GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Tucht en Doop.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tucht en Doop.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII

Het gebeurde met Ds, De Herder, van Bleiswijk, dat destijds heel de kerk in rep en roer bracht, is daarom zoo leerrijk, overmits er zoo duidelijk de hoogst belangrijke quaestie in was gesteld, of de kerk, in zake de Doop, een geestelijk dan wel alleen een kerkelijk oordeel over de ouders van het kind heeft te vellen.

Loope men over deze gewichtige quaestie toch vooral niet heen.

Het droef verhaal van Ds. De Herders strijd herlezende, ontveinzen we geen oogen blik, dat zijn optreden, voorzoover het doel aangaat, onze onverdeelde sympathie heeft en dat de triomf van zijn ambtgenoot De Ridder ons zeer aan het hart doet.

Er is geen quaestie van of Ds. De Herder was een teeder man, die door den schijn heen naar het wezen drong, en in zijn ziel geërgerd was door de leugen die reeds destijds in Christus' kerk rondsloop.

Hij zag voor oogen, hoe de Christelijke religie in breeder kring tot een hollen, kerkdijken vorm^ verbasterde, en besefte, dat dit niet zoo kon en mocht.

De gruwel der Volkskerk grijnsde hem tegen, en hij gordde zich aan, om in de kracht zijns Gods er tegen te getuigen, ook al moest het hem zijn ambt kosten.

In zulk een optreden nu ligt altoos iets dat aantrekt; maar ook brengt het steeds het gevaar met zich, dat een zoo geestelijk aangelegd man in het andere uiterste doorslaat, en den kerkeiijken vorm voor niets gaat rekenen.

Ge zondigt zeer zeker zoo ge uw lichaam ten koste van uw ziel verzorgt; maar ge zondigt ook, zoo ge het lichaam verwaarloost, en hierdoor de ziel in hallucinatiën overspant.

De kracht ligt in de harmonische verzorging van lichaam en ziel beide.

En zoo nu ook is het hier.

Wie den kerkvorm tot het één en al maakt, en naar het geestelijk wezen der kerk niet vraagt, schendt Gods tempel.

Maar ook, wie alleen voor het geestelijk wezen oog wil hebben, en den kerkeiijken vorm minacht en verwaarloost, berokkent niet alleen aan de kerk, maar ook aan het geestelijk leven groote schade.

Ook hier ligt de kracht eigenlijk in het evenwicht tusschen beide.

Dit toont ook het gebeurde met Ds, De Herder,

Hoe moedig hij ook begon, door zijn eenzijdig geestelijk drijven, heeft hij zijn reformatorische poging laten doodloopen, zijn gemeente geen stap verder gebracht, en zich zelven bloot gesteld aan het gevaar van geestelijke zelfverheffing

We pleiten daarom Ds, De Ridder, en zijn classicale medeleden, in het minst niet vrij.

Eer stuit het ons tegen de borst, als we Ds, De Ridder zijn belezenheid zien aanwenden, om met honderd en meer Bijbelteksten de misstanden in de Volkskerk te verdedigen, zonder dat ook maar ergens de aandrift uitkomt, om, anders dan Ds, De Herder, maar dan toch met iets van diens geestdrift tegen de voortwoekerende ^ontheiliging van Gods Verbond op te treden,

Hoe geliefd Ds, De Ridder ook in zijn dagen als prediker was, en hoe gretig soms nu nog zijn vele geschriften geraadpleegd worden, toch mist ge aldoor weer in dezen t geleerden veelschrijver dien diepen ernst, waarin de liefde voor het mystieke Lichaam w van Christus spreekt.

Ds. De Ridder ispatroon en advocaat van den kerkeiijken sleurgang geworden, en de prikkel, om tegen de ontheiliging die deze sleur met zich biengt, op te trekken, heeft hem nimmer gewond.

Komen we nu van Ds, De Herder en Ds, De Ridder op de zaak zelve terug, dan komt het geding blijkbaar hierop neer, dat eenerzijds het ongeoorloofde voor een ambtsdrager vaststaat, om zich het recht ann te iui.tigeii lOL het vcilcu vaa een persoonlijk, geestelijk oordeel, en dat anderzijds de ongeoorloofdheid blijkt, om onder het kerz g l kelijk oordeel è^n geestelijken grond iülaXca wegzinken.

Een ambtsdrager, die buiten den kerkeraad m, op zijn persoonlijken indruk afgaande, een eestelijk oordeel wil vellen, zet zichzelven n de plaats gVan den Kenner der harten, rijpt verder dan zijn arm lang is, en veroopt zich in ondraaglijke tirannie.

Want het is wel waar, dat de geestelijke ensch alle dmgen beoordeelt, en dat ods kind, met een oordeel der liefde, zich anzelf zekere meening vormt omtrent de eestelijke gesteldheid van de personen, met ie hij verkeert. Maar vooreerst zullen uist ^de'^teederste kinderen Gods hierin het chroomvalligst en het schuchterst zijn, terijl juist de harde naturen allicht aanstonds et hun oordeel gereed zijn, Ea ten anere is het vellen van zulk een oordeel eker alleszins noodig in ViWpersoonlijke ver-. oudingen, maar geeft u dit nog niet het inste recht, om dat persoonlijk oordeel u ook te laten gelden waar ge te spreken ebt als drager van het ambt.

Persoonlijk kunt ge van iemand die zich aanmeldt den indruk hebben, dat hij een warm, innig, oprechtelijk bekeerd kind van uw God is, en toch moogt ge hem in uw ambt niet tot het heilig Avondmaal toelaten, zonder dat hij in den kerkeiijken weg zij onderzocht.

En zoo ook kunt ge feitelijk van iemand den indruk hebben, dat < hij, hoezeer ook uitwendig rechtzinnig, toch van diepere genade niet afweet, en dat ge toch in uw ambt hem niet van het heilig Avondmaal moogt weren, zoo hij in niets tekort schiet in hetgeen de kerk voor de toelating tot het heilig Avondmaal eischt.

Nu leert intusschen de historie, dat deze laatste, onweerlegbare waarheid er telkens toe misbruikt wordt, om het kerkelijke geheel van het geestelijke los te maken, tot we ten slotte een dooden kerkvorm overhouden, die klaarblijkelijk tegen de geestelijke waarheid en werkelijkheid als pertinente leugen overslaat.

Men herinnert zich nog wat in 1886 te Amsterdam is geschied.

Tal van jonge personen door een Modern predikant onderwezen, zelf van onverbloemd Moderne overtuiging, en bij een Modernen kerkeraad buiten Amsterdam aangenomen, wilden van den kerkeraad toelating tot het heilig Avondmaal afdwingen.

Natuurlijk weigerde die kerkeraad.

Hij mocht niet anders. Toegeven ware verraad aan de eere van Christus geweest Want Zijns is het Sacrament des Avondmaals, en den kerkeraad is gezet, om de heiligheid van dit Sacrament te verweren.

Doch wat deed nu Dr. Vos c. s. in het Classicaal Bestuur van Amsterdam?

Waren deze heeren niet orthodox ? Predikten ze niet tegen de Modernen ? Stonden ze niet vuur en vlam tegen de Modernen over?

o, Gewisselijk.

Edoch, zoo redeneerden ze, kerkelijk is er tegen deze Moderne jongelieden niets te zeggen. Hun ouders zijn leden der kerk. Zij zijn in die kerk gedoopt^Bij ambtsvoorgangers dier kerk legden ze hun belijdenis af. Van tekortschieting in de belijdenis is officieel bij deze jongelieden niets gebleken. Kerkelijk zijn ze derhalve onberispelijk, moeten wij ze als orthodox beschouwen, ja, zelfs goed Gereformeerd heeten, en als in dien zin goed Gereformeerd laten wij ze dan ook toe tot het heilig Avondmaal.

Dit is het dan ook wat Dr. Vos c, s, in den dag des oordeels te verantwoorden zullen hebben, dat ze, wetende zoo goed als iemand het wist, dat deze jongelieden den Christus Gods openlijk loochenden, nochtans Gods Verbond ontheiligd hebben, do®rdeze loochenaars van den Christus en zijn zoenbloed tot het heilig Avondmaal toe te laten.

Want wel is toen de uitvlucht voorgewend: »Gij hadt ze eerst moeten inschrijven, en daarna moeten censureeren, "

Maar wat spelen met woorden dat was, blijkt daghelder uit het feit, dat Dr. Vos c, s, na ze te hebben aangenomen, aan censureering van diezelfde jongelieden zelfs niet hebben gedacht.

En toch dit booze kwaad, dat in 1886 in Dr. Vos c, s, zoo treffend uitkwam, zat van ondsher in onze kerk in. Bij Ds, De Ridder was het reeds in de 17de eeuw van hetzelfde laken een pak, zij het al in niet zoo ergerlijke afmeting.

Een kwaad, hierin bestaande, dat de kerkelijke mannen uit het koord der kerkelijke vormen zich een strop draaien, die ten slotte alle geestelijke ademhaling belet.

Uitwendige kerkvorm, en 'va? N& a.^\% kerkelijk wezen raken dan allengs geheel van elkander af. Instituut en organisatie verliezen elk verband. En in het eind is de geïnstitueerde kerk niets San een vormelijke vereeniging, die eiken geestelijken grondslag mist.

Men zet dan uit de kerk niet wie van Christus afviel, maar wie voor kerkelijk onrecht niet buigen wil. En omgekeerd, men laat in zijn kerk toe, en bekleedt zelfs in zijn kerk met eere, een ieder, die, onverscliillig of men den Christus belijdt of verloochent, slechts bereid is te bukken voor het formeele kerkelijke gezag.

Niet gehoorzaamheid aan den Christus, maar wel gehoorzaamheid aan de Reglemenen der kerk wordt dan voor toelating tot het heilig Avondmaal de onmisbare vooraarde.

Hiertegen nu moet met ernst en aandrang geprotesteerd en gereageerd, en ook de Gereormeerde kerken hebben nauw toe te ien, dat ze niet te eeniger tijd weer dezen oodlottigen weg op raken.

Het kerkelijk en het geestelijke oordeel ullen in deze zondige wereld elkaar nooit eheel dekken. En steeds moet toegegeven, dat er zekere afstand tusschen deze beide igt

Maar bij de volmondige erkentenis hiervan, moet het toch op elk punt van den weg, steeds de toeleg en de bedoeling der kerk zijn om met haar kerkelijk oordeel zoo na mogelijk, conform aan het geestelijk oordeel te zijn.

Als de kerk iemand bant, moet ze dit kunnen doen in de overtuiging, dat hij hiermede afgesneden is van Christus' Lichaam.Als zij iemand ten Avondmaal toelaat, moet ze dit doen kunnen in het besef, dat in hem een geloovige ten Avondmaal gaat.

Haar oordeel moge volle, volstrekte zekerheid missen, maar toch moet de zekerheid overhellen naar den kant waar haar beslissing ligt.

Steeds moet ze trachten den afstand tusschen haar leven en htt geestelijk leven te doen inkrimpen.

En nooit of nimmer mag ze, ziende en wetende dat het geestelijk onwaar zou zijn, goedspreken wat zich allicht kerkelijk nog zou laten redden.

Nooit mag de kerk tegen haar innerlijke overtuiging ingaan.

Altoos moet ze 7iit geloof handelen. Wat ze uit geloof niet doet, wordt haar tot zonde voor God,

Slechts op één ding moet hierbij nadruk gelegd, en dat is dit: De poging om het kerkelijke en geestelijke steeds in nauwer en inniger verband te brengen, moet niet in het incidenteele oordeel over het Sacrament gezocht - worden, maar moet aangewend door middel van de Tucht.

De Tucht, en de tucht alleen, is het van Christus geboden middel, om de gaping, de klove, den afstand tusschen hetgeen kerkelijk gelden zal en hetgeen geestelijk geldt, zoo weinig mogelijk van elkaar te laten afwijken,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Tucht en Doop.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's