GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eeredienst.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXV.

In het tweede deel van den Dienst, die de Predicatie tot middenpunt heeft, werd steeds ook plaats gegeven aan het Gebed; doch ook hieromtrent is meerdere helderheid van inzicht verre van overbodig te achten.

Geheel de Dienst valt uiteen in drie stukken.

De Dienst begint met een handeling tusschen God en de gemeente, die uitloopt op de Belijdenis van zonde en de Bediening van de sleutelen des hemelrijks in de absolutie.

Dat is het obiectieve, voorwerpelijkedeel van den Dienst, waarbij de Dienaar niets uit zichzelven behoeft te zeggen, en zelfs beter doet met uitsluitend orgaan en mond van de kerken te zijn.

Daarop volgt het tweede of onderwerpelijke deel van den Dienst, dat de predicatie tot middenpunt heeft, en waarin de eigen gave van den Dienaar uitkomt.

En op dit tweede volgt het derde of laatste deel, de eigenlijke Dienst der gebeden.

Het vierde deel van den Dienst, bestaande in de bediening van de Sacramenten, laten we hier buiten rekening, omdat het niet in elke vergadering van de geloovigen voorkomt.

Het gebed voor allen nood der Christenheid is dan ook in onze Liturgie na de Predicatie geplaatst. De titel er van luidt: Een gebed voor allen nood der Christenheid, om gebruikt te worden op den rustdag na de eerste Predicatie.

Dit nu is de eigenlijke dienst der gebeden. Wel één gebed, maar in dat ééne gebed de vele beden voor allen nood des levens. En hiervan onderscheiden is: i". de algemeene belijdenis van zonde, en 2". het korte gebed voor de Predicatie.

Tot op zekere hoogte kan men dus zeggen, dat er in elk der drie deelen van den Dienst een gebed is. Ten eerste in het eerste deel het gebed vati schuldbelijdenis. Ten tweede in het tweede deel van den Dienst het gebed vóór de Predicatie. En ten derde in het laatste of derde deel het algemeene gebed voor allen nood der Christenheid. Doch dan wordt „gebed" in zeer algemeenen zin voor elk spreken tot God genomen. Schuldbelijdenis toch is niet in eigenlijken zin een gebed. Gebed wordt dat eerst door de daaraan gehechte bede om vergiffenis.

In het tweede deel van den Dienst, dat ons thans bezighoudt, hebben we dus alleen te doen met „het gebed vóór de predicatie.”

Dat gebed nu is in onze Liturgie saamgesmolten met de Schuldbelijdenis. De Belijdenis van zonde vloeit vanzelf in het gebed vóór de Predicatie over, en dat zoowel in het lange als in het korte formulier. Gelijk men toch weet, geeft onze Liturgie hiervoor een dubbel formulier. Het ééne is in de jongste uitgave van Prof. Rutgers, lang 80 regels, het andere slechts 64. Toch is dit verschil van 16 regels niet van genoeg­-

zame beteekenis om de inlassching van tweeërlei formulier te rechtvaardigen.

Opmerkelijk daarentegen is in beide formulieren de zeer beperkte kortheid van het eigenlijk gebed voor de predikatie.

In het lange formulier bestaat dit alleen uit deze woorden:

Open thans den mond uws dienaars, en vervul dien met uwe wijsheid en kennis, opdat hij uw woord zuiverlijk en vrijmoediglijk verkondige Bereid ook ons aller harten, opdat wij datzelve hooren, verstaan en bewaren mogen. Schrijf uwe wetten (naar uwe belofte) in de tafelen onzer harten, en geef ons lust en kracht daarin te wan delen, tot prijs en eere uws naams en tot stichting uwer gemeente.

En voor het kortere is dit gebed vervat in deze woorden:

Wil ons ook uw heilig Woord naar uwen God delijken wil te verstaan geven, opdat wij daaruit leeren al ons vertrouwen op U alleen te stellen, en van alle schepselen af te trekken Dat ook onze oude mensch met alle zijne begeerten van dag tot dag meer gekruisigd worde, en dat wij ons U opofferen tot een levend dankofïer, ter eere van uwen heiligen naam, en tot stichting van onzen naaste.

Wil ook genadiglijk bekeeren allen die nog van uwe waarheid afdwalen, opdat wij U altegader eendrachtiglijk dienen in heiligheid en gerechtigheid alle de dagen onzes levens.

Dit gebed is dus in het korte formulier nog iets langer. In het breede formulier II regels, in het kortere 17.

Beide malen echter onderscheidt dit gebed zich hierdoor, dat het zich richt op één bepaald doel, t. w. de predicatie.

Het is een afbidden van God, dat de predicatie geve wat ze geven moet, en dat ze aldus vrucht in de Gemeente drage.

Anders niets.

Geen breede ontboezeming, geen gebed voor de nooden der Christenheid, geen gebed voor bepaalde personen. Dat alles komt in het gebed na de predicatie.

Men zal overgaan tot de predicatie. Doch nu ontwaakt het besef, dat deze zonder Gods zegen mislukken moet en niet gedijen kan. En zoo gaat de vergadering der geloovigen in het gebed, om van God een goede predicatie, een predicatie die ter zake dient, een predicatie waarin Zijn Woord zal uitgaan, en op die predicatie de vrucht af te smeeken.

En dat alles kort, zaakrijk, niet afdwalend, gericht op dat ééne einddoel.

Op dit punt echter is onder ons allengs een geheel tegenovergestelde gewoonte ingeslopen.

Wat naar de bedoeling van onze vaderen een kort gebed om zegen op de predicatie zou zijn, is van lieverlede soms geheel van die predicatie losgemaakt, en een zelfstandig gebed, meest van zeer langen duur, geworden.

Oorspronkelijk bedoeld als gebed van één of anderhalve minuut, dijde het thans niet zelden uit tot tien minuten en meer.

Het is nu een afzonderlijk stuk van den Dienst geworden, dat met de predicatie slechts in zooverre in verband staat, als de voorbidder vanzelf het meest vervuld is met wat hij gereed staat in zijn predicatie te gaan ontwikkelen; een samenhang die intusschen daarom meest verloren gaat, overmits de opgave van den tekst veelal eerst op dat groote gebed pleegt te volgen.

Want het groote gebed, het eigenlijke gebed van den Dienst, wordt thans metterdaad vóór en niet na de predicatie gehouden. Na de predicatie wordt het gebed veelal veelmeer bekort.

Naar onze Liturgie is er een gebed met het oog op de predicatie van lo a 15 regels, en na de predicatie een lang gebed van 200 en meer. Thans daarentegen is het groote gebed, eer men aan de predicatie toekomt, soms 300 a 400 regels groot, en slinkt het nagebed vaak tot 50 à 60.

Een geheel andere evenredigheid dus, een geheel andere verhouding, en dat toont dat men aan beide gebeden een geheel andere beteekenis is gaan hechten. Iets wat zoo sterk is, dat men een predikant, voor wat zijn gebedsgave aanbelangt, nooit zal beoordeelen naar het slotgebed, gemeenlijk „dankzegging" genoemd, maar schier uitsluitend naar de wijze waarop hij bidt in het gebed vóór de predicatie.

Deze wanverhouding nu is daaruit te verstaan, dat de afzonderlijke Belijdenis van zonde, en de daarop gevolgde absolutie, zijn weggevallen; iets waartoe onze Liturgie zelve aanleiding gaf door de Belijdenis van zonde en het gebed voor de predicatie, in elkander te laten vloeien.

Dit toch moest, toen eenmaal het vrije gebed het formuliergebed verving, er van zelf toe leiden, om de belijdenis van zonde en de bede om schuldvergeving uit te breiden, vandaar in geestelijke overwegingen te vervallen, en zoo ten slotte geheel het eigenlijke gebed, met het oog op de predicatie, te laten verdwijnen. Het komt nog wei voor, maar toch zijn de gevallen lang niet zeldzaam, dat het lange gebed ten einde toe afgeloopen zijnde, de predicatie zelve geen voorwerp van de bede om zegen werd.

Geheel tot het oude gebruik terug te keeren, en niet dan een zeer korte bede ora zegen op de predicatie te doen, gaat thans niet meer. De ervaring heeft nu eenmaal geleerd, dat er behoefte bestaat, om iets meer in dat gebed te leggen.

Toch mag daarom het hoofddoel niet uit het oog worden verloren. Het moet blijven een gebed vóór de predicatie.

Wordt nu de Belijdenis van zonden, met de absolutie, teruggeschoven naar het eerste voorwerpelijke deel van den Dienst, dan spreekt het vanzelf, dat dit in het gebed vóór de predicatie niet moet herhaald worden.

Bidden is, en moet blijven, iets van God begeeren. Bidt men dus vóór de predicatie, dan moet er iets met opzicht tot die predicatie van God worden begeerd. En dit kan niet anders zijn, dan dat van de zijde van den Dienaar die predicatie wezenlijke opening, ontsluiting en toepassing van het Woord zij; en voor wat de gemeente aangaat, dat ze dat Woord aanneme en een vrucht des Woords voortbrenge.

Dat nu kan, en behoeft, geen lang gebed te zijn.

Maar heeft men nu den tekst van te voren aangegeven, zoodat de gemeente weet, welk Woord Gods voor haar behandeld zal worden, dan kan dat er toe leiden, om biddend de gemeente in den gedachtengang van dat bepaalde Woord in te leiden, de geheiligde stemming voor dat bepaalde Woord voor te bereiden, en alzoo den ernst en het hoog belang van dat Woord voor het aangezicht Gods op het hart te binden.

Dat schijnt ons toe de verzoening te moeten zijn tusschen het zeer korte gebed onzer vaderen, en het breede gebed, waaraan w^e thans gewend zijn.

Alleen zoo echter, dat het gebed geen korte preek vooraf worde, en vooral niet door eindeloos rekken de aandacht afmatte, die vóór de predicatie juist opgewekt moet worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's