GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Mijn oog zal op u zijn.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijn oog zal op u zijn.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal u onderwijzen, en u leeren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven; mijn oog zal op u zijn. Psalm 32 ; 8.

Tot in de uitdrukkingen toe is de Heere onze God in den omgang met zijn uitverkorenen soms zoo roerend teeder.

Hij geeft ons geen afgetrokken namen en woorden, die we met moeite in ons geheugen prenten, maar spreekt ons zoo zielsinnig in het heiligste van onze verbeelding toe.

Hij zegt niet: »Ik ben alomtegenwoordig", als werden we met een onbegrijpbaar begrip van voor zijn aangezicht weggezonden; en ook leerde de Psalmist ons niet zingen van: lOp bergen en in dalen, ja overal is God."

Och, zulke algemeenheden lieten het hart toch koud, verwarmden ons godsdienstig gevoel niet, en hieven de ziel niet naar boven op.

Daarom zegt de Schrift het zoo heel anders en zooveel beter, als zij, op haar beurt, ons de alomtegenwoordigheid des Heeren HEEREN wil aanprijzen. »Gij kent, " zoo heet het dan, smijn zitten en mijn opstaan; Gij verstaat van verre mijne gedachten; als er nog geen woord op mijne tong is, zie, Heere, Gij weet het al."

En met zóó te spreken, bereikt de Schrift haar doel; want wie onder den indruk dier rijke woorden mag komen, die voelt., als we ons zoo mogen uitdrukken, op datzelfde oogenblik, niet de «/(^/«tegenwoordigheid, maar de tegenwoordigheid des Heeren; hij voelt ze aan zijn hart, in zijn conscientie, tot in zijns levens kracht, die van hem uitgaat.

Dat matte lied van sop bergen en dalen" brengt mij God niet nader, maar verwijdert (vooral voor CMI volk als het onze, dat de bergen alleen van hooren zeggen kent) den God onzes levens veeleer van ons hart.

Neen, niet door het «/i7wtegenwoordige kom ik tot het smaken van Gods heilige praeseniie., maar als ik de tegenwoordigheid des Heeren tot i^ het diepst van mijn wezen ervaren mag, dan, maar dan eerst, en eerst op die wijze wordt het mysterie van de «/öwtegenwoordigheid mij ontdekt.

En evenzoo nu, en niet anders, staat het met dat nóg diepere, als niet slechts de indruk van Gods heilige praesentie ons doordringt, maar als het komen mag tot gemeenschap tusschen Hem, dien we als Abba^ Vader aanroepen, en het binnenste besef van ons hart.

Ook daarbij toch volgt de Schrift zoo veelszins een anderen weg, dan het pad dat wi gemeenlijk verkiezen.

Wij toch meenen zoo licht, dat die gemeenschap van onze zijde moet worden aangebonden, dat het van onzen kant moet komen, en dat wij door geestelijke inspanning ons in een stemming moeten brengen, die ons verwaardigt, om voor God te verschijnen. XZÈ'fi^'^-'"'

Dat zoekt men dan in veel en lang gebed, men zoekt het in mijmerend peinzen, ook zijn er wel die in zelfkastijding en het lichaam niet te sparen zich den toegang tot Gods verborgen omgang poogden te ontsluiten.

En toch, altegader vruchteloos.

Op die wijs kan men zijn ziel wel krank maken en verwarren in mystieke droombeelden, maar_ met wat de li^are gemeenschap met den Eeuwige is, heeft dit koortsachtig hijgen van den zich zelf misleidenden hartstocht weinig anders dan naam en schijn gemeen.

Neen, ook hier, op het hoogtepunt der religieuse genieting, gaat de eerste beweging niet van ons, maar van God uit.

Niet wij kunnen onszelven tot Hem opheffen, maar Hij is het die, in de teederheid zijner liefde, ons almeer ontdekt, niet dat Hij iets meer dan vroeger voor ons wordt, maar wat Hij van eer we geboren waren, ja, van vóór de grondlegging der wereld, voor ons geweest i§.

Hij is het, die tot ons narlert, niet door ons nader te komen, maar door de nevelen te verdunnen en te breken, die maakten, dat ons zielsoog Hem niet zag.

Onze God is het, die het om voelbaar en kenbaar maakt, dat Hij met ons gemeenschap had en heeft, en die juist door dat besef de gemeenschap onzer ziele met Hem wekt.

»Mijn oog zal op u zijn'\ dus luidt het tooverwoord, waardoor van Gods zijde die heilige kracht in beweging geraakt.

Niet een algemeene verzekering, dat we van onzen God niet vergeten zijn; dat Hij die vrijmachtig uitverkoor, zijner verkorenen in liefde gedenkt; dat Hij zijn kinderen goed, en den verlosten door het bloed zijns Zoons met zijn ontfermingen nabij is.

Neen, de toespraak is persoonlijk; is in Psalm 32 (want daarin staat dat heerlijk woord) persoonlijk tot een diep gevallen en ver afgedoold kind, dat pas zijn schuld en zijn zonden beleden heeft.

En tot dien verzoenden boeteling zegt de Heeie nu niet, dat Hij als almachtig God hem in zijn hoede zal houden; maar veel rijker, sprekender en aangrijpender: sMijn oog zal op u zijn".

Het zal niet maar zijn, dat mijn oog over' alles gaat, en dus ook over u, maar het zal in het mysterie mijner bijzonderste voorzienigheid wezen, als ware mijn oog van alles afgetrokken en alleen op u gericht. Ik zal mijn oog door u laten boeien, dat het zich niet van u afhouden kan. En zooals eene moeder bij het ziekbed van haar kleinen lieveling neergezeten, één en al oog voor het kind harer beangste liefde is, zoo ook zal mijn oog op u wezen, mijn verkorene, maar toch afgedoolde, mijn zielskrank kind.

Niet nu eens wel, en dan weer niet, zal mijn Goddelijke blik zich ook tot u wenden, maar gestadiglijk, maar altoosdurende, zal mijn oog, dat nimmer sluimert, op u, den verkorene van mijn liefde, zijn.

Nu kunt ge het reeds onder menschen niet lang uithouden, als het oog sterk op u gericht wordt, of ook gij slaat al spoedig het oog op, om den blik, die u aanzag, te ontmoeten.

Maar wat moet het dan niet zijn voor het oog uwer ziel, als gij al merken en gevoelen gaat, dat het eigen oog van Hem die tusschen de Cherubs woont, zich zonder ophouden op u gericht houdt.

Gericht houdt, niet bestraffend en verwijtend, , daarvan toch is in Psalm 32 geen sprake; maar zoekend, liefde betuigend, toelachend en zoo Goddelijk vertroostend.

Dan is er daarom de bestraffing wel, maar de bestraffing is in de liefde. Juist om de liefde u wondende in de ziel, maar met een wonde, die haar genezing wassen voelt.

o, Men spreekt van de uitverkiezing zoo vaak in dor betoog, als van een stelling, die men staande houdt, maar voel hier nu, wat het goud is, dat in die vrij machtige verkiezing uitblinkt.

Gij zoudt al gelukkig zijn, indien ge maar wist, dat met al Gods schepselen, ook u zijn trouwe verzekerd was; maar voor uw God is dit niet genoeg.

Zonder een van zijn kinderen achter te stellen, zondert Hij u toch uit.

Hij treedt met u in een geestelijke innigheid en intimiteit, alsof gij voor Hem een allerbijzonderst voorwerp zijner liefde waart, en in den drang dier teedere liefde keert Hij zich naar u toe, en blijft zijn oog op u gericht.

En die uitvloeiïng van Goddelijke liefde ontwaart ge het eerst en het meest niet in een oogenblik, als ge een uitnemende daad hebt verricht of heiliger dan anders waart; neen, maar juist in een oogenblik, als ge, klein gemaakt in uzelven, uw zonden Hem beleedt en verzoening indronkt.

Daardoor is de tegenstelling dan zoo tot op den wortel van uw leven doorgaande.

Gij voelt u als niets en als in uw schaamte wegzinkend, en nu ziet ge op, en zie, daar is het oog van uw God, zoo teeder en zoo diep u aanstarend, en die God zegt het u, dat zijn oog aldus op u blijven zal.

Wat beweegt dan uw God tot die liefde ? Wat anders dan zijn eigen welbehagen !

Hij heeft verkozen u lief te hebben met het allerbijzonderste zijner liefde, en daarom, en daarom alleen blijft zijn oog op u.

Vraagt ge, of er dan daarom geen zorgen, geen angsten voor de toekomst meer in het benepen hart oprijzen?

o, Hoe zou het anders kunnen. Zoolang de wortel der zonde niet ganschelijk in ons verstorven is, en hier op aarde kan dit nooit, krimpt de ziel, juist in zoo roerende oogenblikken, als van zelf in één, bij het instaren in den nood die komt.

Die angst kan ons tot in onzen dood niet gespaard worden.

En hoe meer we zelf het oog ontdekken mogen voor dat Goddelijk oog, dat niet meer op ons neder-., maar ons aattziet, des te hooger zullen de golven der beroering om onze ziel opstuwen.

Maar ook al gaan die golven en baren over ons, we zullen er niet in wegzinken, juist omdat we van nu af aan niet vertrouwen op den blik van ons eigen oog, maar eeniglijk op dat oog, dat ons in zoo teedere, roerende, heilige liefde blijft aanzien.

Of staat er in Psalm 32 niet bij: »Ik zal u leeren den weg dien gij gaan zult. Ik zal u raad j geven, mijn oog zal op u zijn."

En dat is het.

Het heil zit niet in ons overleg, en de kracht zit niet in onze berekening, en de redding komt niet van de juistheid waarmee ons oog zich den weg afpaalt.

Maar dit redt u, als er daarboven een oog op u neerziet, dat u toewenkt bij elk keerpunt van den weg, u onderwijst in den onmiddellijken drang van uw levensbesef, en u uw werk voleinden doet, gelijk een kind op ambacht werkt onder het oog van zijn vader.

En nu is het wel zoo, dat God dit woord van geestelijk goud vorr lange eeuwen tot David, en niet nu tot u gesproken heeft.

Maar het gelieimnis van de Schriftuur ligt n juist daarin, dat God zijn knechten van nu, zich in zijn knechten vanouds laat terugvinden, en alzoo ook voor hen de vertroosting bereidt, die er zijn heiligen uit oude dagen gebracht heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 december 1894

De Heraut | 4 Pagina's

„Mijn oog zal op u zijn.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 december 1894

De Heraut | 4 Pagina's