GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hij vergeet het geroep der ellendigen niet.’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hij vergeet het geroep der ellendigen niet.’

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want Hij zoekt de bloed stortingen, Hij gedenkt daaraan; Hij vergeet het geroep der ellendigen niet. Psalm 9:13.

De moord, kort na de vlucht uit het Paradijs, op Abel gepleegd, blijft kenmerkend voor het zoo onderscheiden en uiteenloopend lot van de kinderen der menschen.

Daarom spreekt de Heilige Schrift gedurig van het geslacht der ellendigen; en onder die „ellendigen" verstaat Gods Woord, niet een iegelijk over v/ien het lijden komt; want in zekeren zin is het lijden aller; maar meer bepaaldelijk die hulpeloozen en v/eerloozen, die door de brutale overmacht van list en van geweld overmocht, ten leste in hun ellende bezwijken; en die in deze hunne ellende omkomen, omdat ze niet mee wilden doen met de wereld, en onder hoe vaak gebrekkigen vorm ook, tot in hun sterven toe vasthielden aan den Heere hunnen God.

Allerlei leed en ellende is over ons geslacht uitgegoten, maar bij enkelen hoopt zich de onspoed en de tegenspoed derwijs opeen, dat het is of ze tot „kinderen der ellende" waren uitverkoren.

Wat ze beproeven, mislukt hun. Meer dan andere menschenkinderen worden ze geplaagd. De traan der bedruktheid is hun gemeenzamer dan de lach der vreugde. Het is of pijl na pijl op hun hart gemikt wordt. De ééne wonde in hun hart is nog niet genezen of de andere bloedt reeds weer. En terwijl de sympathie, die hun ziel verkwikken kon, weinig is, vermenigvuldigen zich hun vijanden, tot ze eindelijk in de macht van hardvochtige lieden vallen, die zonder deernis voor hun nameloos lijden, hun ellende voleinden.

„Kinderen der smarten" is de naam voor het geslacht dezer ellendigen, dat met Abel begon, en op Golgotha's kruis in den Man van smarten zijn voleinde gestalte getoond heeft.

Ze zijn elk op hun manier dragers van een bitter kruis, en zoo volgen zij het Lam na, hier op aarde in zijn lijden en vernedering, en straks in zijn^heerlijkheid; want, en dit is het mysterie, deze ellendigen roepen, en er is een God die het geroep dezer ellendigen hoort.

Dat kreunen, dat roepen, dat kermen is voor den ellendige zijn schild en zijn wapen tegelijk.

Natuurlijk heeft Abel, toen Kaïn op hem aanvloog, in zijn doodsangst een gil, een kreet uitgestooten. En Kaïn spotte daarmee. Wat zou dat machteloos roepen van dien Abel, die hem hinderde !

Maar toch bleek al spoedig, hoe dat schijnbaar machteloos roepen van Abel, toen hij neerzonk, machtiger was dan de knots waarmee Kaïn hem den schedel spleet.

Want er was er Eén daarboven, die dat roepen van dezen ellendige gehoord had, en voor wien de natrilling van dat roepen nog opklom uit het vergoten bloed dat de aarde indrottk.

Hoor maar, nauwlijks heeft de broedermoorder zich van Abels lijk afgewend, of een stemme komt tot hem: „Kaïn, daar is een stemme des bloeds, dat tot Mij roept uit het aardrijk."

En zoo nu heeft diezelfde God, alle eeuwen door, eiken bangen zucht opgevangen, eiken kreet der smart beluisterd, alle traan in werkelijke zielsverkwijning geschreid, opgevangen; en alle geroep uit nood en dood gehoord, dat uit het lijden der zachtmoedigen tot Hem opklom.

Uit Gethsémané is die noodkreet der ellendigen het diepst in zijn goddelijk oor gedrongen, en om Gethséfnané merkt Hij met een goddelijke opmerkzaamheid, waaraan niets ontgaat, op alle geroep van wie om Christus' wil een ellendige op aarde werd.

Het is wel, zooals de psalmdichter reeds in oude dagen zong: ^^Hif zoekt de bloedstortingen. Hij gedenkt daaraan. Hij vers; eet het geroep der ellendigen niet, "

En als in Johannes' Openbaring ons de val van Babyion wordt geteekend, en haar fundamenten worden omgewoeld, komt nog onder uit die fundamenten dé stemme des bloeds op van de martelaren, die het Lam Gods in hun sterven hebben beleden.

Daaraan, dat het „geroep der ellendigen" niet kan wegsterven zonder vroeg of laat verhooring bij God te vinden, hangt zijn goddelijke eere.

Immers het is door zijn goddelijk bestel dat er op aarde zulk een tegenstrijdige toestand bestaat.

Ging het naar rechtstreeksch recht, dan moest het op aarde heel anders toegaan. Dan moest de verdrukker en geweldenaar en de ongerechtige mensch, die tegen God koos, hier terstond zijn rechtstreeksche vergelding vinden, en moest de stille in den lande, die God vreest, en vaak om die vreeze van zijn God verdrukt wordt, op staanden voet gewroken, in eere hersteld en met vroolijke zangen des lofs omringd worden.

Dan had God op het oogenblik dat Kaïn zijn moordende hand tegen Abel ophief. Kaïn door den bliksem moeten treffen, dat niet Abel, maar hij dood neerviel.

Bovenal dan had niet de Man van smarten in Gethsémané bitterlijk moeten weenen en op Golgotha onder het bangste lijden moeten wegsterven, maar dan had Godsvreeslijke toorn Judas, Kajafas en Pilatus op hetzelfde oogenblik moeten verderven en heel Jeruzalem moeten verdoen.

Maar zóó is zijn weg in het niet. heiligdom

Zijns is een heel ander bestel.

Niet slechts bijwijze van uitzondering, maar schier als regel, laat Hij het booze opzet geworden, zoodat Abel dood neervalt en Christus aan het kruis den dood indrinkt, en dat op hetzelfde oogenblik dat de lieden der wereld pochen in hun hoogmoed en hun lust aa" de wereld hebben en Gods ellendigen verbreden.

Maar, naruurlijk, zóö kon Gods bestel niet zijn, indien het einde geen ommekeer bracht, en zoo de dag niet nabij was, die voor Gods ellendigen verzadiging van vreugd en voor hun booze verdrukkers eeuwige rampzaligheid brengen zal.

Er ligt in het „geroep der ellendigen" iets van de scheppende kracht van het Woord; en naar den beePe Gods zijn we ook hierin geschapen, dat er oogenblikken in ons leven kunnen zijn, waarin het w^ör^ dat uit onze ziel opklimt en in onzen bangsten nood uit wordt gestooten, bekleed is met macht en zekere vervulling vindt.

Zoo kan een vader of moeder een vloek uitstooten, die over het lot van een kind beslissend is.

Maar zoo ook kan een ellendige, in het diepst van zijn bedruktheid en van zijn zieleangst roepen naar den hooge en voor zijn God zijn klacht tegen zijn verdrukker uitstorten, dat zijn geroep veel meer is dan een klank of een geluid der stemme, en een macht wordt die tot de hemelen doordringt, indringt in Gods Vaderhart en zoo uitgangspunt wordt van wat God in de toekomst hem tot redding en tot wrake vin zijn wederpartijder voleinden zal.

Niet alsof dit van elk roepen in den nood gold, want, o, zooveel nood overkomt ons door eigen schuld. Maar a's in onzen nood ons wezenlijk onrecht overkomt; als we tegen het heiliger bedoelen van ons hart gekrenkt, gehoond en vertreden worden; en er dan op aarde geen hulpe voor ons daagt; maar veeleer alle aardsche macht tegen ons optreedt, om ons te knakken, te verbreken en te verdoen; tot we eindelijk het opgeven, om in onzen nood te bezwijken; dan ja, erlangt die tielsche angst in ons binnenste zulk een meer dan aardsche krachf, dat ons hart een geroep, een klacht en een kermen uitstoot, waar tegenover heel de wereld machteloos staat, omdat ze doordringt tot het hart van onzen God.

De Heere onze God rekent niet naar jaren, en zelfs niet naar eeuwen, maar naar zijn eigen eeuwigheid.

Hij laat eerst heel het menschelijk geslacht zijn loop voleinden, eer Hij tusschenbeide treedt.

Maar dan zal; Hij ook tusschenbeide treden. Dan zullen de stoelen des gerichts gezet worden. En dan zal alle onrecht dat op aarde geleden wierd, in recht door Hem verkeerd; en, omgekeerd, alle onrecht dat op aarde triomfeerde, door Hem verbroken voorden en verdaan.

Daarom ziet naar dien dag dan ook Gods volk, door alle eeuwen, uit, en verwacht het van dien dag der glorie zijn wedervergelding.

Want wel is het voor Gods kind zoet en goed, als soms reeds hier op aarde een zwakke straal van Gods gerechtigheid door­ breekt, en reeds nu een enkel maal de getrouwen in den lande uitgered en de verdrukkers teruggeworpen worden. m dw

Maar toch, hij weet het, dat is slechts een voorspel vai; «at in den dag dos ooideels komt. Een hooge uitzondering door God alzoo besteld, opdat de ellendigen in hun moedeloosheid niet bezwijken zouden. t s

Maar de regel is en blijft, dat de ellendigen hier ellendig blijven, dat al hun macht in het roepen tot hun God ligt; en dat ze de zekere verhooring van hun noodgeroep niet nu, maar eens in de vierschaar des Heeren verwachten, als er bange wrake zal geoefend, maar ook een kroon des levens zal uitgereikt worden.

Een kroon des levens voor wie hier uit zijn doodsnood als een ellendige riep.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juli 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Hij vergeet het geroep der ellendigen niet.’

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juli 1891

De Heraut | 4 Pagina's