GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZWERVELINGEN.

II.

Over de verschansing van de Zwarte Arend geleund, met strakken blik voor zich uitziende, stond een man te staren naar de kust, die langzamerhand uit zijn oog verdween Hij had niet met hand of hoed tot afscheid gewuifd. Ook lette hij niet op de beweging om hem heen. 't Was als ging 't hem niet aan wat daar ginds of op het schip geschiedde, en als waren zijn gedachten elders.

De man zag bleek. Hij was niet groot van gestalte en heel zijn voorkomen teekende zoo niet zwakheid dan toch afmatting. Het zwaar, donker haar, dat onder ds muts te voorschijn kwam, stak, evenals de dichte, zwarte baard, sterk af, bij de ver van kleurige wangea en het blanke voorhoofd. Zijn bruine oogen hadden gloed noch levendigheid, terwijl hij daar als wezenloos tuurde in de verte, en slechts nu en dan met de hand over het gezicht streek. Die hand was blank en fijn, en behoorde zeker niet aan iemand die gewoon was zwaar werk, te land of ter zee, te verrichten. Trouwens ook de kleeding bewees dat, die, schoon tamelijk versleten, toch nog, dat de drager een heer was. 't Woord beteekende toen meer dan nu. —

De man van wien we spraken heette Nikolaas Pietersz, en was niet ouder dan dertig jaar, al kon hij op 't oogenblik best doorgaan voor een veertiger. Dat hij met zoo groote onverschilhgheid Hollands kust had vaarwel gezegd, dat er niemand was geweest, om hem 't vaarwel toe te roepen, had goede redenen. Om die en nog meer recht te begrijpen, is 't noodig, dat we zeggen wie Nikolaas Pietersz was, en hoe hij er toe was gekomen met de Zwarte Arend het Spanjaardsgat uit en de wijde zee in te gaan.

Een jaar of dertig vóór den tijd waarvan we nu spreken, was in ons vaderland de strijd begonnen tegen Spanje, 't Was een vreeselijke, bange kamp, die, gelijk welbeschouwd de meeste groote oorlogen, 't belang van lijf en ziel beide gold. Bij dezen was dit echter al bijzonder duidelijk, gelijk we hier niet nader behoeven aan te toonen, wijl ieder het wel weet. Terecht kon de dichter van 't Wilhelmus van Nassouwen zeggen, gelijk velen met hem:

In Godes vrees te leven Heb ik altijd betracht. Daarom ben ik verdreven. Om land, om luid' gebracht.

(De laatste regel wil zeggen: Van land en volk beroofd. Iemand „om iets brengen" beduidde oudtijds hem er van berooven, 't hem ontnemen. Tegenwoordig is 't bij ons alleen nog over in „om het leven brengen”).

Aan de kust van Zeeuwsch-Vlaanderen leefde destijds een welgestelde visscher, Gerrit Pietersz geheeten. Hij had twee flinke schepen en verdende goed geld. Toen de nieuwe leer d. i. de leer der waarheid naar Gods Woord in Vlaanderen doordrong, en duizenden aldaar het Evangelie van Gods genade in Christus met vreugd aannamen, had ook Gerrit Pietersz het oor geneigd tot de woorden der rondreizende verkondigers van het Evangelie. De Heere God deed het zaad des Woords bij hem en zijn vrouw in de goede aarde vallen en ontkiemen, en zoo kon onze visscher dan ook van harte denzelfden weerklank geven als de „Echo" uit dien tijd, waar we onlangs van spraken:

„Wat brengen de predikanten die daar buiten prediken voort.

Gods Woord.

Maar waar dat Wuord komt, ontstaat, de Heere Jezus zegt het ons, strijd, strijd tusschen de wereld en het rijk Gods. Gerrit zou'evenaren wat zijn landgenoot, de martelaar Jan Herrewijn, in zijn laatste ure, getuigde: „Zoo loont deze ellendige wereld de dienaren Christi: Eertijds toen ik er vroolijk op los leefde liet ze mij met rust. Na ik God vrees, voert ze mij ter dood.”

Een tijd lang ging het nog goed, doch toen het bekend werd. dat Pietersz tot de ketters behoorde, en niet meer ter mis maar ter preek ging, barstte de toorn der priesters tegen hem los, die aan de Roomsche kerk den rug had toegekeerd. Alva kwam in het land, de inquisitie begon haar goddeloos werk, en Pietersz moest zijn leven redden door een haastige vlucht. Zijn vrouw en zijn eenig zoontje waren zijn reisgenooten, terwijl hij op een zijner schepen naar Zeeland vertrok. Van zijn bezittingen had hij nagenoeg niets kunnen redden, 't Werd alles verbeurd verklaard, en hem zelf, dat wist hij, wachtte gevangenschap en dood zoo hij, de ketter, ooit in de handen zijner vijanden mocht vallen. Hij had des Heeren Woord verkozen boven de dwalingen der menschen. Hij had in den Bijbel van Liesvelt te Antwerpen gelezen, dat een Christenmensch zijn hoop heeft

te stellen „op Christus alleen." Hij had dit geloofd, maar daarmee was hij ook door het pausdom veroordeeld en hij wist het maar al te wel.

Gelukkig woonden ook in Zeeland tal van Gerefoi meerden die den verdreven broeder en zijn gezin hartelijk ontvingen en hen huisvesting gaven. Onze visscher echter was geen man om werkeloos thuis te zitten. Hij was te zeer aan een leven van afwisseling gewoon. En om dit weer te leiden bood zich weldra de gelegenheid.

De Watergeuzen begonnen van zich te doen spreken. Met hun vliebooten zeilden zij uit, om den Spanjaaid afbreuk te doen waar zij maar konden. Ook menig Zeeuw nam dienst op de Geuzenvloot en toen Pietersz daar eenmaal van gehoord had, was zijn besluit genomen. Hij achtte het zijn plicht mee den strijd voor de vrijheid te strijden, liever dan aan wal te blijven, daar hij toch zijn oude handwerk vooreerst niet weer kon opvatten. Hij verkocht zijn schuit, en terwijl vr^mw en kind vooreerst konden leven van het verkregen geld, ging hij op de vloot, en beval den Heere zijn weg en lot.

Hoe het hem ging kan ik n niet verhalen. Blijkbaar echter was hij niet ongezegend in zijn doen. Althans een jaar of twaalf later vinden we hem met zijn gezin weer, in Vlaardingen. Daar had hij zich, nu de oorlog op andere wijs gevoerd werd dan eerst, als visscher gevestigd. Hij verkreeg een zekere welvaart en gevoelde zich spoedig in zijn nieuw vaderland geheel thuis. Zoo ging het trouwens velen die, om des geloofs wille uit Zuid Nederlaud geweken, hier een schuilplaats vonden. Nog wonen hun nakomelingen onder ons.

AAN VRAGERS.

„In sommige boeken staat: „Van Karel den groot««, van Frederik den Wijz^«; maar in vele andere is het zonder die n geschreven. Wat is nu goed? ”

De woordeu groot, wijs zijn bijvoegelijke naamwoorden-Die kunnen wij gebruiken bij een zelfst. naamwoord, maar ook op zichzelf. We schrijven bv.

Van den wijzf» koning.

Van den wijze.

In 't eerste geval is „wijzen" verbogen en in 't andere niet, wijl 't zelfstandig is.

Nu kan men zulke toevoegsels als boven beschouwen als bijvoeglijke naamwoorden, achter het woord geplaatst, en dan moet het zijn: den wijze? z, den groote«. 't Wil dan zeggen: van den wijzen Frederik, den grooten Karel.

Maar men kan ze ook als zelfstandig beschouwen, als stond er, Frederik die een wijze, Karel die een groote was. En dan krijgen die woorden in onze taal in den 3en en den 4en naamval enk. geen n.

Deze laatste beschouwing wordt het meest gevolgd. „Goed", echter is m. i. zoowel 't een als het ander.

CORRESPONDENTIE.

P. G. te R. G. M, Uw vragen beantwoorden we zoo dra mogelijk.

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's