GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Opstanding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Opstanding.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZEVENTIENDE ZONADGSAFDEELING.

IV. {Slot.)

Maar nu, Christus is opgewel: uit de dooden, en is de eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn. (i Cor. 15 : 20)

Het recht verstand van de Opstanding Christi, in haar beteekenis voor Gods kinderen, hangt uitsluitend aan het klare, heldere inzicht in het feit, dat hij ons Hoofd is en wij de leden zijns lichaams zijn.

Onder de folteringen van de pijnbank uit boozer eeuwen was ook deze gruwzame pijniging, dat men iemands hoold klemde in twee ijzeren halfronden, met pennen van binnen. Zat nu iemands/«ÖÖ/Ö? daartusschen geklemd, dan was immers ook heel het lichaam zijn vrijheid kwijt en door het geklemde hoofd gebonden en genageld aan die plek. En omgekeerd, als straks de schroeven van het ijzeren werktuig dat om het hoofd geklemd zat, wierden losgedraaid, dan was de bevrijding van het hoofd immers tegelijk de vrijmaking vau het lichaam. Het hoofd kon niet geklemd worden, of het lichaam zat tegelijk vast aan de stang. Maar ook, het hoofd kon niet v/eer vrij uitgaan, of tegelijk met het hoofd kwam ook het lichaam vrij.

En zoo nu ook is het met den Christus.

Hij is ons Hoofd, en de kinderen Gods zijn zijn mystiek lichaam. Dientengevolge kan hij niet aan het kruis geslagen, of zij gingen met hem in den dood; maar ook MJ kon niet uit den dood vrij komen, ol heel het lichaam wierd vrij met hem.

Het hoofd rekent altoos tegelijk voor het lichaam, en het lichaam is altijd gerekend in het hoofd.

Houd deze waarheid onveranderlijk vast en al de raadselen van Jezus' Opstanding zullen u ontsluierd v/orden. Ge zult het dan verstaan, wat de heilige apostel zegt: „dat God u mede opgewekt heeft" toen Hij Christus uit de dooden opwekte. Maar ook wat Paulus aan de kerk van Christus schreef: „Indien Christus niet opgewekt is, zoo zijt gij nóg in uwe zonden, zoo zijn dan ook verloren die in Christus ontslapen zijn. Maar nu Christus is opgewekt uit de dooden, en de eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn, "

Immers, Christus, uw Hoofd, stierf in de gestalte van een schuldige en gevloekte, die zonde gemaakt was. Is nu deze Christus, uw Hoofd, oiider dien doem gebleven, dan is hij nog in die gestalte, dan is dit nóg zijn staat in rechten voor God. En natuurlijk, dan deelt gij dezen staat met uw Hoofd, en zijt dus nog in uwe zonden.

Maar ook omgekeerd, is Christus, uw Hoofd, door zijn Opstanding, uit dien staat van een schuldige in den staat van een qerechtige overgegaan, en heeft hij alzoo een eeuwige gerechtigheid teweeggebracht, dan schittert hij, uw Hoofd, thans ook in den staat van zuivere gerechtigheid, en bezit gij die zuivere gerechtigheid in en met hem. Nu Christus is opgewekt, zijt gij dus niet meer in uwe zonden. Gij hebt uwen gerechtigen staat terug, doordien hij is opgewekt. Opgewekt tot onze rechtvaardigmaking!

En in geheel gelijken zin is die Christus, Mvr Hoofd, nu ook „< /^ eersteling dergenen die ontslapen zijn, " d. w. z. dat hij ontsliep; dat hij ontsliep als hun Hoofd; maar dat hij uit dezen slaap des doods weer op­ stond; en zulks evenzeer als htm Hoofd; zoodat in dit ontslapen en weer wakker worden van het Hoofd de waarborg ligt, dat ook de leden van zijn lichaam uit hun doodslaap ten leven zullen komen.

Denk u een schijndoode, die reeds afgelegd en in zijn doodkist bijgezet was; maar die straks ontwaakt, en nu zijn hoofd uit de kist steekt; — is dan dit hoofd dat weer opleeft en naar buiten komt, niet de zekere waarborg, dat ook de overige leden van het lichaam straks uit de lijkwa en uit de houten kluis zullen uittreden? Is een hoofd niet altoos eersteling.? D. w. z. %aat het niet altoos voorop en heeft het Jniet altoos een lichaam dat volgt.' En in-Mien dan ook Christus waarlijk het Hoofd is, dat organisch met Gods kinderen als met zijn lichaam verbonden is, moet hij dan niet noodzakelijkerwijs eersteling zijn, en moeten dan de leden van het lichaam niet volgen? Is het anders denkbaar? Kan het hoofd zich ergens heen bewegen, dat htt lichaam zich niet vanzelf mee beweegt? Zijn hoofd en lichaam niet lotgemeen van nature?

Welnu, dat is het dan, wat ook de Catechismus in de derde plaats als vrucht van Jezus' opstanding looft: „TV; ? derde is de opstanding van Christus ons een zeker pand van onze zalige opstanding." Een stuk belijdenis, waarbij niet gehandeld moet van wat onze opstanding eens zijn zal. Dit punt toch komt eerst aan de orde bij het artikel van de •» wederopstanding des vleesches". Maar een stuk belijdenis, dat uitsluitend handelt over ^^« waarborg die voor onze zalige opstanding, in de Opstanding vatt Christus ligt.

Bedoeit deze belijderrfi^i^s^fi'Jeziis' Opstanding een bewijs is voor de onsterfelijkheid, of wil men voor een leven na dit leven ?

Stellig niet.

Althans de heilige apostel zegt niet: Indien Christus niet is opgewekt, zoo worden ook de dooden niet opgewekt", maar juist omgekeerd in i Cor. 15 : 16: , ., Indien de dooden niet opgewekt worden, zoo is ook Christus niet opgewekt".

Dit ligt dan ook in den aard der zaak.

Zonk toch iemand zoo diep, dat alle besef van een eeuwig aanzijn hem ontging en dit leven al zijn leven wierd, hoe zou hij dan ooit aan Christus' verrijzenis uit de dooden gelooven? Dat doet zoo iemand niet. Zoo iemand gelooft aan niets meer. j Aan geen Heilige Schrift. Aan geen Godheid des Middelaars. Aan geen mysterie der Vleeschwording. En hoe zou zulk een dan plotseling wel aan de Opstanding Christi gelooven? De uitkomst heeft dan ook getoond, dat zulke lieden reeds lang, en zeer lang, elk geloof aan Jezus' verrijzenis hebben uitgeschud, en dat het alzoo volstrekt onmogelijk is, het geloof aan de onsterfelijkheid door verwijzing naar dit voor hen niet meer bestaande feit te bewijzen.

Dit kan eenvoudig niet. Nooit is één eenig mensch op dien grond aan de onsterfelijkheid gaan gelooven; en slechts oppervlakkig misverstand las dit een tijdlang in het apostolisch woord.

Onze Catechismus drukte zich daarom ook zeer nauwkeurig uit, toen hij beleed: .Christus' opstanding is óns een waarborg, iniet van een aanzijn na den dood, maar ivan een zalige opstanding.

Immers "^et enkel die van Christus zijn staan op. »De ure komt, dat allen die in de graven zijn, de stem (van den Zoon) hooren zullen, en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben tot de opstanding des levens, eri die hét kwade gedaan hebben tot de opstanding der verdoemenis^^ (Joh. s : 28).

Ge ziet dus aanstonds, wat de Catechis-|nus met zijn spreken van ., ., zalige opstan-'ding" bedoelt. Het is hetzelfde wat Jezus noemde: de opstanding des levens, in tegenstelling met de opstanding der verdoemenis.

Niet dus daarvoor, dat er onsterfelijkheid is, niet daarvoor dat er leven na den dood zij, en zelfs niet dat er een opstanding zij, maar daarvoor dat deze opstanding voor Gods kinderen een zalige opstanding, een opstanding ten leven., en niet ter veridoemenisse zijn zal, daarvoor ligt in Christus' verrijzenis waarborg.

„Opstanding" is niet hetzelfde als een „leven na den dood."Die beide zijn streng onderscheiden. Het aanzijn na den dood begint terstond als de ontslapene zijn laatsten ademtocht uitblies, maar de opstanding komt eerst eeuwen later als de Christus wederkomt ten oordeel. Paulus zegt het zoo duidelijk: Een iegelijk in zijn orde: e eersteling Christus; daarna die van Christus zijn in zijn toekomst, d. w. z. bij zijne wederkomst op de wolken. De opstanding ziet dus niet op het leven, op het aanzijn, op de existentie, die de gestorvenen terstond na hun dood bezitten. Neen, na hun dood volgt er eerst een ten deele beperkt leven, waarin ze nog niet zijn opgestaan, en waarin de heiligen van onder het altaar, de opstanding verbeidende, juist roepen: Hoelang, o, heilige en waarachtige Heerscher!" En hun wierd gezegd, „dat ze nog een weinig tijds rusten zouden!" (Openb. 6 : 10, II).

De opstanding strekt dus veel verder, en doelt ci-nigiijk m^-^dleis. doorluchtigen (dag des Heeren, als de triomf over zonde, jiiellende en dood geheel voltooid en voljkomen zal uitbreken. Dit nu geschiedt ter-'stond na den dood nog niet. De triomf dien het geloof behaalt, is nog slechts voorloopig. En de volkomen zegepraal over de onheilige machten en de vijanden Gods en de volkomen terugkeer van ongebroken paradijs-geluk, naar heel uw existentie, d.i. «aar ziel en lichaam beide, en zulks in vereeniging met heel uw geslacht en met een wereld, die er bij past, om u, — dit alles toeft totdat Christus wederkomt en straks de elementen versmelten.

Juist daarom nu is hier een waarborg waarborg noodig.

Reeds eeuwenlang zijn Gods kinderen in den dood gegaan, niet wetende hoe lang het nog duren zou, eer die volle triomf aanbrak; maar dan toch zoo dat het voor Abraham en David, voor Johannes en Paulus reeds een machtige reeks van eeuwen wierd. En al spelt het geloof de wederkomst des Heeren altoos als nabij, eenvoudig omdat geen J/«ranatha ooit anders dan met onmiddellijke verwachting in ons hart kan leven, toch kan de mogelijkheid niet ontkend, dat eer de Christus weerkomt, het aantal eeuwen dat sinds der Apostelen martelaarsdood verliep, nog zal worden verdubbeld.

Een waarborg wordt dus in ons sterven gevraagd, dat, als we machteloos in ons graf wegzinken, om wel bij den Heere te zijn, maar toch lang, misschien nog eeuwen de volje zegepraal te derven, het einde geen schriklijke teleurstelling zal opleveren, maar eens zeker, eens gewisselijk de zalige opstanding brengt.

En dezen waarborg, deze zekerheid biedt nu de Opstanding van Christus uit de dooden, niet aan de wereld, maar aan Gods kinderen.

Niet aan de wereld. Want de wereld belijdt hem niet als haar Hoofd. Zelfs verstaat een kind der wereld er niets van, wat dat zeggen wil: Christus ons Hoofd! Maar een kind van God verstaat dat wel. Hij ontwaart dat lichaam Christi in het trekken van de banden des levens en der liefde onder Gods heiligen. Hij voelt zich in dit lichaam als een ingevoegd lid. En als lid in dat lichaam inzijnde, beseft hij, hoe Christus voor heel dat lichaam het denkend, het alles beslissend, het eenig zelf-levend Hoof dis. En naar gelang nu zijn zielsbanden aan dien Immanuël weer inniger gaan trekken, naar die mate wordt dat Hoofd des lichaams hem weer een macht in zijn leven. En al zijn heiliger, inniger, teederder zielsleven heeft maar één uitwerking, om namelijk Christus steeds meer als zijn eenig Hoofd te gevoelen, en onder dat Hoofd zelf al kleiner en volgzamer te worden.

Die belijdenis van Christus als zijn//bö/i5? is dus geen uitwendige vorm of beeldspraak. Neen, het is een zielsproces. Eerst is hij nog tamelijk wel zelf het hoofd, en hij gebruikt den Christus. Maar allengs loopt dat om. Christus wast, hij wordt minder. En het einde is, dat Christus in alles zijn Hoofd wordt, en dat hij niet meer kan denken, ademen, bidden, ja drinken uit de Fontein en zijn ziele spijzen, dan door dit zijn Hoofd.

En naarmate ge nu door de practijk der ziel en den strijd des levens alzoo inniger en waarachtiger onder uw Hoofd komt en zelf almeerlid vanzijnlichaam wordt, des te sterker en machtiger wordt u ook de waarborg dien zijn opstanding u biedt.

Hoofd en lichaam zijn één, en kunnen niet gescheiden worden. Zonder lichaam stierve het Hoofd, en zonder hoofd stierve het lichaam. In beider onafscheidelijkheid ligt de zekerheid des levens. Daarom is de volharding der heiligen zulk een vast plechtanker. En hoe ook de aanvechting u verschrikke, ooit wezenlijk denken dat ge uit Christus' lichaam weer zoudt worden uitgesneden, dat kunt ge daarom niet, overmits uw uitsnijding het lichaam zelf verminken zou.

Ge weet dus als kind van God, tegelijk met uw eigen levensbesef, dat gij als lid van het lichaam met het Hoofd van dat lichaam lotgemeen zijt; dat het lichaam het Hoofd volgt.

En overmits nu de Christus in zijn verrijzenis volkomen heeft getriomfeerd, zoodat de engelen hem dienden, de aarde beefde, aan het loome lijf al het brooze ontglipt was, en noch Romes heirmacht, noch der Joden haat, noch des duivels grimmigheid iets tegen hem vermochten, maar hij, over al zijn vijanden triomfeerend, met zijn jongeren in zielsgemeenschap, kenlijk opvoer in eeuwige heerlijkheid, — nu is het ui.gemaakt, dat heel het lichaam Christi, met al zijn leden, denzelfden v^eg uit moet. Nu het Hoofd triomfeerde, kan het lichaam niet in smaad, noch in gedempte en beperkte verlossing blijven hangen. Nu moet zooals het Hoofd zegepraalde, ook heel het lichaam Christi en al wie lid van dit lichaam is, zegepralen met hem.

En daarom de da^ komt, komt zekerder dan onze voet den bodem der aarde drukt, dat het ook voor ons met alle beklemdheid, met alle beperktheid, met alle halve verlossing een einde zal nemen, en dat we evenals ons Hoofd zullen verrijzen.

„Het is nog niet geopenbaard, wat we zijn zullen, maar dit weten we, dat [als Christus op de wolken komt] wij hem ons Hoofd, gelijk zullen wezen, want we zullen hem zien gelijk hij is."

„Hem gelijk wezen ", dat is de triomf die > L wenkt. Niet, om middelaars te worden gelijk hij Middelaar is, of Gods eigen zoon, gelijk hij Gods eigen Zoon is. Dit is niet bedoeld. Dit kan niet. Maar wel hem gelijk wezen in staat en in glorie.

Gods vijanden niet meer als drijvers achter ons, maar als overwonnelingen onder ons. Alle machten van dood en ellende zonder vat of vermogen tegen ons. De zonde en alle gruwel der verleiding ontwapend. En wij naar ziel en lichaam, levende in het nieuwe organisme der menschheid, onder ons heerlijk Hoofd Christus,

In zulk verrijzen van Gods kinderen zal dus eens de Almachtigheid van Gods glorie volkomen triomfeeren over den harden feilen tegenstand, waarmee alle onheilige macht nu nog tegen den Heere der heerlijkheid inworstelt.

Als God eens al zijn kinderen in glorie verrijzen doet, en niemand meer iets tegen hen vermag, zal de triomf van Gods majesteit blijken.

Daarom kostte Jezus' Opstanding zoo ontzettende kracht, dat de heilige apostel spreekt van »de grootheid der sterkte zijner macht, die Hij gewrocht heeft toen Hij Christus uit de dooden opwekte, "

Natuurlijk! Want die Opstanding van Christus was het planten van de banier der overwinning middenin zijn vijanden.

En vandaar is het dan ook zoo volkomen begrijpelijk, dat de wereld na eeuwenlang het Paaschlied onnadenkend te hebben meegezongen, zóó niet de ontzaglijke beteekenis van dat verrijzen van Immanuël gevoeld heeft, of ze heeft terstond den ban op dien psalm des levens gelegd.

Neen, riep de wereld, ik ben nog niet overwonnen! Het kan niet zijn! Christus verrees niet uit den dood !

En daartegenover nu zijn Gods kinderen weer gaan inzien, hoe juist in dat verrijzen van Christus al hun glorie lag.

Wie is het die verdoemt ?

Christus is het, die voor ons gestorven is, wat meer is, die ook opgewekt is, die ook voor ons bidt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juni 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De Opstanding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juni 1888

De Heraut | 4 Pagina's