GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Bazuin gaf Ds. Gispens zwanenzang aan zijn Jerusalemiet. Ook de lezers van di^ Heraut zullen er prijs op stellen, dien voluit te hooren :

Zooals ge weet, eindigt met dit jaar mijn arbeid als Redacteur van de Bazuin, en daarmede is ook mijn schrijven aan u geëindigd.

Door vriendelijke beschikking van H. H. Curatoren der Theologische School is mij wel de gelegenheid aangeboden om mijn «Brieven'' aan u voort te zetten, maar ik heb gemeend hiervoor te moeten bedanken.

De redenen die mij hiertoe bewogen, zijn voor mij overwegend, doch voor u en anderen wellicht niet afdoende.

Evenwel is het toch niet onbegrijpelijk, dat men op eenigen leeftijd gekomen, en als men eenmaal op het lijstje staat van de oudste predikanten, neiging gevoelt tot beperking van arbeid, die niet volstrekt noodig is.

Niet dat het schrijven van een brief zulk een heksenwerk is, maar in een brief, die gedrukt wordt, dient iets te staan. Het gaat daarmede als met het manna in de woestijn. Eer men het in huis had en brood bereiden kon, moest het ingezameld worden.

En dat is, zoowel in het spreken als in het schrijven, de arbeid die de meeste inspanning vordert en den meesten tijd vereischt. Schrijven is het minste.

Ik heb eens gelezen, dat aan een auteur wcrd opgedragen een nieuw tooneelstuk te maken, dat op een bepaalden tijd klaar moest zijn. Toen die tijd daar was en men het stuk kwam halen, zeide de auteur, tot groote verbazing en teleurstelling van den tooneeldirecteur: het stuk is geheel klaar, op het opschrijven na.

Dit geheim begrijpen de menschen niet, ook niet wat den kansel-arbeid betreft. Liefst ziet men den predikant de gansche week kopje-onder-doen in allerlei arbeid in de gemeente, in vereenigingen en vergaderingen, en dan verwacht men 's Zondags niet alleen voedzaam maar ook smakelijk brood, niet te week en ook niet te hard gebakken, zelfs, als het mogelijk ware! brood naar ieders smaak.

Hoe hij aan 't meel moet komen, en aan den tijd om het niet slechts warm maar ook gaar op tafel te zetten, dat is zijn zaak, daar bemoeien de menschen zich niet meê.

Dikwerf wordt, en terecht, verbazing uitgesproken, over de reuzenkracht van den Redacteur van Standaard en Heraut.

Maar wie hem ooit aan 't werk heeft gezien, weet, dat hij, dank zij zijn enorme kennis en veel omvattende wetenschap op elk gebied, bezield door de aangeboren genialiteit, niet zoo snel kan schrijven, als de gedachten en de redeneeringen hem toevloeien.

Ik wil maar zeggen, dat het voor een gewoon mensch m^er inspanning vordert dan vermoed wordt, om elke week iets op te schrijven, dat niet tot het slechtste van alle genres, het vervelende, behoort.

Dat de thans bestaande toestanden ook invloed hebben uitgeoefend om mij van geregelden persarbeid te onthouden, wil ik niet ontkennen.

Er is een tijd geweest, dat men mij een koppelof verbindingsteeken noemde tusschen de Christetijke Gereformeerden en de Hervormden. Dat deed men niet om mij te vleien, want tusschen een kop pelteeken en een vocaal is nog al verschil. Maar ik vatte het metsfgoed humeur op. Want werkelijk is het altijd mijn streven geweest om te verbinden, wat saam behoort.

Het behoort tot de verkwikkendste herinnerin gen uit mijn leven, , dat ik heb. mogen mede weteen om de vereeniging der kerken, in 1869 en 1892, te helpen bevorderen, en op beide Synodes, als Bijzitter of Vice prseses, en als Praïses, mede leiding aan de zaken heb mogen geven, en niet helminst dat ik de samensmelting der kerken te Amsterdam heb mogen beleven en het laatste deel mijns levens, naar ik hoop, in de Gereformeerde kerk mijner geboortestad mag dienen.

In de ééne gemeenschappelijke zitting van de Vereenigde Synodes, op dien gedenkwaardigen 16 Juni van het jaar 1892, heb ik o a. gezegd: sWij zijn nu één geworden; en God geve, dat wij eer lang zoo samengevloeid en samengesmolten zijn, dat niemand begrijpt, waar de samenstellende dee len gebleven zijn.

»Het is toch geen samenvoeging van «ijzer en leem, " maar van-ijzer met ijzer, van zilver met zilver, van goud met goud! v d w

«Die samenvoeging geschiedt in het vuur; — e daarin, broeders, worden wij zoo vast gesmeed, dat z alleen de kenner nog zal kunnen ontdekken, waar v de samenvoeging (de lasch) ligt. Wij zijn gegaan en zullen nog gaan door het vuur van critiek en kwaadspreking. Nu dat is goed. We hebben zelf wel eens den hamer gebruikt, zoodat sommigen b zeiden, ze slaan alles kort en klein. Maar de God d des hemels wist, waar de slagen moesten neder­ g dalen, en Hij heeft onze harten bestierd en het d vuur gebruikt om de gebroken doelen weder saèm s tot een geheel te maken, zoodat wij hier staan voor e Overheid en volk in 't midden der natie, als ééne e erk, met den éénen heerlijken naam, die onzen Vaderen zoo dierbaar was: y> De Gereformeerdee erken in Nederland" waarin alleen maar plaats g s voor de souvereiniteit van den Christus Gods.”

Voor zoover van de zijde der Hervormden van ulk een »naïef optimisme" kennis werd genomen, s het met schouderophalen en een weinig vroo ijkheid begroet En van een anderen kant zijn mij age scheldwoorden, aanvallen op mijn karakter, elfs op mijn betrekking tot God, niet gespaard. n in den kring der broederen zelven is het mij oelbaar geworden, dat ik het vertrouwen niet eer zooals vroeger genoot.

Toch berouwt het mij niet, die woorden gesproen te hebben, al zijn ze door de uitkomst niet en volle bevestigd.

Tot die teleurstelling heeft zeker de Opleidingswestie veel bijgedragen. En in het stadium, waarin eze kwestie tegenwoordig verkeert, is er, naar den ensch gesproken, weinig hoop op eene spoedige, evredigende oplossing.

Meer zeg ik daar liefst niet van.

Van 1888 af tot 1893 is er ernstig gearbeid aan et uitstippelen der lijnen, waarlangs de eenheid an opleiding zou kunnen verkregen worden. Zelf eb ik daar ook aan mogen medearbeiden. Die rbeid is echter niet met den gewenschten uitslag bekroond.

En als men voortgaat aan de eene zijde bij de enoeming van Theologische professoren de leus s t te handhaven: ^de kerk er buiten" en aan de andere zijde de Theologische Faculteit uit het ka der der Vrije Universiteit wil licuten en die Faculteit geheel en al tot het gebied der kerk over ïvil brengen; voortgaat om zonder voorafgaand overleg en onderlinge bespreking de dingen te willen regelen, — geloof ik niet, dat we de eenheid van opleiding spoedig zullen beleven.

En ook in het gewone kerkelijke leven komen zooveel vragen thans voor, die mij vreemd zijn, en ook zoovele wier beantwoording boven mijn bereik gaat, dat ik het verstandiger oordeel te zwijgen dan te spreken.

In de Bazuin alleen over buitenlandsche zaken te schrijven, en de binnenlandsche geheel onaangeroerd te laten, gaat toch niet

En in een tijd, waarin het electrisch licht steeds meer in gebruik komt, doet men wijs, als men zijn ouderwetsch patentolie-lampje maar wegbergt. Men vindt die moderateur's nog slechts bij groote uit zondering, meest bij dames van leeftijd, die het - zoo'n zacht licht vinden, en dat bovendien weinig brandgevaar oplevert.

Gij moet mij dus niet kwalijk nemen, als ik mijne »Brieven" aan u st-^ak Een aantal jaren heb ik u, naar mijn beste weten, en meestal met lust en opgewektheid, trachten in te lichten van de dingen, die onder ons geschieden Maar men heeft, niet geheel ongegrond, opgemerkt, dat ik in de latere jaren blijkbaar onder de pressie verkeerde. Ik weet ook, dat ik sommigen, die mijne »Brieven" aan u lazen, wel eens boos maakte; dat ik anderen een gullen lach afdwong; doch ik hoop ook enkelen gesticht te hebben.

En nu leg ik de pen neder in het bewustzijn en onder de getuigenis mijner conscientie, dat ik, ook in de pers, en onder alle afwisseling en wijziging van inzicht en oordeel, gezocht heb den vrede, de eenheid van de kerke Gods in ons dierbaar vaderland, en gepoogd heb met allen, ook buiten de Gereformeerde kerken, die in Christus hun Heere en Heiland belijden, zooveel ik vermocht, in waar deering, liefde en vrede te verkeeren.

Ik spreek dan ook niet van mijn «geringen arbeid." Want niemand, die zich eenigermate bewust is, van hetgeen hij door Gods genade gemaakt is en zijn kon. houdt zijn arbeid voor zóó gering dat hij geen waardeering zou mogen vragen.

Evenwel moet ik ook een der schrijvers van de Oud-Testamentische Apocryphen nazeggen: /« dien ik dit wel ende gelijk dit in een historie be hoort bijeen gesteld hebbe, dat is mijnen wille ge weest, maar indien ik het slegtelijk hebbe gedaan, dat is hetgeen ik hebbe kannen doen." 2 Maccli. I5:32

Ten laatste richt ik nog een bede tot u Name lijk een ernstig verzoek, dat gij niet nalaten zult de Bazuin te blijven lezen. Haar inhoud zal stellig in belangrijkheid winnen, nu de redactie in zoo bekwame handen overgaat. Ook is het noodig, het »hoor en wederhoor" te betrachten, om niet al te eenzijdig te worden. Indien ik eenige goede herinnering bij u mag nalaten, voldoe dan aan dit verzoek!

In de sluitingsrede der Synode van 1892 (in de Plantagekerk te Amsterdam) heb ik o. a. dit gezegd: »De Schrift getuigt: »»wij hebben hier geen blijvende stad, mnar zoeken de toekomende, "" waarmede de Heilige Geest dit wil zeggen, dat de Oude Bcdeeling niet bestemd was om te blijven. Zoo ook moeten wij vooruit. Soms gaat het wat snel, doch wij zoeken, niet twijfelende, maar in het geloof, aan de hand des Heeren.”

»Wij gaan nu uiteen als Synode der Christ. Geref. kerk, maar we gaan niet uit elkander, we krijgen broeders en zusters er bij: we zullen met hen kunnen samenleven, als we maar veel bidden om den Geest, die ons leert bidden om den vrede van Jeruzalem.’

Zoo zij en zoo blijve het!

Bid, o, bid met ons om den vrede van Jeruzalem! Wel moeten ze varen, die hem beminnen.

Toch zal broeder Gispen zijn pen nog niet rusten en roesten laten.

Een man, zoo zeldzaam begaafd, om jaar in jaar uit het oor van ons kerkelijk publiek te boeien, kan niet, tegen zijn natuur in, stil zitten.

Maar de dagtaak, het altijd weer moeten, dat heeft nu uit.

En daarom brengt ook de Heraut bij dit officieele afscheid aan Ds. Gispen den dank van redactie en lezers voor zooveel kostelijks, als hij ook ons vergunde in deze rubriek Uit de Pers van hem over te nemen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's