GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN TROUWE GETUIGE.

XII.

NIET VRUCHTELOOS.

Onder de gevangenen, die den kerker met Baldo deelden bevond zich ook zekere Antonio. Deze man, afkomstig van Florence, had verschillende zware misdaden begaan en 't was zeker dat hij ter dood zou veroordeeld worden, gelijk ook werkelijk is geschied.

Met dezen ongelukkigen man hadLupetino diep medelijden. Telkens als hij den boosdoener zag, dacht hij aan den moordenaar aan het kruis, die vergeving vond door het zoenbloed van Christus. De ongelukkige had daar geen kennis van, en zoo besloot Baldo althans te trachten hem die kennis te verschaffen, opdat hij mocht weten dat er genade is ook voor den grootsten zondaar.

Eerst wilde de gevangene daar niet van hooren. »Ik heb geen priester noodig", zoo sprak hij: »ik haat hen gelijk zij mij. En al zijt gij nu een afvallige van de kerk en wordt ook door haar gehaat, dat is mij hetzelfde."

Doch Lupetino gaf het niet op. Hij bad den Heere om wijsheid en geduld en ging voort liefderijk en hartelijk tot Antonio te spreken. Deze begon eindelijk te luisteren, sprak niet meer tegen en verlangde er nu zelfs naar dat Lupetino kwam. Deze zag dit met blijdschap; hij las den gevangene uit het Woord Gods voor, predikte hem den weg der zaligheid, en wees hem op Jezus Christus, die allen kan zaligmaken, die door Hem tot God gaan.

En baatte dat? vraagt gij.

Denkelijk kunnen we daarop antwoorden: ja. In de verhalen, in de stukken die ons bewaard zijn gebleven lezen we er van:

Zekere Antonio van Florence was door Baldo onderwezen geworden. Hij wilde alleen biechten aan God, weigerde een heiligenbeeld te kussen en het »Wees gegroet Maria" te bidden. Toen men hem naar de gerechtsplaats leidde, riep hij: „Ik ga als Izaiik ter offerplaats!" en alzoo is hij onthoofd geworden.

Verder wordt er nog gezegd:

»Anderen die wegens misdaden v, rerden terechtgesteld, zijn zonder biechten den dood ingegaan en beriepen zich daarop dat Christus door zijn dood allen verlost heeft."

Het bleek dus aan de Inquisitie duidelijk, dat men met Baldo niet veel won of liever dat hij, in plaats van toe te geven, ook in de gevangenis nog velen bewoog tot zijn zoogenaamde kettersche gevoelens. Dat dit den toorn en den haat van de vijanden der waarheid nog meer opwekte, begrijpt gij. Wat moesten zij doen?

Eindelijk kwamen zij op een gedachte. Mis • schien konden zij Baldo nog overhalen tot terugkeeren, als zij het eens beproefden niet door spreken maar door hem schriftelijk zich over de punten van verschil te laten uitspreken.

Zoo ontving Baldo dan op zekeren dag een papier, waarop zestien vragen of artikelen stonden, door de rechtbank der Inquisitie opgesteld. Hem werd opgedragen door antwoorden op deze vragen schriftelijk te doen blijken of en in hoever hij 't met de leer der Roomsche kerk eens was, en waarin hij daar tegenover stond.

Waarom de Inquisitie zoo deed is duidelijk. Men hoopte dat hij althans op enkele punten wel zou toegeven. Omtrent al de andere zou men dan beproeven 't zij door vriendelijk gesprek of anders door bedreigingingen het min of meer eens met hen te worden. Ook zou men al tevreden zijn, zoo Baldo maar beloofde over de dingen, waar men 't niet met elkaar over eens was, voortaan te zullen zwijgen. Op die wijs, zoo hoopte de inquisitie, zou men hem onschadelijk maken. Hield hij zijn dwalingen voor zich, dan behoefde men ook den gehaten man niet als ketter te verbranden. Dat laatste toch wilde men liefst niet, daar zoovele vorsten en geleerde mannen met Baldo bekend en met zijn lot diep begaan waren.

Doch de vijanden der waarheid misrekenden zich en zelfs volkomen.

Niet dat Baldo weigerde aan hun last te voldoen. O neen, al wist hij dat het niet baten zou, hij zette zich met ijver aan 't werk en besteedde er weken aan om uitvoerig en grondig een trouw en duidelijk getuigenis te geven. Daaruit kon dan ieder weten, dat hetgeen hij geloofde en vasthield niet was zijn eigen bedenksel maar de leering van Gods Woord.

Het geschrift, dat zoo ontstond, is tot op dezen dag bewaard gebleven. Baldo noemt het zijn „geloofsbelijdenis", en wij leeren er nauwkeurig en volkomen uit kennen wat hij voor waarheid hield: het komt in hoofdzaak overeen met hetgeen onze vaderen op grond van Gods Woord aannamen en ook wij vasthouden, en is niet anders dan hetgeen ons in het Woord Gods verkondigd wordt, maar ook dit alleen.

Het zou best te begrijpen geweest zijn als Baldo in bitterheid des gemoeds, bij al het lijden en onrecht hem aangedaan, zijn boek had geschreven. Doch hij bezat een zachtmoedigen geest, die kostelijk is voor God, en zoo kon hij dan, zonder nijd of boosheid schrijvende, te meer indruk maken, vooral wijl hij alles grondde op het Woord Gods.

Hij begon zijn geloofsbelijdenis aldus :

»Hoogrechtvaardige en Hoogwyze Heeren! Wijl uwe hoogheden wenschen, dat ik op de artikelen die mij zijn gezonden antwoord, zoo ben ik bereid uw wensch te vervullen, in zooverre ik dat kan en in zoover ik het uit de Heilige Schrift heb geleerd, op grond van welke ik ook steeds ieder wil antwoorden.

Voor uw Hoogheden en de geheele wereld belijd ik, alles te gelooven wat in de Heilige Schrift en in geheel het apostolische Geloof (de XII artikelen des Geloofs) voorkomt, wat immers uit de Heilige Schrift is genomen Alzoo dat ik voor dit geloof bereid ben met Gods hulp en genade niet alleen gevangen te blijven maar ook te sterven!

Na deze kloeke verklaring gaat Lupetino dan voort. Hij wederlegt niet alleen de dv/aalleeringen der Roomsche kerk, maar veroordeelt ook geheel het standpunt waarop die kerk staat, op dezelfde wijs als Luther en Galvijn dit deden.

Gij begrijpt wel dat, met hoeveel zachtmoedigheid het boek ook was geschreven, het toch geen middel was om hem met de vijanden te verzoenen. De geestelijken werden woedend, toen zij bespeurden hoe zij zich misrekend hadden en zouden het den ketter wel doen gevoelen.

Hoe ijverig en zorgvuldig Baldo ook met zijn Geloofsbelijdenis bezig was, toch vond hij in de weken, waarin hij er zich mee bezig hield, nog tijd, om ook een geschrift op te stellen, dat bestemd was voor de Signorie (dat is de Senaat of Hooge Raad) van Venetië.

Uit de klachten die Baldo daarin uitspreekt zien wij, op wat booze wijs tegen hem was gehandeld. Hij toont allereerst aan, dat hij onschuldig is, en niet verdient gevangen te zitten. Dan klaagt hij, dat eenige priesters van de toenmalige rechtbank der Inquisitie (want de leden daarvan wisselden van tijd tot tijd) boosaardig zijn zaak anders hadden voorgesteld dan zij was.

Vooral beklaagde Baldo zich over zekeren monnik, Quirinus geheeten, die allerlei onwaarheid over hem verbreid had. Deze monnik, zegt Baldo, heeft een kwaden naam en haat mij persoonlijk. Daarom vraag ik dat hij althans uit de Rechtbank verwijderd worde.

Toen zijn beide geschriften voltooid waren, zond Baldo ze aan degenen voor wie zij bestemd waren. Of het hem nut deed, hopen we weldra te zien.

CORRESPONDENTIE.

J. B. S. te A. (Z.-H.) In een volgend nr. hopen we uw vraag te beantwoorden.

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1893

De Heraut | 4 Pagina's