GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De revisie der Westminster Confessie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De revisie der Westminster Confessie.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Op 21 Mei j!. is de Generale vergadering van de Presbyteriaansche kerken in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika geopend, en kort daarna hebben de Deputaten voor de Revisie der Confessie van Westminster hunne voorstellen tot wijziging en uitbreiding van deze Confessie ingediend.

Het zijn deze voorstellen, die, als strekkende om een der Gereformeerde hoofdconfessiën aanmerkelijk te veranderen, de Gereformeerde kerken in alle landen aangaan; en die derhalve ook in de organen der Gereformeerden hier te lande behooren getoetst te worden aan de beginselen.

Ook wij willen ons aan deze ernstige taak niet onttrekken, en zullen zoo kort en duidelijk, als ons dit mogelijk is, elk punt n quaestie bespreken, zonder in te breede bewijsvoering te vervallen; bereid om bij mogelijke tegenbedenking op elk punt naer in te gaan.

Ziehier achtereenvolgens deze voorstellen, met op elk een woord van critiek.

i Voorgestelde wijziging in Hooidst. I. § 5 handelende van de Heilige Schrift en strekkende, om onder de uitwendige bewijzen voor de Goddelijkheid der Schriftuur ook op te nemen: de geloofwaardigheid der geschiedenis en het getrouwe getuigenis van voorzegging en wonder.

Hoe goed ook bedoeld, kan dit niet. De uitwendige bewijzen voor de Heilige Schrift moeten hun kracht vinden in de uitspraak van ieders onmiddellijk besef, en mogen niet berusten op een wetenschappelijk onderzoek van ons denken. Men had dus wel kunnen spreken van de „vervulling veler profetieën" en van de „uitwerking der wonderen"; maar zich te beroepen op de „geloofwaardigheid der historie" is tegen de Gereformeerde usantie, en hoort thuis in de school der supranaturalisten. Het is dan ook hoogst gevaarlijk. Immers, acht dan iemand later, dat eenige dezer historiën niet geloofwaardig is, zoo valt ook voor hem geheel de autoriteit der Heilige Schrift.

2 In zake de praedestinatie stellen deputaten voor § 3 en 4 te schrappen, en met § 5 in een te smelten in dezer voege: „God heeft, voor de grondlegging der wereld, naar zijn eeuwig en onveranderlijk voornemen, en den verborgen raad en het welbehagen van zijnen wil, sommigen der menschheid voorbeschikt ten leven, en heeft ze elk in het bijzonder en cp onveranderlijke wijze in Christus tot eeuwige heerlijkheid verkoren, en zulks uit loutere genade en liefde, zonder eenig voorgezien geloof, of voorgeziene goede werken, of voorgeziene volharding in deze, of wat ook in het schepsel, dat gelden zou als voorwaarde of oorzaak, die Hem daartoe bewoog; en dat alles tot prijs van zijn heerlijke genade."

§ 6 blijft, en luidt aldus:

GelijckGod de Uytverkoorene tot heerlijckheydt bereydt heeft, soo heeft hy, door het eeuwigh ende gheheel vry voornemen van sijn Wille, alle de middelen daertoe verordineert. Waerom die, welcke Uytverkooren zijn, zijnde ghevallen in Adam, verlost zijn door Christum; krachtelijck gheroepen tot het geloove in Christum door sijn Gheest, werckende ter rechter tijdt; gherechtvaerdight, tot kinderen aenghenomen, gheheylight en bewaart in sijn kracht, " door 't gheloove, tot de saligheydt: Noch gheene andere door Christum verlost, krachtelijck gheroepen, gherechtvaerdight, tot kinderen aenghenomen, gheheylight, en saligh gemaeckt werden, als de I^tverkoorene alleen.

En dan stellen ze voor § 7 aldus te lezen: „Wat aangaat het overige deel van het menschelijk geslacht, zoo heeft het God behaagd, naar den onnaspeurlijken raad zijns willens, waarnaar hij zijn genade schenkt of onthoudt overeenkomstig zijn welbehagen, deze niet ten eeuwigen leven te verkiezen, maar ze te bestemmen tot smaad en toorn vanwege hun zonde, tot den prijs van zijn heerlijke gerechtigheid. Zoo echter dat hierdoor geen beperking wordt aangebracht in de aanbieding van genade aan allen op beding van geloof in Christus; noch ook iemand verlet worde in zijne vrijheid, om dit aanbod aan te nemen.

§ 8 blijft, evenals in den aanvang § i en 2, die achtereenvolgens aldus luiden:

§ I. Godt heeft van alle eeuwigheydt, nae den alwijsen ende heylighen Raedt van sijn eyghen wille, vryelijck, en onveranderlijck gheordineert al, watter ghebeurt, Nochtans soo, dat daer door Godt noch de autheur ^s van de sonde, noch geweldt ghedaen wordt aen de wille der schepselen; noch dat de vryheydt, of gebeurlijckheydt der tweeder oorsaken weghgenomen wort, maer veel eer bevestight.

§ 2. Al hoe wel God weet al 't gheene, 't welcke magh of kan geschieden onder dese ofgeene gestelde conditien; soo heeft hy nochtans geen dingh besloten, om dat hy 'tselve voorsagh te sullen geschieden, of als 't welcke geschieden saude op sulcke conditien.

§ 8. De leere van dese hooge verborgentheydt der Predestinatie moet met besondere voorsichtigheydt en sorghe ghehandelt worden, dat de menschen acht slaende op Godts Wille in sijn Woordt gheopenbaert, en neffens de selve gehoorsaemheydt betoonende, uyt de sekerheydt van haere krachtighe Roepinghe yerseeckert moghen zijn van haere eeuwighe Verkiesinghe. Soo sal dese leere stoffe voortbrenghen tot prijs, eere, ende \erw0nderinghe van Godt; ende tot vernederinge, naerstigheydt, en overvloedighe vertroostinghe voor alle, die den Euangelio oprechtelijck gehoorsamen.

Tegen deze niet zeer belangrijke wijziging bestaan slechts twee bedenkingen.

Vooreerst is het, bij het wegvallen van § 3 en 4 noodzakelijk, om „some of mankind" in § 5, oud, nader te bepalen, opdat duidelijk uitkome, dat de verkiezing over bepaalde personen gaat, b.v. door erachter te plaatsen: » en dat wel bepaalde personen."

En de tweede bedenking geldt de bijvoeging aan het slot van § 7, oud, „dat niemand verlet wordt in zijn vrijheid, om deze genade aan te nemen." Deze bijvoeging toch is ten eerste overbodig, daar hetzelfde reeds staat, deels in § i, deels in in de latere sectie over het aanbod van het Evangelie; en ten andere min juist. Niet één enkel zondaar toch bezit thans nog de vrije macht, om het aanbod aan te nemen. Die vrijheid van wil verloor hij in den val. Niemand kan het. En die het desniettemin doen, doen het alleen dank zij de bovennatuurlijke genade, die in hen werkt. Al wordt dus zijn vrijheid niet door Gods raadsbesluit maar door zijn eigen zonde gebonden, toch houdt deze bijvoeging geen steek.

Men late dit dus óf weg óf kieze andere woorden.

3". In hoofdstuk IV over de Schepping, is blijkbaar een misverstand ingeslopen.

De oude § x luidt daar als volgt:

Het heeft Gode, den Vader, Soon, ende Heyligen Geest behaeght, om te openbaren de heeilijckheydt van sijn eeuwige maght, wijsheydt en go dthtydt, in den beginne te scheppen, of uyt niet te maken de Werelt, ende al dat daer in is, 't zy sienlijck of onsienlijck, in de tijdt van ses daghen, ende alles seer goedt.

Nu stek de Commissie voor: u-ereld te veranderen in heelal; voor „schiep of maakte uit niets" te lezen: „schiep uit niets; " en aan het slot er bij te voegen: „Hemel en aarde, met al wat zij bevatten, zijn door Hem in zes scheppingsdagen gemaakt, "

Dit is kennelijk een toegeven aan de meening der Vcrmiitelungstheologen, die in het schepijingsveibaal niet het verhaal der eigenlijke schepping zien, maar van het vormen Vein hetgeen bestond tot wat het nu is.

Reeds dit nu mag niet. Daarvoor is deze meening en deze uitlegging van Gen. i nog veel te onzeker.

Maar bovendien op die wijs komt „hemel en aarde" buiten het heelal te staan, wat niet kan. Er staat nu toch, dat God eerst het heelal schiep; en daarna, dat „hemel en aarde" in zes dagen geschapen zijn. Dit is nu wel niet zoo bedoeld, maar het staat er. En dit gaat niet aan. „Heelal" is een uitdrukking die aan de Heilige Schrift geheel vreemd is; en „heme! en aarde" bedoelt juist dat alles wat wij het „heelal" noemen, met inbegrip van „zon, maan en starren."

40. In hoofdstuk VI § 4 stellen Deputaten voor, om de gevolgen der zonden niet te omschrijven, als makende den mensch onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad; maar als „onbekwaam tot; f^^Jtelijk goed en geneigd tot kwaad", t& rvi\]\ ze voorstellen bij deze § te voegen: „Nochtans worden de onwedergeborenen door Gods voorzienig bestel en de gemeene werkingen van den Heiligen Geest weerhouden van veel dat kwaad is en er toe gebracht om vele burgerlijke en maatschappelijke deugden te beoefenen."

Tegen de bedoeling is ook hier geen bedenking, maar het voorstel kan niet bestaan. De vraag is toch: In welken zin vat ge goed en kwaad, heiligheid en zonde op.' In beperkten of in volstrekten zin? Zooals ze voor God gelden, of zoo als ze "gelden in onze schatting.' En dan moogt ge ze in de Confessie uiteraard niet anders nemen, dan zooals ze voor God gelden, en dus in volstrekten zin. Welnu, in dien zin is de gevallen zondaar niet alleen onbekwaam tot geestelijk goed, maar tot alles, wat dan ook, dat in volstrekten zin, een goed werk zou zijn; daar immers voor God niets goed is, dan wat uit het geloof voortkomt en waarbij zijn eere wordt bedoeld. Dat de zaden niet alleen van sommig kwaad, maar van alle kwaad in ons hart liggen, mag niet* verzwakt, of ge verzwakt het begrip der zonde. En wat de bijvoeging betreft, zoo mag zeer zeker beleden, dat God door zijn gemeene genade ook de onwedergeborenen van vele zonden afhoudt en bekwaamt tot veel burgerlijke gerechtigheid, mits er bij sta, dat dit hun schuld niet vermindert,

40, Het hoofdstuk van de Verbondsleer blijft. Alleen stellen Deputaten voor, om de uitlegging van het begrip „Testament" te laten vallen. Iets, waarvan we de noodzakelijkheid wel niet inzien, maar wat geen beginsel raakt, en dus onbesproken kan blijven.

50, Bij het Middelaarswerk stellen zij voor, de belijdenis dat Christus „aan zijns Vaders gerechtigheid voldaan heeft", te veranderen in: voldaan heeft „aan de God delijke gerechtigheid"; om duidelijk te doen ui; komen, dat deze gerechtigheid aan Vader, Zoon en Heiligen Geest gemeen is.

Bedenking levert dit niet op. Alleen zij opgemerkt, dat men dan doorloopende ook de Evangeliën zal moeten veranderen, daar de Heere zelf ontelbare malen van zijn Vader spreekt, waar het daden of eigenschappen geldt, die niet den eersten Persoon in de Drieëenheid, maar het Eeuwige Wezen bedoelen.

In hoofdstuk IX van den vrijen wil doen Deputaten den voorslag, om de woorden: y, afkeerig van alle goed" (in den zin van geestelijk goed en met de zaligheid gemengd), te veranderen in: „ongeneigd tot alle goed (indisposed). Alsmede om er bij te voegen : „Evenwel blijft zijn verantwoordelijkheid als een vrij zedelijk wezen hierdoor onaangeroerd, "

De eerste verandering Js tegen de Schrift en tegen de diepe opvatting der zonde, die de Schrift ons predikt. De zo.idaar is een „vijand Gods, van nature hatende en malkander hatende, " De Schrift spreekt dus niet alleen van een neutrale ongeneigdheid, maar zeer bepaaldelijk van een positieve af keerigheid, iets wat men ten opzichte van het „zaligmakend goed" dagelijks kan bevestigd zien. Al zou dus „ongeneigd" op zich zelf zeer wel kunnen, nu er > af keerig" staat, mag dit niet weggenomen, of men doet aan de waarheid der Schrift te kort.

De bijvoeging is uitstekend, mits men andere termen kieze. De geval'en zondaar heeft, naar luid der Schrift, geen vrijen wil meer. Men zou dus iets in dezen zin moeten schrijven: „Doch al is door den val de vrijheid van zijn wil te loor gegaan, dit heft in geenen deele zijn verantwoordelijkheid als zedelijk wezen voor God op, noch ontslaat hem van schuld."

70. In hoofdstuk X§ 2 van de krachtige roeping, zegt de Westminster Confessie dit:

„ , , • T. • 1. • II Jd1: ^, ^e"lSrb, !orfïeiƒ, "»iS niet van eenigh dingh in den mensche voorgesien; welcke hier in t'eenemael lijdelijck is, tot dat hy levcndigh ghemaeckt ende ver. nieuwt zijnde, door den Heyligen Geest, dae door bequaem ghemaeckt werde, om op dese | Roepinghe te antwoorden, ende de aenghe-, boden ghenade te omhelsen, ende sich daer toe te begeven. |

Dit nu willen zij zoo veranderen, öat er ; gelezen worde: „voo/gezien in den mensch, \ die in de daad der wedergeboorte geheel lijdelijk ii, ; maar levendig gemaakt en vernieuwd zijnde door den Heiligen Geest, is hij in staat Gods roeping te beantwoorden." Zakelijk hiertegen geen bedenking. Alleen 2 ij opgemeikt, dat de krachtige roeping in § 2 met de wedergeboorte eensluidend wordt genomen; terwijl de voorgestelde wijziging beide onderscheidt. Dit nu is theologisch in zooverre niet geheel juist, als in de wedergeboorte zelve reeds de aanvang der krachtige roeping in zit.

Geheel onaannemelijk is daarentegen de wijziging in § 3 en 4 voorgesteld.

Daar staat in de Confessie,

De Uytverkoorene kinderen, stervende in kintsheydt zijn wederghebooren, ende saligh door Christum, door den Gheest, welcke werckt, wanneer, waer, ende hoe 't hem belieft. Even alsoo zijn alle andere persoenen, die onbequaem zijn om uytterlijck geroepen te worden door den Dienst des Woordts.

Andere niet uytverkooren zijnde, al hoe wel sy door den dienst des Woorts geroepen moghen worden, ende eenige gemeyne werckinghen des Gheestes mogen hebben, soo komen sy nochtans nooyt waerlijck tot Christum, ende en konnen derhalven niet saligh worden. Veel minder konnen die menschen de Christelijcke Religie niet belijdende saligh worden door eenighen anderen wegh, welcke die oock zy, of sy schoon noch soo naerstigh zijn haer leven te schicken nae het licht der Nature, ende de wet van die Religie, welcke sy belijden: Ende te dryven, en te handthaven dat sy wel konnen, is seer schadelijck ende te verfoeyen.

Zij daarentegen willen deze § § aldus lezen:

kinderen, die jong sterven, en alle andere personen, die van hun geboorte tot hun dood onbekwaam zijn, om uitwendig door den Dienst des Woords geroepen te worden, zijn verlost door Christus en we­ m dergeboren door den Heiligen Geest, die werkt wanneer, waar en zooals Hij wil. Anderen, die niet uitverkoren zijn, ook al t r worden ze door den Dienst des Woords geroepen, en al hebben ze eenige gemeene werkingen van den Heiligen Geest, kunnen nochtans niet behouden worden, in zooverre zij nimmer waarlijk tot Christus komen; noch is er esnige behoudenis langs een anderen weg dan in Christus door den Heiligen Geest, wat ijver de mensch ook betoonen moge, om zijn leven naar het licht der natuur te regelen, en naar de, wet van dien godsdienst die hij belijdt."

Mocht onverhoopt, wat we niet verwachten, deze wijziging doorgaan, zoo zou, al wat in het hoofdstuk over de Voorbeschikking en Uitverkiezing beleden werd, hierdoor vernietigd zijn; de bodem der Schrift geheel verlaten wezen; en in volstrekten zin met de Calvinistische lijn gebroken zijn.

Want wel stemmen we toe, dat het begin van § 4: „Andere personen, die niet uitverkoren zijn", recht zou geven tot de conclusie, dat in § 3 alleen uitverkoren kinderen en personen bedoeld zijn; maar waartoe zou dan in § 3 het woord „uitverkoren" bij „kinderen" geschrapt zijn ?

Zin heeft deze schrapping alleen, en ze is alleen dan met de Voorbeschikking overeen te brengen, zoo § 3 bedoelt uit te spreken, dat alle kinderen die jong sterven en alle personen die sterven, zonder ooit het Woord te hebben kunnen hooren, zonder onderscheid uitverkoren zijn. Stond dit vast, dan natuurlijk was alles in den haak. Maar waar ter wereld is in de Heilige Schrift voor zulk een bewering genoegzame grond te vinden.' Wilde iemand het tegenovergestelde in de Confessie schrijven, het zou evenmin te dulden zijn. Koestert iemand de stille verwachting, dat het wel zoo zijn zal, wie zal hem dien heimelijken wensch ontnemen? Maar als kerk voor de wereld te gaan belijden, en dus als zekere en vaste en ontwijfelbare waarheid te gaan verkondigen dat het zoo is, dit mag niet; daartoe mist men het recht. Men zou dan blijde moeten zijn, zoo al zijne kinderen maar vroeg sterven. Voor het leven van zijn kind te waken wordt dan bijna onmenschelijk. En aan de zending wordt op zulk een wijs een merk van wreedheid opgedrukt. Immers, wie nooit van Jezus hoorde is er dan het veiligst aan toe, en door uw zending verzwaart ge slechts zijn oordeel. Gelijk bekend is sloeg deze uitdrukking in de Confessie alleen op idioten, krankzinnigen enz.

Het , , alle" voor kinderen kan dus niet blijven staan, of er moet noodzakelijk bij: being elected. Prof. Warfield heeft dit in de Presbyterian Review vanjuli reeds volkomen juist opgemerkt, en het is vooral Hodge, óie hier op het dwaalspoor heefc geleid.

De verandering om de verzoening aan Christus en de wedergeboorte aan den Heiligen Geest toe te schrijven, zou op zichzelf wel kunnen, maar strekt nu om den Christus buiten de daad der wederbaring te sluiten; terwijl het toch Christus is, die deze door den Heiligen Geest volbrengt, en deze wedergeboorte tevens een d? ad des Vaders is,

In § 4 is het „inzooverre" (in as much as) niet zonder bedenking, en ging men stellig veiliger door te lezen „naardien", of in het Engelsch „as" voor „in as much as."

De tweede verandering in deze § mengt twee denkbeelden dooréén. Ze houdt terecht staande, dat er buiten Christus geen heil Is; maar mengt hierin de mogelijkheid, dat toch Heidenen en Turken ook zonder de toen neiaenen en lurKcn, OOK ^o-nucr ac prediking des Woords en dus zonder tot Ua«.g va» de. Ch»» te komen, „och. tans door den Heiligen Geest, op onverklaarbare wijze, Christus worden ingeplant,

Dit nu mag in het ^•fipuyiJ.a., en hier | toe hoort elke belijdenis bij uitnemendbeid, geen oogenblik geduld. „Het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods." En ook „met den mond belijdt men ter zaligheid." En al hebben wij nu de hand op den mond te leggen, zoo de vraag wordt opgeworpen, of God de Heere niet nog gedachten van zaligheid heeft, waar ons oordeel een einde neemt, zoo mag toch een Christelijke kerk in haar belijdenis nooit anders doen, dan den geopenbaarden weg aanwijzen; en mag uit dien hoofde, waar sprake is van volwassen personen, de „belijdenis der Christelijke religie" hier niet geschrapt.

Althans de zendingsvrienden behooren zoo ernstig mogelijk tegen deze weglating op te komen. Alle zending toch strekt juist, om tot belijdenis van den Christus te brengen.

[Slot volgt.) KtJYPER,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 september 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De revisie der Westminster Confessie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 september 1891

De Heraut | 4 Pagina's