsstelling, van lof kan zelfs ten goede strekken. Bemoediging is een steünsel, dat ons hart van anderer liefde vraagt.

Aan zulk een uiting van sympathie hebben we behoefte.

Maar dat is dan ook niet de Satanische zonde van de vleiende lippen,

Die herkent men aan heel iets anders.

Wat tot een vriendelijken innemenden toon uitdrijft is liefde, wat tot vleitaal verleidt is pure zelfzucht.

Let er maar op, als de vleier geen belang meer bij uw gunst heeft, slaat zijn fluweelachtige lip opeens in snijdende scherpheid om. Maar wil hij u in zijn macht hebben, dan puurt hij honig.

Vleierij is een kansspel dat berekend is op de zonde onzer eigenliefde.

De vleier is bijster met zich zelven ingenomen en hijgt naar de streelende prikkeling van anderer lof. En, alsnu anderer hart naar zijn eigen inborst afmetend, rekent hij uit, dat ook die anderen o, zoo makkelijk te winnen zijn door kitteling van hun ingenomenheid met zich zelf.

Daar maakt hij dan een studie van.

Hij bespiedt uw gangen, en zoekt uit te visschen waar uw inbeelding en uw ingenomenheid met u zelven zich het meest op richt. En zoodra hij dit zwakke punt van uw hart maar uitgevorscht heeft, begint hij, als een spin het vliegje, u op ddt punt te omwoelen.

De vleier heeft niet maar één enkel liedeke, maar voor allerlei soort van karakters een onderscheiden wiegezang. In zijn pijlkoker zijn alsoortige pijlen, en naar de zonde van uw hart ligt, legt hij voor u de pijl op de pees.

Hij heeft wierook en mirre en kassie. Hij doet in nardus-en in ambergeuren. En al naar gelang uw zelfbesef door een dier geuren het sterkst en het snelst bedwelmd wordt, strooit hij er de korrels van voor u op het altaar.

En dat streelt u dan, dat prikkelt uw geestelijke reukorganen, dat doet u prettig aan.

Gij moogt het gaarne zoo. Soms gaat ge opzettelijk tot dezen handelaar in wierook om u te laten bewierooken.

En ge merkt niet dat ge er door in zijn macht komt, tot ge geheel gebiologeerd zijt, en willoos u overgeeft aan zijn wil.

Onder Christenen moest zoo Satanisch kwaad niet gekweekt worden. Het stuit het Koninkrijk der hemelen, en bouwt het rijk der duisternis op.

Immers ge weet ook wel, hoe we van nature toch al zoo boozelijk met ons zelven zijn ingenomen, dat God de Heere allerlei vermaan en openbaring van zijn toorn over ons moest brengen, om ons aan onze valsche inbeelding over ons zelven te ©ntworstelen. Ja, hoe Hij ook als we ten leste ontdekt zijn, nog steeds met zijnen Heiligen Geest strijdt tegen ons in, om ons de inbeeldingen van ons hart te ontnemen.

Wat is nu Christenplicht? Om hierin met den Heiligen Geest mede te werken, of deze werking van den Heiligen Geest tegen te staan ?

Het eerste, niet waar? En toch de vleier doet juist het laatste.

Hij sluipt in uw hart, dat zijn inbeeldingen niet prijs wil geven, om die zondige inbeeldingen te sterken. Hij belemmert en bemoeilijkt de zelfontdekking in u. Hij stijft uw hoovaardij en trots Hij prikkelt uw ijdelheid. En houdt de nederigheid, die de bedding voor de genade in u moest uitgraven, verre van u.

De vleier doet uw hart kwaad. Hij sluit uw hart toe voor de werkingen des Geestes die u heiligen moesten, en ontsluit het voor de werkingen van Satan die u verderven willen.

Hij vergiftigt uw hart.

Hij lokt u in zijn amfioenkit, en dient u zijn zieldoodend heulsap toe. En als gij er den geur van indronkt en er door bedwelmd wierdt, lacht hij u uit om uw onnoozelheid en acht u een botte duif in sperwersklauw.

Tweeërlei vermaan volgt hieruit: Vlied den vleier en ban de vleitaal van uw eigen lippen. Vlied den vleier, en de vleister bovenal. De vleitaal der vrouw is dubbel gevaarlijk.

En doe dat opeens, onverwijld, met een ruk aan uw hart. En denk niet, ik zal mij even nog laten bewierooken, en dan wegvlieden. Want weet wel, als de wierook der vleierij maar even zijn werking doet, zijt ge uw macht kwijt en kunt ge niet meer vlieden.

Die u vermaant en bestraft kan uw vriend zijn, maar die u vleit is stelUg uw vijand. Dan bovenal, als hij begint met te zeggen: »Ik wil u niet vleien, maar " Op zulk een inleiding volgt de vleitaal meest zelfs grof.

Maar ook, vlei zelf niet.

Ook zelfs als ge er geen kwaad mee bedoelt, drupt ge gif in de ziel van uw gevleide. Zijn hart kan er niet tegen. En juist dat hij u aanhoort en uw vleitaal met een lach om de lippen indrinkt, is het zekerst bewijs dat het hem kwaad doet.

Iemand te vleien, toont dat ge hem niet acht en geen eerbied voor hem hebt.

In den hemel zoudt ge niet kunnen vleien. Het woord der vleitaal zou vanzelf verstommen op uw dan heihge lippen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 mei 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„valschheid met vleiende lippen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 mei 1888

De Heraut | 4 Pagina's