GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mysticisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mysticisme.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Alle openbaring van God is in of door de geschapene dingen, en nu wil het Mysticisme buiten die geschapen dingen om, zonder tusschenkomende middelen, rechtstreeks en op een eigen manier, inzicht in het eeuwige en gezicht|op den Eeuwige ontvangen.

De gedachte hieraan komt, laat u dit niet verwonderen, op bij het lezen der Heilige Schrift.

Denk slechts aan den heiligen apostel Paulus, wiens brieven zoo lijnrecht tegen het Mysticisme overstaan, en die toch gedurig bericht van wondere dingen die hem overkomen, van voor hemzelf onbegrijpelijke openbaringen, die hem te beurt gevallen zijn.

Of verhaalt hijzelf niet, hoe hij, toen veertien jaar geleden, „opgetrokken is geweest in den derden hemel." Een openbaring, die zoo raadselachtig toeging, dat hij zelf er bijvoegt: of het mij overkomen is in het lichaam of buiten het lichaam weet ik niet." Maar al wist hij zelf niet te zeggen, of hij met lichaam en ziel, of enkel met de ziel, was opgeheven, stellig en beslist vertelt hij ons, dat hij „opgetrokken werd in het Paradijs", en dat hij in dat Paradijs „gehoord heeft onuitsprekelijke woorden", zulke woorden „die het een mensch niet geoorloofd is te spreken." (2 Co. 12 : 1—4).

Of dit, gelijk sommigen beweren, terugslaat op het gebeurde op den weg naar Damascus, dan wel op een gansch andere openbaring, blijve hierbij in het midden; doch vast staat door deze verklaring van den apostel, dat hem iets geheel buitengewoons overkomen is, iets buiten de gewone orde der dingen om, en iets waarin hij gevoelde als in een teeken van bijzondere genade te mogen roemen.

Toch bleef Paulus ook daaronder zichzelven volkomen meester. Zijn God zorgde voor zijn ziel. Hij gevoelde zeer goed, dat zulk een openbaring hem tot hoogmoed en zelfverheffing verlokte. Of moest hij niet een geheel buitengewoon persoon zijn, als zoo iets hem boven anderen gegund werd?

En hierin nu is het onderscheid tusschen een apostel als Paulus en het kranke Mysticisme: De kranke Mysticus geeft aan die neiging tot geestelijke zelfverheffing toe, de heilige apostel bestrijdt die ook in zijn hart opkomende gezindheid.

Hij wil wel roemen, maar niet op dwaze manier. „Zoo ik roemen wil, " dus gaat hij voert, „ik zal niet onwijs zijn." Want al verzwijgt hij het feit zelf niet, hij gaat er opzettelijk niet verder op in, om geen opspraak te maken. „Ik zal de waarheid zeggen, , maar voorts houd ik daarvan af, opdat niemand van mij denke boven hetgeen hij ziet dat ik ben, of dat hij uit mij hoort." (vs. 6).

Meer nog, hij erkent, dat hem zelf misschien de zucht naar zelfverheffing zou hebben medegesleept. Maar zijn God heeft voor hem gezorgd, en die zelfverheffing tegengegaan door hem een scherpen doorn in het vleesch te geven. „En opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zoude verheffen, zoo is mij gegeven een scherpe doorn in het vleesch, namelijk een engel des Satans die mij met vuisten sloeg, opdat ik mij niet zoude verheffen.

Dit moet, blijkens het verhaal, saamgevallen zijn met die wonderbare openbaring, of althans kort daarna gevolgd zijn. Zoo kwam de apostel "in angst en nood. In stee van te roemen, ging hij in zijn angsten smeeken. De biddende gestalte kreeg weer de overhand. „Hierover heb ik den Heere driemalen gebeden, opdat Satan van mij zoude wijken." Toen kreeg hij ten antwoord:

„Mijne genade zij u genoeg, want mijne kracht wordt in zwakheid volbracht." En zoo kwam Paulus tot het zielsbesluit, om die openbaringen niet op den voorgrond te schuiven: „Zoo zal ik dan veel liever roemen in mijne zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. (vs. 7, 8, 9).

Juist dus het omgekeerde van hetgeen ge bij het Mysticisme waarneemt. De mystiek-kranke zinkt al meer in het gepeins over zulke „gezichten en openbaringen" weg. Of ze waar of ingebeeld zijn, onderzoekt hij niet eens. Hij geeft er zich aan over. Hij zoekt er het één en al in. Hij vertelt ze, en hij verhaalt ze, en smukt ze onder het vertellen nog op. En ten slotte wordt hij voor zijn eigen besef een geestelijk buitengemeen bevoorrecht mensch, in eigen oog een buitengewoon voorwerp van openbarende genade, en het streelt hem, zoo hij merkt, dat ook anderen, ter wille van die openbaringen, hem als een bijzonder kind van God eeren.

Dit is hier de practische wigge tusschen het echte en het valsche, maar dan ook juist de wigge die de zaak uitwijst.

Toen er in verband met Gods Bijzondere Openbaring instrumenten noodig waren, die buitengewone openbaringen ontvangen moesten, heeft God hun tevens het tegengif geboden, opdat ze niet het geestelijk slachtoffer zouden worden van hun buitengewone roeping. Zij daarentegen, die wandelen in inbeeldingen van gezichten en openbaringen, kennen dat gewicht aan de klok niet, missen dat tegenwicht, en geven zich dientengevolge zoo goed als altoos, zij het ook met verschil van graad, aan geestelijken hoogmoed en aan geestelijke zelfverheffing over.

Vrij zeker mag men het opkomen van het Mysticisme dan ook verklaren uit de zucht, uit de neiging, om hetgeen in vroeger dagen aan de instrumenten der Bijzondere Openbaring is te beurt gevallen, ook op zichzelven toe te passen en in eigen leven verwerkelijkt te zien.

Zóóals God zich aan zijn profeten en apostelen openbaarde, alzoo wil men dat God zich ook aan de eigen ziel zal openbaren.

Het onderscheid . tusschen hetgeen destijds geschied is, om de Bijzondere Openbaring tot stand te brengen, en tusschen het leven der Christenen dat volgen moest, als eenmaal die Bijzondere Openbaring voltooid zou zijn, wordt niet gevoeld noch ingezien.

Zooals het toen was, zoo wil men het ook nu hebben. En als dan de verbeelding levendig is, en men waant gezichten en openbaringen te ontvangen, ^^an gaat men vanzelf uit de hoogte neerzien op hen die dat bijzondere niet hebben, en zich in eenvoudige vroomheid houden aan het in de Bijzondere Openbaring gegeven licht.

Zij willen een meerder, een hooger licht. En gelukt het hun, zich in de inbeelding dat zulk een hooger leven hun ten deel viel, in te werken, dan staat het al spoedig voor hen vast, dat het hun geschonken licht staat boven het licht van het Woord, en beginnen ze op de Heilige Schrift neer te zien als op het a-b-c-boek voor pasbeginnenden, maar waar zij verre boven verheven zijn.

Op het terrein der Bediening neemt men soms hetzelfde waar.

Omdat Paulus verklaren kon, en verklaren moest, dat hij niet van menschen, maar van God zelven geroepen was tot de Bediening, komt men dan onder den indruk, dat een rechtstreeksche roeping tot de Bediening hooger staat dan een roeping die door menschen tot ons komt. Men begint dan op de roeping door menschen uit de hoogte neer te zien De geroepenen door menschen acht men dan huurlingen te zijn. En verre boven die huurlingen acht men zich zelven verheven, omdat men immers zelf een roeping ontving van kooger orde, een roeping tot de Bediening niet door menschen, maar van God.

Schier alle leiders der mystieke secten zijn in dat bewustzijn opgestaan; en wie geregeld de Heraut las herinnert zich nog wel uit vroeger jaren, hoe we in een anders hooggeachten broeder, maar die sinds eigen wegen koos, die zelfde dwaling, met beroep op Gal. i : i verdedigd, moesten bestrijden.

Nu is het volkomen waar, dat deze inbeelding van „gezichten en openbaringen" te hebben ontvangen, niet bij allen even ver gaat. Er zijn er zelfs velen, die het in niets anders zoeken, dan dat God hun bepaalde woorden uit de Schrift voor den geest brengt, iets wat, in gewonen zin genomen, elk kind van God uit eigen ervaring beamen zal. Alleen maar, en hieraan herkent ge het begin van de dwaling, zij die naar het Mysticisme neigen, zoeken hierin niet igts gewoons, maar iets bijzonders, en zijn geneigd in dit voorbrengen van Schriftwoorden een buitengewone leiding Gods te zien. Zij zullen het daarom telkens aan anderen verhalen, en als ze merken dat dit indruk maakt, vermenigvuldigen z^ de voorvallen, en gaan in eigen schatting naar boven. En juist dit laatste: het naar boven gaan in eigen schatting, is het onveranderlijk ken teeken, dat er een ziekelijke en daarom zondige toestand intrad.

Doch hoe verschillend en uiteenloopend de verschijnselen ook zijn mogen, het Mysticisme vindt zoo goed als altijd zijn oorsprong in wat de Schrift zelve ons verhaalt van hetgeen aan profeten en apostelen, en ten deele aan de eerste Christenen, is te beurt gevallen.

Het is daarom zoo verkeerd om het Mysticisme te bestrijden, door de mogelijkheid van zulke gezichten en openbaringen te loochenen, en ze op zich zelve als ongerijmd voor te stellen.

Wie dien weg inslaat, komt terstond met de Schrift, zelve in tegenspraak, en kan niet van dwaling overtuigen, omdat de Mysticus zich aanstonds op de Schrift beroept, en u daaruit tal van uitspraken voorlegt, die aantoonen, hoe de heilige mannen Gods in vroeger dagen metterdaad zulke openbaringen ontvangen hebben. En dan staat ge machteloos. Consequent toch zoudt ge dan ook wat de profeten en apostelen omtrent zichzelven berichten, in twijfel moeten trekken. En kunt ge dit niet, en moet ge ten slotte wel toegeven, dat bij deze heilige mannen soortgelijke dingen voorvielen als deze mystieken u van zichzelve zeggen, dan ontkomt ge niet aan de conclusie, dat zij dus met die heilige mannen op één lijn staan, en dat gij, die zulke zielservaringen mist en miskent, beneden hen staat in geestelijke waardij. God de Heere heeft dan met hen bemoeienissen, die Hij met u niet heeft. En het noodzakelijk gevolg is, dat ge, juist door uw verkeerde bestrijding, den mysticus stijft in zijn opzet, in stede dat ge hem van zijn dwaling zoudt terecht brengen.

Bij de beoordeeling en de bestrijding van het Mysticisme, althans van zijn formeele zijde, komt het er veeleer op aan, eenerzijds de mogelijkheid van zulke gezichten en openbaringen helder in te zien, en te erkennen dat ze metterdaad hebben plaatsgegrepen; en anderzijds juist uit het motief waarmede ze destijds plaatsgrepen, den regel af te leiden, die maakt dat ze zich thans niet herhalen.

Hadden ze destijds plaats met een bepaald doel, met een duidelijk aanwijsbare strekking, dan rust op den mysticus die staande houdt dat ze ook hem te beurt vielen, de bewijslast om aan te toonen, dat ze ook bij hem voor datzelfde doel dienen en van gelijke strekking zijn. En kan hij dat niet, blijkt veeleer, dat dit doel bij hem niet bestaan kan, dan zinkt hem daarmede de grond voor zijn beweringen onder de voeten weg.

Goed vooral is het, in verband hiermede, te wijzen op het feit, dat naast de profeten de valsche projeten opstonden, die zich insgelijks op gezichten en openbaringen beriepen, maar waarvan de Schrift getuigt, dat ze zich beriepen op de gezichten van hun eigen hart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Mysticisme.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's