GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Gaande gelijk hij gekomen was.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gaande gelijk hij gekomen was.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk als hij voortgekomen is uit zijner moeders buik, alzoo zal hij naakt wederkeeren, gaande gelijk hij gekomen was; en hij zal niets medenemen van zijnen arbeid, dat hij met zijne hand zou wegdragen. Pred. 5:14.

Niets stemt In dagen van ernst zoo somber, als de drukkende gedachte, dat ons leven, ons aanzijn, heel onze existentie op aarde haar doel heeft gemist.

Het snijdende woord van Jezus tot Martha: »Gij bekommert u over vele dingen, één ding is noodig", verontrust dan onze conscientie, en ge kunt de pijnlijke vragen niet smoren • Waarvoor heb ik geleefd ? Wat vrucht .droeg heel mijn aanzijn ? Wat is de eenige winste van mijn bestaan als mensch?

Nu vat meer dan één dit conscientieverwijt vaak geheel verkeerd op.

Men heeft vernomen van wat een Mozes wrocht, van wat een Paulus tot stand bracht, en wat ook nu nog zoo menig man van kracht en talent voor aller oog en oor uitwerkt, en begaat dan zoo licht de fout, om met het werk van zulke mannen zijn eigen werk te vergelijken. En natuurlijk, daar op enkele hooge uitzonderingen na, de overgroote meerderheid niet geroepen is, om alzoo aan den weg te timmeren, maar tot taak kreeg, om in de stille huishouding, op een ambacht of kantoor, in een school of winkel nederigen dienst te verrichten, komt men er zoo licht toe, om uit dien hoofde te klagen, dat zijn leven doelloos voorbijging.

En dit is, gelijk ge terstond inziet, geheel mis.

Als God zelf ons menschelijk leven zóó heeft aangelegd en zóó heeft ingericht, dat negen en negentig op de honderd tot geen anderen dan dezen gewonen dagelijkschen arbeid geroepen worden ; en ook dat voor het verrichten van dien omvangrijken arbeid negen en negentig op de honderd menschen noodig zijn, dan heeft een iegelijk, die, tot dezen arbeid geroepen, dien arbeid ook volbracht, niet doelloos geleefd, maar integendeel aan zijn levensdoel beantwoord. v k n v W odh Zoo schoon en juist noemden daarom onze vaderen ieders werkkring, al was die nog zoo stil en vergeten en nederig van aard, zijn goddelijk beroep, en het past noch voegt u ooit minachtend of laatdunkend op dit uw goddelijk beroep neer te zien. Integendeel zult ge er u voor inspannen; er u op toeleggen; er met heel uw persoon bij zijn. Wat ge doet, moet goed gedaan zijn. En een iegelijk is verplicht en gehouden, in zijn goddelijk beroep met het hem van God geschonken talent te woekeren.

Neen, om te weten, of de droeve klacht van den Prediker: »Gaande gelijk hij gekomen was, en dus om niet geleefd", ook op u van toepassing is, zult ge u drieërlei vraag stellen. Niet alleen wat gij deedt; maar ook wat gij werdt; en niet minder wat geworden is van wat God u toevertrouwde.

Eerst in die drie samen gaat ons levensdoel op.

Beginnen we met het laatste, omdat de Prediker met zijn zeggen: »Gaande gelijk hij gekomen is", juist op ons goed, ons bezit, onze have doelt. Hij Iaat toch voorafgaan: »Gelijk hij voortgekomen is uit zijner moeders buik, al zoo zal hij naakt wederkeeren", en hij doet er op volgen: »Hij zal niets medenemen van zijnen arbeid dat hij met zijne hand zou wegdragen."

Ook in dat goed nu ligt voor een deel het doel van ons leven. Al dat goed saam vormt den schat der gansche wereld, en dien gaf God aan zijn menschenkinderen, opdat ze dienbeheerschen en er meê woekeren zouden tot zijn eer. Ook is die schat over een geheel leven genomen, lang zoo klein niet. Een gewoon werkman, die van zijn 20ste tot zijn 60ste jaar ƒ 10 per week verdient, zag zich uit dien hoofde alleen reeds twintig duizend gulden toevertrouwd.

En nu is het zooals de Prediker zegt, nu kan men al dat goed al die jaren zoo bezitten, dat er bij het sterven niets van meegaat.

Maar wie een discipel van zijn Heiland is geweest, staat er anders aan toe. L'ie heeft van jongsaf de roepstem verstaan: »Vergader u een schat in de hemelen, waar geen mot noch roest verteert", en leerde de heilige kunst om zóó te geven, en zóó aalmoezen uit te reiken, en zóó met zijn geld voor den dienst van zijn Heere te woekeren, dat er bij zijn sterven een geheel kapitaal opgelegd is, niet op aarde, maar daarboven.

Of nu wie dat kapitaal oplegde een rijk man was, die meer dan een tonne gouds weggaf, of een arme weduwe die haar penningske offerde, maakt geen verschil. Jezus zei zelf, dat die arme weduwe meer had ingeworpen dan al die anderen. Immers, dat hemelsche kapitaal rekent niet naar het cijfer van het geld, maar naar de gloeihitte der geloofskracht, die in uw geven werkte.

Maar in elk geval, wie zóó zijn goed besteedde, gaat niet gelijk hij gekomen was, en wel terdege neemt hij een vrucht van dezen zijn zielsarbeid meê.

Hij heeft niet alles verbruikt, hij heeft over, en heel die rijke schat, dien hij overwon, ligt veilig en geborgen bij zijn Vader die in de hemelen is.

Nu placht wie dit bij zijn leven verzuimde, zijn schade nog wel voor of in zijn sterven in te halen, door te vermaken wat hij bezat-En zeker, dat is roeping voor wie achterlijk bleef, en beter dan niets. Maar toch de ware geloofskracht, waaruit de schat daarboven wordt opgelegd, is het rijk besteden van uw goud of van uw penningske te midden van uw leven, als ge om te kunnen geven, uzelven iets ontzegt.

Dat is dus de eerste vraag, die ge te beantwoorden hebt; maar nog ernstiger is de tweede, de diepaangrijpende vraag: Wat gij werdt ?

Helaas, er zijn er heel wat, die als het aan sterven toekomt, niet rijker maar armer de eeuwigheid ingaan; die niet toenamen en wiesen, maar afnamen en geestelijk slonken.

Dat komt uit, als men zoo weemoedig gestemd wordt bij het terugdenken aan zijn jeugd, toen het hart zooveel minder slecht was en de neiging ten goede zooveel machtiger; als men later o zooveel en velerlei deed, waar men in vroeger jaren voor zou zijn teruggedeinsd; en als een bang gevoel ons achtervolgt van zwakker in wilskracht, machtiger in zelfzucht, onedeler in eigen overleggingen te zijn geworden.

Dan toch moet op de bange vraag: Wat werdt ge ? het bittere antwoord volgen: al minder, en spreekt uw sterven van een schromelijk verlies aan menschelijk kapitaal, niet voor de wereld, die dan van u verlost is, maar voor uw eigen wezen, voor uw eigen karakter, voor uw ziel en uw persoon.

Dan gaat ge niet gelijk ge gekomen zijt, maar minder dan toen ge geboren werdt. Dan gaf uw leven geen winste, maar hebt ge tot uw eigen schade geleefd.

Doch ook al verwijt uw conscientie u zulk een verlies niet, en al Weeft ge zoo. ongeveer die ge altoos waart, ook dan nog miste uw leven zijn doel. Ge hebt uw persoons-kapitaal, den schat van uw aanzijn levenslang onder het stof der alledaagschheid begraven, en nu bij uw sterven wordt ge als een doovekool weer uit die asch opgerakeld.

Dit nu zou ook zoo zijn, als ge terstond bij uw geboorte gestorven waart, en das niet op aarde hadt geleefd, zoodat ook zoo uw leven verspeeld, om niet doorgegleden en doorgekropen is.

Niets gewonnen, niets aan zelf beheersching, niet aan . karakter, niet aan liefde, niet aan wilskracht, niet aan inschikkelijkheid en geschiktheid voor het leven.

Wel knapper geworden misschien, slimmer, meer wereldwijs en praclisch bruikbaar; maar dit hoort alles tot de dingen, die we hier laten, die niet meegaan, die ons in de eeuwigheid niet volgen. Dat alles gaat voorbij.

En daarom, & & n eerst kunt ge in dank en met vreugde op uw leven terugzien, als ge, bij vroeger vergeleken, merkt, dat met de vijf talenten vijf andere gewonnen zijn; dat ge toenaamt; dat ge aanwont; en dat thans rijker en machtiger in u is de kracht om de zonde te weerstaan; om uw zelfzucht in liefde te bedwingen; om u zelven en niet uw God te verloochenen.

Wie zoo geleefd heeft, en zoo gewerkt heeft, van dien zegt de Geest: ^en hunne werken volgen hen."

Toch wordt ook in dit opzicht soms in de korte weken, die aan het sterven voorafgaan, nog wonder veel ingehaald.

Die nooit geloofde is soms in het aanschijn van den naderenden dood gaan gelooven. Wie meest zich zelf zocht, is met het uitzicht z op zijn einde, aan anderen gaan denken. Wie dusver prikkelbaar was en in drift opvloog, dien hetft men doer g«nad« s»ms nog ©pzjjn sterf­ bed of in de ziekenkamer tot zeltbeheersching zien komen.

Niet dat het hier alles goud is dat blinkt. Nergens meer dan in de ziekenkamer wordt valsche munt geslagen, en een ieder zijn de voorbeelden wel bekend, van personen, die duchtende dat ze sterven zouden, o, zoo tam en zoo lief werden, en die toch, toen God ze genas en weer oprichtte, aldra bleken de oude zondaars gebleven te zijn.

Maar zoo grif we dit toestemmen, en zoo ernstig we deswege tegen zelfbedrog waarschuwen, toch moet even beslist het feiv erkend, dat er ook ziekenkamers en sterfbedden zijn, die van wonderen van genade weten te spreken. Er zijn er rijk en zalig uit de ziekenkamer heengegaan, die o, zoo goddeloos en ongeloovig waren toen ze liggen gingen. En ook zijn er herstelde zieken in de wereld teruggekeerd, genezen niet enkel naar het lichaam, maar ook vernieuwd in de ziel.

Die weken of dagen dat ge machteloos nederligt, belweven dus niet verloren te zijn. Integendeel ze kunnen rijke vrucht dragen. Een vrucht die blijft.

En zoo hebt ge vanzelf ook den sleutel in handen voor de derde vraag: Wat ge deedt.

Want zie ons doen op aarde is zoo betrekkelijk, 's Werelds loop besturen doet God de Heere, en de dingen om ons heen komen meer vanzelf dan door ons tot stand. Ons aandeel daarin is zoo klein en nietig. Zelfs van een Nebucadnezar zegt de Schrift dat hij niets was dan een zaag, die God trok.

Maar wel 'f; er een ander doen, dat in veel hooger zia \? aa u uitgaat, en dat is de zedelijke kracht, die ge betoond hebt; de invloed ten goede die van u uitging; de zaden van godsvrucht en vroomheid die ge in anderer hart hebt gezaaid; de bezieling van uw woord; de vertroosting van uw liefde; de hulpe die ge aan anderen boodt in de worsteling hunner ziel.

Ddt zijn de werken die blijven, en die u volgen als ge ten grave daalt, en dat juist zijn de werken, die een ieder doen kan, man of vrouw, jong of oud, 'tzij dan dat men rijk, 't zij dat men arm is.

Aan dat edeler werk kunt ge ook nog in de ziekenkamer arbeiden, als ge nederligt, en er nog aan voortspinnen tot op uw jongsten snik, door uit uw hart in anderer ziel over te storten, wat in u uitgestort is door den Heiligen Geest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's

„Gaande gelijk hij gekomen was.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's