GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de gemeene Gratie.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

XXXIII.

God dan de tijden der onwetendheid overgezien hebbende, verkondigt nu allen menschcn alom, dat zij zich bekeeren. Hand. 17 : 30.

We staan alzoo voor'het onloochenbare feit, dat er werkingen uitgaan, die haar oorsprong in de particuliere genade vinden, en die nochtan.s inv/erken op wat buiten de zaligheid valt. Deze werkingen kan inen gevoeglijk drievoudig indeelen. In de eerste plaats werkingen die uitgaan van het aanwezig zijn der kinderen Gods in deze wereld, van het optreden in het midden der wereld van de geloovigen, wil men, van de openbaring der kerk in deze bedoeling. In de tweede plaats werkingen die uitgaan van de predikatie des Woords, in allerlei \orm en op allerlei manier, door het gehoor en door lectuur. En in de derde plaats werkingen als waarvan in Hebr.

6 : 4—6 gehandeld wordt, d. w. z. iverkingen des Geestcs, die het gemoed en het bewustzijn van enlcele natuurlijke menschen aangrijpen.

De eerste soort werkingen gaan vanzelf en onopzettelijk toe. De tweede worden opzettelijk gezocht en gewrocht door de leden of de ambten - der kerk. De derde werkt God rechtstreeks op voor ons verborgen wijze. En van deze drieërlei werkingen nu moet erkend, dat ze i*. op de verkorenen ter zaligheid werken ; dat ze 2'*. hen die zich niet bekeeren, schuldiger stellen, en ten dcele Verharden; en dat ze 3*^., afgezien van zaliging of verharding, én op het algemeen nicnschelijk leven, en op het persoonlijk leven van vele enkele personen tot resultaat licbben : Sterking van de gemeene gratie, zoo rtegatief door uitbreking van zonde te voorkomen, als positief door de ontwikkeling van onze natuurlijke krachten, ia weerv/il van de zonde, te bevorderen. Voor vv'at ons onderwerp aangaat, zijn alzoo deze drieërlei werkingen wel herkomstig uit de particuliere genade, en werken ze op de verkorenen ook ter particuliere genade, maar ze blijven daarin niet besloten, docli stralen haar tinteling ook in de wereld uit, en komen onder dit hoofd voor als middelen waarvan God zich bedient, om dat lieel andere deel te bevorderen, dat Hij zich in het v.'crk der „gcmeenc gratie" heeft voorgesteld.

Dit laatste Vi'ordt terstond gevoeld, als men zich rekenschap geeft van wat te vcr-.staan zij, onder een Christelijke natie, een gekerstend volk, een Christelijke maatschappij, een Christelijken staat, en zooveel meer. Den zin dezer zeer gewone uitdrukkingen begrijpt men het best, zoo men hier Christelijk tegenover Heidensch of J\Iahonicdaanscli plaatst. De Christelijke wereld in Europa en in Amerika biedt een gansch ander schouwspel dan do Heidcnsche wereld in Azic en Afrika, of ook dan de Maliomedaansclie in de Levant en zijn uitvioeüngcn. Waarin bestaat nu dit verschil.?

Niet daarin dat er iets bovennatuurlijks aan lüu-oi)a of Amerika kleeft. Er komt in de Christenlanden niets bij het men.schelijke bij. liet is alles menschclijke ontwikkeling, nicaschelijke veredeling, menscheiijkc bcschavirig, menschelijke verlichting, menscheiijkc vooruitgang. Ilct zijn altegader krachten der menschelijke natuur, die ge in de Christenvolken ontluiken ziet. Krachten, die ni kiem ook bij de Heidenen en Aïahomedancn aanwezig zijri, maar die bij hen slechts, d even het kopje boven don bodem uitsteken, en dan verzengen en verdorren; maar die i.i do Christelijke maatschappij opwassen, bloeien en \'i-iicht dragen. Dit is dan ook de oorzaak, waarom vóór Golgotha vaneen menschelijke ontwikkeling in meer algemeeriCn zin geen sprake valt. Hoogstens was er bij enkele volken een nationaal opbloeien voor een tijd, maar \'an een msnscJielijke ontwikkeling, die de scluiilende krachten der menschelijke natuur als zoodanig deed uitkomen, was zelfs onder het Romcin.sche rijk geen sprake. Eerst waar het Evangelie de wereld ingaat en de kerk van Christus optreedt, neemt die menschclijke ontwikkeling een aanvang. En deze ontwikkeling van de schuilende krachten onzer natuur neemt al spoedig zulk een loop, dat het verschil tusschen de Christelijke en de nict-Christclijke v/ercld zich al scherper afteekent, en dat het niet lang duurt of het Christelijk deel der menschheid staat aan het hoofd van cdu menschelijke ontwikkeling, weerstaat alle verzet der rnet-Christehjkc wereld, en \-Gert na k-orten tijd heerschappij over iieel de wereld.

Vooral iü de vier laatste eeuwen is dit duidelijk geworden. Tot op dien tijd toe bood de Halve Maan nog krachtigen weerstand, en handhaafden de Heidensche volkeren hunne zelfstandigheid. Maar sinds is de Islam o^'erwonnen, en is in Azii.' en in Afrika het ééne volk voor en het andere na onder de heerschappij van een der Christelijke mogenheden gekomen. Alleen China maakte nog een uitzondering, maar is thans evenzoo aan het noodlottige keerpunt. En wie wanen mocht dat Japan toch het tegendeel bewijst, die vergeet dat Japan slechts in zooverre over zekere macht beschikt, als het in zijn levensvorm de Christelijke natiën is gaan nabootsen. De Christelijke natiën saam zijn nauwlijks één derde vari-de bevolking der aarde, en toch weet ieder, dat zoodra de Christelijke natiën één lijn trekken noch het Heidendom noch de Islam iets meer te zeggen heeft. De triomf van het Christelijk Europa is een volkomene. Duitschland telt slechts 55 millioen inwoners, China over de 400, en toch heeft men bij het jongste conflict tusschen beide landen, te Peking gesidderd in zijn onmacht, en te Berlijn in zijn machtsbesef getriomfeerd.

Waarin ligt nu die meerderheid van het hristelijke deel der wereld } Kan gezegd, at in Europa en Amerika althans de vergroote meerderheid der bevolking leeft it het geloof, den Christus is ingelijfd en olgotha in het hart draagt} In het minst iet. Zoo was het niet in vroeger eeuwen, n zoo is het nu evenmin. Bij de overroote massa is tegenwoordig niet anders an in naam van Christelijke aanhoorigheid prake. Duizenden bij duizenden hebben zich zelfs openlijk tegen de Christelijke elijdenis gekeerd. Meer op onderdrukking an op bevordering van het Christelijk geoof zijn de toongevenden bedacht. En overal waar het geloof weer moedig het hoofd opheft, moet het worstelen en strijd voeren, om een plek voor het hol van zijn voet te vinden. Nog altoos ontvangt men den indruk, dat het is en blijft een klein kuddeke, en dat van dat kleine kuddeke alleen de kern opwakcnde geloofskracht bezit.

En toch, ook al staat de groote menigte buiten persoonlijk geloof, toch blijft nog een ieder vasthouden aan den Christen-naam Een ieder zegt „Christen" te wezen, maar wil het wezen op zijne v\'ijze. De worsteling tusschen dat zich noemende Christendom en het iverjcnlijke Christendom is eeuwen oud, en eerst door allerlei ketterijen en scheurmakerijen doorgegaan, maar is in onze eeuw tot principieelc beslissing gekomen. Wat gij uw geloovig Christendom noemt, zoo voegt men ons toe, is een uit\'inding der kerk, iets dat men over het oorspronkelijk Christendom heengebouwd heelt, snaar dat met de ideale verschijning van den Zoon des menschen niets uitstaande heeft. De Christus - was geen bovennatuurlijke verschijning, maar een mensch in idealen zin, en wij die juist het echt menschelijke tot ontwikkeling pogen te brengen, zijn in zoover de wsxc discipelen van den Christus, als wij juist datzelfde bedoelen, waarvoor hij geijverd heeft. De loop der dingen was alsdan deze, dat het Christendom door zijn zijdehngschen invloed de gemeene gratie ongemeen gesterkt heeft, dat door die sterking der gemeene gratie de sluimerende menschelijke krachten wakker zijn geroepen, en dat thans die ontwaakte kracht der menschelijke natuur, in plaats van dit te erkennen, zich zelve in de plaats van het Christendom stelt, en zegt: Het echte Christendom dat ben ik. Het Christendom ligt niet in den Bijbel, niet in het Evangelie, en veel minder in kerk, ambt of dognia, maar het Christendom is algemeenc menschenliefde, menschclijke ernst en veredeling van menschclijke kracht. Het kind dringt de moeder terug, en schrijft aan zich zelven toe, wat het thans als leven bezit. Feitelijk is dat dan ook de nieuwe phase, waarin deze worsteling al meer ingaat. Er is geen strijd meer over ketterij, geen strijd meer over schisma, maar een principieelc worsteling tusschen het bovennatuiu-lijlce Christendom en tusschen die hoogere ontv, 'ikkeling waartoe de menschelijke natuur juist door het Christendom gekoinen is, en die thans het privilege van den Christelijken naam zich zelven toeSiscent.

Hoe droef deze uitkonist nu ook zij, en hoe gespannen er de toestand ook door worde, ons levert die uitkomst het voldingend bewijs, dat metterdaad de bovennatuurlijke gaven der particuliere genade in Gods hand dienst hebben gedaan en nog doen, om de gemeene gratie te sterken. liet doel immers der gemeene gratie is, om de fatale doorwerking van het verderf in onze natuur zoo te temperen en te stuiten, dat er ten eerste een men.schelijk leven mogelijk zij, en dat ten tweede de door God in onze menschheid gelegde kraclicn niet onder de aarde bedolven blijven, n; .-.ar opvlammen en den glans van zijn oorspri^/kelijk bestel vertooaen. Weluu, dat hviKJgt doel heeft de gemeene gratie slechts zeer ten deele bereikt bij volken, die van alle bovennatuurlijke gaven verstoken waren; en krachtig ter bereiking van dat doel, is de gemeene gratie eerst bij die natiën geworden, in wier midden de kerk van Christus was opgetreden.

Er is dus geen twijfel aan, of het zijn juist de bovennatuurlijke krachten, welke in verband met liet optreden der kerk openbaar werden, die deze sterking in de gemeene gratie hebben aangebracht, en haar het middel boden, om de menschelijke natuur, niettegenstaande het in haar inwonend bederf, toch zoo krachtig te doen opbloeien, als wij dit vooral in onze eeuw aanschouwd hebben. Natuurlijk wordt hiermede niet te kort gedaan aan het meer rechtstreeksche doel, dat deze bovennatuurlijke gaven met het oog op de zaligheid in de sfeer der particuliere genade hebben. Beweerd wordt alleen dat ze, behalve dit rechtstreeksche doel, ook een zijdelingsche werking hebben uitgeoefend en nog uitoefenen, en dat dit zijdelingsche effect strekt, om het menschelijk leven tot een hooger standpunt op te voeren, rijker te maken, te veredelen en in zijn volheid tot ontplooiing te doen komen. En dat niet slècltts in schijn, want daargelaten nu het vreeslij k woelen der zonde en de schijn waaraan velen zich vergapen, mag allerminst ontkend, dat er ook onder de kinderen der wereld in niet zoo kleinen getale dezulken worden gevonden, die door hun ernst en toewijding een „burgelijke gerechtigheid" openbaren, die én schoon in zich zelve is, èn verre uitgaat boven wat in vroeger eeuwen gekend is.

In het gemeen kan men zeggen, dat de scheidslijn die tusschen modernen en orthodoxen loopt, saftmvalt met dit verschil in opvatting van het Christendom. De moderne „Christenen" (om hun nu dien naam, waarop ze zoozeer prijs stellen, even te laten) kennen geen ander Christendom dan dat zich op men.schelijkc wijze, uit den mensch, als menschelijk levensideaal ontwikkeld heeft. Enkelen hunner geven daarom nog wel toe, dat achter deze menschelijke ontwikkeling de aandrift van het Oneindige gewerkt heeft, en dat die aandrift van den Oneindige nog in veler harten tintelt, maar dit blijft voor hen het Onbekende, dat toch nooit anders dan door het ons men­ .schelij k-bekende werkt. In het lange proces dier menschelijke ontwikkeling is nergens breuke geweest. De ééne toestand heeft zich uit den anderen toestand ontplooid. Dat Israël daarbij op religieus gebied fijner zintuig toonde te bezitten, is te verklaren uit den eigenaardigen aanleg van dat volk, en dat in den boezem van dit volk niemand centraal het godsdienstig leven rijker en dieper doorleefde dan Jezus, was resultaat van zijn persoonlijkheid. En al is het nu, dat deze beide factoren, en Israels aanleg als volk, en Jezus' persoonlijkheid, weer product waren van andere factoren, zoodat helder inzicht in alle atavistische gegevens, ons ook hier elk geheimnis zou doen doorgronden, ons ontbreekt vooralsnog dat heldere inzicht, dat ons mis.schien nimmer zal gegund worden. Maar vast staat niettemin als axioma, dat én Jezus én het Christendom niet alleen menschelijk in v.'ezen en natuur, maar ook geheel menschelijk in oorsprong zijn en over niet anders dan menschelijke krachten beschikten.

Het orthodoxe Christendom daarentegen belijdt, zij het oolc onder verschillende vormen, dat de gave kracht der menschelijke ontwikkeling door het intreden der zonde gebroken is, en dat dientengevolge zoomin Israël als zijn Messias, zoomin de wedergeboorte als de kerk, uit de evolutie van de oorspronkelijk in den mensch gelegde krachten kan verklaard worden. Hier wordt alzoo tweeërlei factor gesteld: de Goddelijke en de menschelijke, en naar gelang de verhouding tusschen tieze beide fatoren zuiver of onzuiver genomen wordt, trekt dit orthodoxe Christendom recht of scheef. Iets waarvan in het algemeen te zeggen valt, dat de orthodoxie er toe neigde, om den menschelijken factor te zeer in de schaduw te plaatsen, en in zooverre de reactie van het modernisme, waarin de miskende menschelijke factor zich eenzijdig wreken kwam, te voorschijn riep. Alleen het Calvinisme heeft zich juist cloor zijn belijdenis van de „gemeene gratie" hieraan niet bezondigd.

Juist toch het leerstuk der , , gemeene gratie" strekt, om op elk punt van den weg der historie, en op elk punt van de persoonlijke vorming van Gods kinderen, den men.schelij ken factor in het licht • te trekken.

De halve richtingen kunnen hier slechts even worden aangestreept. Ze zijn uiteraard van zeer onderscheiden mengsel, en al naar gelang in dat mengsel het ware of het valsche clement li'^t o"orwicht heeft, bestaat er hoop, dat deze afgedoolden terugkeeren, of zekerheid dat ze ten slotte geheel moeten afzwerven. Wat men „Groningers", oudere ethischen, jongere ethi.schen, moderne orthodoxen, of vermittlungs-theologen noemt, zijn altegader theologische mcstiszen, voortgekomen uit de vermenging van twee principieel tegenover elkander staande beschouwingen van het Christendom. Aan de ééne zijde het orthodoxe Christendom met zijn belijdenis der Drieëenheid, van den Christus ais Gods eeniggeboren Zoon, van de Verzoening door zijn bloed, van de Heihge Schrift als de openbaring van Gods wil, en van de Sacramenten als Verbondzegelen; en daar tegenover het moderne Christendom, dat in dit alles voortbrengselen van kerkelijk vernuft ziet, en daarom die dogmatiek verwerpt, die de Schrift tot een natuurlijk product maakt, en het Christendom als puur menschelijk opat. Tusschen die beiden in plaatsten zich nu e halve richtingen, en dat wel thans meest in rieërlei verschijning, philosophisch, my.stiek, f historisch.

Philosophisch zijn deze halve richtinen begonnen, zich aan Schleiermacher, n door Schleiermacher aan Schelling of an theosofen als Von Baader aansluitend.

zoo lieten ze in naam de dogmata voor at ze waren. Bezigden schier alle orthooxe termen en uitdrukkingen. Maar gaven r een plooi en v/ending aan, die feitelijk un theologie in onklare philosophic deed pgaan. Meer gewoon is thans de mystiehe ichting, , die afziet van de mogelijkheid om et mysterie te verklaren, in de roerselen an het gemoed, zoo bij de Godsmanneii vanuds als bij de vrom.en zekere werkingen ods erkent, om ons te zaligen, en langs ien weg althans de zielkundige mysteriën an het Christendom vasthoudt, onderwijl e met name de Heilige .Schrift ontdoet van aar heiiig karakter. En het laatst is daarbij hans een .meer historisclie richting gekoen, die wars van het metaphysische, en nziende, hoe gevaarlijk het drijven enkel p de mystiek van het gemoed kan worden, chter de kerk, en achter de apostelen, aar den Christus des Evangelies teruggrijpt, n nu acht, beter dan de apostelen ons den hristus te kunnen verklaren. Die drie richingen vindt ge thans ook in ons land onder at men in het gemeen de Ethischen noemt.

Een zeer gemengd gezelschap alzoo; en te emengder, omdat bij elk dier drie richtinen tweeërlei soort mannen schuilen ; eenerijds mannen die nog door het geloof een and aan Jezus hebben, maar verduisterd ijn in hun blik op den Heiland; maar ook nderzijds lieden der v.'creld, die metterdaad met de Modernen op één lijn gaan, maar en veclvervigen rok van Jozef nog steeds m de lenden plooien.

Doch met wat onderscheiden namen, en nder wat verschillende vormen zich het hristendom ook aandiene, feitelijk blijft e toestand daaronder wat hij ^vas. Zoo in Europa als in Amerika vindt ge een Chriselijk volksleven, dat in allerlei aanwijsare opzichten van het volksleven in Heiensche en Mahomedaan.sche landen afwijkt, en, en deze afwijkingen zijn niet toevallig, aar door den invloed van het Christendom ot stand gekomen. Iets wat reeds daaruit lijkt, dat deze afwijkingen nergens elders Koo voorkwamen, waar het Christendom iet optrad, overal en bij alle volkeren voorwamen, v.'aar het Christendom zijn intrede ield, en zelfs terstond te bespeuren vielen, oodra het Christendom er vasten voet kreeg. , Vat onlangs nog omtrent den keer in het .aatschappelijk leven op Celebes gemeld erd, bevestigt dit opnieuw.

Maar al mag en moet in dien zin nze maatschappij, in het gemeen geno-.en, een Christelijke heeten, dit neemt niet eg, dat dit Christelijk karakter alleen in et centrum gaaf is, en zwakker wordt naarate ge meer den omtrek nadert. Het cenrum ligt bij elk volk in de gekendcn des eeren. Zij zijn het die de heilige vaten ragen. In hen is het dat de krachten der edergeboorte, des geloofs, en der heiligaking telkens opnieuw gevoed v, - orden uit aar bron in God. In dat centrum is Chrisus Koning in zijn kerk. In dat centrum erkt God de Heilige Geest als inwonend God. aarna komt de kring der waarneembare erk, reeds met hypocrieten vermengd, en aarom steeds onzuiver. Dan de breede ring der du.sgenaamde volk.skcrk die als orm waarde bezit, en nog veel uitstekende lementen in zich bevat, maar toch in haar roote massa niets dan een naam-Christenom vertegenwoordigt. — Voorts vindt ge an nog den steeds slinkenden en afnemenden ring van de lieden der traditie, die nog zekere vormen van het aloude Christendom bijhouden, die nog bidden, vaak nog in den Bijbel lezen, en op feestdagen ter kerke gaan.

Daarachter komt de kring der moderne Christenen, die er voor uitkomen dat ze met al het oude gebroken hebben, maar toch in Jezus hun ideaal blijven vinden. Na hen dienen zich dan aan de maatschappelijk braven, maar die volkomen atheïsten zijn geworden, en ook van het moderne Christendom niets weten willen. En eindelijk vindt ge aan den buitensten omtrek die zeer breede kringen van lieden, die aan niets denken, om niets geven, maar dan ook feitelijk van allen invloed op het volksleven verstoken zijn, en die óf enkel leven voor hun zaken, óf opgaan in genotzucht, óf verkwijnen in den poel van het pauperisme en de misdaad.

Past ge nu hierop de onderscheiding tusschen de particuliere genade en de gemeene gratie toe, dan is het duidelijk, dat de particuliere genade alleen in haar centrum haar eigen werk uitricht, en dat alle invloed ten goede, die voorts op den breeden volkskring van het Christendom uitging, niet ter zaligheid leidt, alzoo niet particulier is, maar invloeit in het werk der gemeene gratie, dat strekt, om, ook afgezien van toekomstige zaligheid, het menschelijk leven hier op aarde te ontwiklcelen en te veredelen, doordien ze de doorwerking van het gif der zonde stuit.

Iets hiervan erkennen zelfs de moderne Christenen. Ze geven namelijk toe, dat, te midden der donkerheid waarin eens het leven onzer voorvaderen gehuld was, de kerk van Christus metterdaad een licht heeft ontstoken, dat op krachtige wijze de verlichting en beschaving dezer volkeren bevorderd heeft. De diensten op die wijze door het kerkelijk Christendom aan de beschaving bewezen, stellen ze zelfs op hoogen prijs, en gaarne zijn ze bereid deze goede diensten nogmaals te aanvaarden, waar dat kerkelijk Christendom, door middel der zending, nogmaals de eerste opvoeding van nog geheel onbeschaafde volken van Azië of van Afrika op zich wil nemen. Alleen maar, verder dan de kinderkamer mag h. i. die invloed niet gaan. Is die eerste opvoeding der volken voltooid, dan moeten deze volken van de Christelijke kerk naar de Humanistenschool; en dan eerst zullen zij, modernen, de zich ontwikkelende volken tot hun dusgenaamd hooger standpunt opleiden. Juist zooals nu nog enkele moder­ . nen niet ongaarne zien dat hun kinderen orthodox worden opgevoed, mits zij maar vrij blijven, om straks als de orthodoxie haar diensten aan de kindekens voleind heeft, aan hun kinderen de onhoudbaarheid \'an al die dwaze stellingen te onthullen. Juist daartegen echter dient het Christendom zijn wel bewust protest in. Ook als de volken tot hooger ontwikkeling voortschrijden, wil het den toon blijven aangeven. Of om het practisch uit te drukken, het Christendom laat zich niet in de lagere school opsluiten, het ei.scht ook toegang, en toegang met eere, voor de Gymnasiale en Universiteit.sstudiën.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 januari 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Van de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 januari 1898

De Heraut | 4 Pagina's