GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE AMERIKAANSCHE LEEUW.

II.

Zooal5 gij wel eens hebt opgemerkt, kunnen katten ontzaglijk veel slapen, en al hun neven en nichten verstaan die kunst even goed, ook de poema. Over dag slaapt hij gewoonlijk op een boom of in 't.gras. Een eigenlijke verblijfplaats heeft hij niet, hij is een daklooze, een zwerver, maar dat is juist wat hij wil. Tegen de schemering echter ontwaakt hij en gaat op roof uit. Dat herinnert ons aan de beschrijving, die in den heerlijken io4den Psalm van het roofged'erte wordt gegeven:

sGij beschikt de duisternis, en het woidt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: de jonge leeuwen, brieschende om eenen roof, en om hunne spijs van God te zoeken. De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hunne holen."

Is de tijd tot bezig zijn gekomen, dan kan de poema, ook weer juist als alle katten, heel wat uitvoeren. Hij dwaalt in een nacht dikwijls uren ver. Trouwens, hij beweegt zich licht, en gemakkelijk, is zeer sterk en kan sprongen doen, die hem in eens vier i zes el ver brengen. Dat helpt nog eens! Dat hij bij nacht uitgaat, gelijk trouwens alle roofgedierte, heeft onder anderen» daarin zijn oorzaak, dat hij dan goed zien kan. AVel verblindt hem 't zonnelicht nu juist niet, maar toch ziet hij by scheraerlieht en in 't donker eter dan bij dag. Dat maakt hem tot zulk een evaarlijken aanvaller. Daarbij komt nog dat ijn gehoor heel fijn is; de reuk daarentegen s bij hem zwak.

Een moedig dier is de poema volstrekt niet. oor menschen, ja ook voor honden slaat hij adelijk op de vlucht, en verdedigt zich alleen n den uitersten nood. Maar des te meer doet hij aan weerlooze dieren zijn tanden en klauwen voelen. In de streken van Zuid-Amerika, waar hij woont, vindt men ontzaglijke kudden vee, en zeer groote treepen wilde paarden. Wee het kalf of het veulen, - dat, van de moeder afgedwaald, een poema ontmoet. Het wordt meedoogenloos verscheurd en geheel of voor een deel verslonden. Niet beter gaat het anderen zwakkeren dieren, als schapen, geiten én dergelijken. Ook weidende herten, rondloopende miereneters, muskuszwijnen enz., zijn bij den poema zeer bemind, doch hoe men die liefde moet opvatten, begrijpt gij wel. 't Is in denzelfden geest als wanneer iemand die graag smult, zegt, dat hij van kippen houdt.

Zelfs de vlugste dieren zijn voor den poema niet veilig. Een aap is tamelijk knap in 't klimmen en springen, toch is de poema den aap den baas, en weet hem na te jagen en in te halen door de dichtste struiken heen en van den eenen tak op den anderen. Ja, zelfs vogels wordende buit van den viervoetigen roover. Stru'svogels, papagaaien en andere vogels ondervinden dat. De poema sluipt net als een kat, bijna onhoorbaar, op zijn prooi tpe; dan doet hij een sprong en — wat hij hebben wil is gegrepen. Mislukt hem dit echter, zoo doet hij niet als de andere katten, die 't dan opgeven, maar zet het beest dat hij beloert nog achterna. Lang echter houdt hij dit niet vol.

Veel grooter dan zijn moed en nog grooter dan zijn kracht, is bij den poema de bloeddorst. Lang niet altijd vreet hij de prooi, door hem bemachtigd, geheel op. Heeft hij een dier buit gemaakt, zoo scheurt hij het den keel open en lekt het bloed op eer hij gaat vreten. Is het een groot dier, b. v. een kalf of een veulen, dan vreet hij enkel het voorgedeelte. Het overige bedekt hij met stroo of met zand, en keert dan den volgenden nacht terug om het restje op te smullen. Dit is te zeggen als hij in dien tijd niet wat anders heelt weten te krijgen, want gelukt dit, dan houdt hij het bij 't versche en laat het overige rusten. Óf dit geschiedt om anderen ook wat te gunnen — wijl hij zelf niet meer hebben wil — durf ik niet zeggen. Is een dier niet zoo groot, dan denkt de poema: een klein winstje een zoet winstje, en verslindt het geheel. Kan hij vele dieren, b. v. jongen in een nest, te gelijk aanvallen, dan doodt hij er niet maar één en vreet dat op, maar hij doet evenals de marters in onze streken. Hij vermoordt al de dieren en zuigt elk het bloed uit.

Gij begrijpt nu wel, hoe schrikkelijk zoo'n poema onder een kudde kan huishouden. De verwoestingen die hij in de troepen schapen en runderen aanricht, zijn soms ontzettend, 't Is gebeurd, dat één poema in een enkelen nacht dertig, veertig, ja nog meer schapen doodde. Van het vleesch vrat hij niets, doch hij dronk het bloed dat uit de opgescheurde keelen der arme dieren vloot. Toen die poema den volgenden dag in een bosch daar vlak bij werd doodgeschoten, vond men dan ook zijn maag nog vol bloed. Dat zulk een dier veel gejaagd en waar het kan uitgeroeid wordt, is dan ook best te be­ grijpen.

(Slot volgt.)

DE GEVOLGEN VAN EEN OORVEEG.

I.

De dertigjarige oorlog was een tijd van groote ellende voor Duitschland. Roornschen en Protestanten stonden tegenover elkander en bestreden malkaar fel. De oorzaken waren veelal dezelfde, als die bij ons tot den tachtigjarigen oorlog geleid hebben.

Weinige jaren vóór 1618, toen die dertigjarige oorlog begon, hadden de Protestanten al telkens geklaagd, dat de zoogenaamde godsdienstvrede werd geschonden. Doch dit klagen hielp bitter weinig. Want de toenmalige Duitsche keizer was geen man om op de klachten van sketters" veel te letten. Liefst zou hij gezien hebben dat al wat Protestantsch was weer uit het land verdween, 't Baatte dus weinig bij hem recht te zoeken. Daarom hielp men zichzelf. Op aansporing van den keurvorst van den Palts vereenigden zich een aantal Protestantsche vorsten en rijkssteden (zulke die een zelfstandig bestuur hadden) tot een verbond, dat het Protestantsche verbond heette. Dit strekte tot bijstand onderling tegen allen aanval en geweld.

't Duurde echter niet lang, of vaii Roomschen kant begon men dit na te doen. Er ontstond ook een Roomsch verbond ofZz^a; aan't hoofd daarvan stond vorst Maximiliaan_ van Beieren.

Nu regeerde te dier tijd over "de hertogdommen Jülich, Kleef en Berg, die niet ver van Nederland liggen, een hertog, Willem geheeten, die in de geschiedenis den bijnaam draagt van den goede of den onnoozele. Hij was niet wel bij zijn verstand. Deze hertog nu stierf zonder kinderen na te laten, en zijn dood was de^eerste aanleiding dat het tot vijandelijkheden kwam tusschen de twee partijen die, als gezegd, elk in een bond waren vereenigd.

Gij • moet namelijk weten, dat niet duidelijk was uit te maken wie eigenlijk de naaste en rechte erfgenaam des hertogs was, en wie in zijn plaats moest gaan regeeren. Zoo kwamen er dan al spoedig liefhebbers opdagen, die meenden dat zij er de naasten toe vi'aren, en we zullen zien wat daarvan 't gevolg was.

H00GENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juli 1895

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juli 1895

De Heraut | 2 Pagina's