GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OLAF DE NOOR.

XII.

Had Olaf eerst gevreesd, dat hij in de stad Drontheim zelf nog tegenstand zou vinden, het bleek weldra dat die niet te duchten viel. Reeds terwijl het zegepralend leger de stad naderde, kwamen een menigte inwoners hun tegemoet, en begroetten Olaf en zijn volgers met gejuich. In plaats van vijanden vond hij overal vrienden en aanhangers. Op de marktplaats gekomen, hield Olaf stil. Zijn krijgsoversten schaarden zich om hem heen.-Achter hen 't leger en het volk. »01af is koning. Hem beloven wij trouw!" riepen de aanvoerders; de gewapende mannen herhaalden dien kreet en al het volk barstte los in luid gejuich. Toen leidden ze Olaf naar den koningsburgt, waar eens zijn vader en moeder gewoond hadden. Geen van beiden leefde meer en de prins zelf was te jong uit zijn huis verdreven, om zich nog veel uit den tijd toen dat plaats had, te herinneren.

Zoo was dan Olaf op den troon zijns vaders hersteld. Hij stelde Sigurd aan tot eersten bevelhebber over zijn strijdbare mannen — een staand leger kende men toen nog niet — en beloonde rijkelijk al zijn vroegere tochtgenooten, die hem in het ongeluk zoo trouw waren geweest. Ook kwamen tot hem de edelen, die getwist hadden over den troon van zijn vader Trygve. Zij boden hem onderwerping aan en beloofden trouw als leenmannen kening Olaf te zullen dienen.

Nu bezat de jonge prins een edelen en grootmoedigen aard. Misschien ook had het Christendom, dat hij had aangenomen, reeds althans zooveel bij hem uitgewerkt, dat hij begreep hoe het beter is zijn vijand wel te doen, dan hem te haten en te kwellen. Hoe 't zij, Olaf stelde hen gerust; beloofde dat hun geen kwaad geschieden zou en zond hen zoo weg. Of hij hen in zijn dienst gebruiken zou, gelijk zij wenschten, daarover moest hij, zei Olaf, nog eerst beraadslagen.

Dat hij aldus sprak en niet zoo dadelijk besliste had zijn goede reden.

Totnogtoe had Olaf niet laten bespeuren dat hij de oude goden had verworpen en tot den waren God bekeerd was. Het volk had, toen hij den troon beklom, Thor en Wodan verheerlijkt, niet beter wetende, of de nieuwe koning diende de goden zijner vaderen. Maar dat kon natuurlijk niet zoo blijven. Weldra moest er, nu er een nieuwe vorst was gekomen, een groot feest plaats vinden, waarbij aan de goden geofferd en gerookt worden zou. En dan moest het vanzelf blijken, als de koning van het heidendom niet meer wilde wéten.

Maar bovendien wenschte Olaf zelf vurig, dat het volk zijn voorbeeld volgde. Hij had reeds lang bespeurd dat de Christelijke volken, die zuidelijker woonden, toch in elk opzicht den heidenschen in het noorden vooruit waren, en ook alles bij de eersten veel beter en degelijker was ingericht. Ook begreep hij dat het zeer gevaarlijk voor hem kon worden als het volk den ouden godsdienst bleef aanhangen, terwijl hij den Christelijken beleed. Want dan zouden de lieden in hem een vijand zien van hun nieuw geloof; hem niet vertrouwen, en de edelen die zich nu hadden onderworpen, konden dan licht hun kans schoon zien om weder een strijd om den troon te beginnen.

En eindelijk, hoe veel of weinig de Noorsche koning nog van het Christendom begreep, dit stond bij hem vast, dat het nieuwe geloof beter was dan dat zijns volks; en dat Christus te dienen voor tijd en eeuwigheid meer heil zou aanbrengen dan de heidensche goden te vereeren. Hoe hij 't echter zoover brengen zou, dat het volk deed als hij, wist hij nog niet recht. Hij beraadslaagde er over met zijn trouwste vrienden, doch ook deze lieten hem in de verlegenheid.

Toen nam de koning een kort besluit. In het zuiden van Denemarken woonden, dat wist hij. Christenen. Er was daar ook een bisschop. Nu riep Olaf eenige van de mannen, die vroeger met hem op < /« X'^-aa/è waren geweest, vrienden waarop hij kon rekenen en gaf hun last naar Denemarken te gaan en wel zoo spoedig mogelijk. Zij moesten den bisschop opzoeken, verhalen hoe Olaf en de zijnen tot het Christendom waren overgegaan en ook al wat in Noorwegen was geschied. Dan moesten zij den bisschop vragen een prediker of geestelijke te zenden, opdat koning Olaf met hem spreken zou over de wijze waarop Drontheim tot een Christelijk rijk kon worden gemaakt.

De boden vertrokken en belandden gelukkig ter plaatse, die zij zich hadden voorgesteld. Zij togen landwaards in en het gelukte hun den bisschop aan te treffen, die voor de kerkelijke zaken in de Noorsche streken zorgde, en niet weinig verwonderd en verrast was, toen hij van de Nooren vernam al wat er was geschied. Daar de Noorsche afgevaardigden zelf spoed maakten, en de zaak licht door uitstel schade kon lijden, beloofde de bisschop dat hij zoo mogelijk den man, dien zij wenschten te hebben, reeds met hen zou laten vertrekken.

En zoo geschiedde het ook. Een geestelijke, die ook bisschop schijnt te zijn geweest, of misschien daartoe nu was gewijd, en ook Sigurd heette, was bereid met de mannen te gaan. Denkelijk was hij zelf van Noorsche afkomst en dus juist de geschikte persoon.

De jonge koning doorleefde intusschen een moeielijken tijd. Hij had wel gezorgd zijn trouwste vrienden en raadsheeren te kiezen uit hen, die hem altijd waren gevolgd en die Christenen waren zooals hij. Maar er waren rondom den koning ook vele anderen. Evenals' bij de koningen van Babel, van welke we in de Schrift lezen, bevonden zich ook aan het hof waarzeggers en toovenaars. Zulke vond men trouwens door heel het land, benevens een groot aantal heidensche priesters, die den dienst voor de afgoden verrichtten en voor de tempels zorgden. Al deze personen waren steeds door de koningen in hooge eer gehouden. Zij moesten de toekomst voorspellen, droomen uitleggen, de goden ondervragen, gunstigen wind levereii als de vloot uitzeilde en zoo meer. De vrienden begrijpen, dat zij dit evenmin konden als wij; want de mensch bezit geen macht over al deze dingen. Maar de heidenen wisten niet beter.

Nu hadden de priesters en waarzeggers al spoedig gemerkt, dat de nieuwe koning weinig met hen ophad. Wel deed hij hun geen kwaad, maar evenmin bemoeide hij zich met hen. Ook was het groote offerfeest, dat bij de kroning behoorde, nog altijd niet gevierd.

Dit alles maakte hen wantrouwig en achterdochtig. En zij werden dit nog meer, toen, overwacht voor velen, een schip te Drontheim aankwam, waaruit, behalve de afgezondenen van Olaf, ook een man stapte, gekleed in het gewaad der Christelijke priesters, tegen wie de heidensche zulk een feilen haat koesterden. Van dit oogenblik begonnen zij te vermoeden wat er gaande was en was Olaf hun vijand, of liever, zij de zijne.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1890

De Heraut | 4 Pagina's