GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rooman-literatuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rooman-literatuur.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

Ook bij de historische roman doet zich het verschijnsel voor, dat drieërlei motief tot het schrijven ervan prikkelt. Er zijn historische romans, die geen ander doel beoogen, dan om een periode uit de historie in beeld te brengen. Er zijn er andere, die psychologisch het leven van een vroegere periode pogen te verklaren, om het daardoor ons nader te brengen. En er zijn eindelijk in de derde plaats, historische romans van tendentieusen aard, d. w. z. die de stof uit het verleden als inspiratie willen laten werken op het heden. v p c a t p n o t d

Vooral het eerste soort romans heeft in het laatste vierde van de vorige eeuw een hooge vlucht genomen, met name onder het initiatief van George Moritz Ebers, den bekenden Egyptoloog. Tot dusver had men zich in de historische roman vergenoegd met het geschiedkundig raam uit de gewone historie te nemen, hierin teekening te brengen met de bekende antiquarische gegevens omtrent vroeger toestanden, en het overige aan te vullen uit de fantasie. En reeds dit was vooruitgang. Niet zooverre toch lag de tijd h achter ons, waarin men, zich aan alle oudheidkundige studie spenende, eenvoudig óns leven antidateerde, en zoo misvormd beeld van het verleden gaf, dat de helden van vroegere geslachten weinig anders dan een copie schenen van personen, die we in onze eigen omgeving hadden gekend. De schilderkunst had zich langen tijd met even weinig tevreden gesteld, en, onder willekeurige wijziging, de kleeding van het heden aan de personen uit een heel andere periode om de schouders gehangen. Nog kan men, in onzen ouden Statenbijbel met prenten, de patriarchen en apostelen afgebeeld zien, ongeveer als hadden ze in de 17de eeuw geleefd. Er was wel iets aan veranderd, maar deze aangebrachte wijzigingen steunden niet op studie, maar op verzinning.

Men versta ons niet verkeerd. De realistische school, die thans ook op het gebied der schilderkunst den toon aangeeft, poogt tot in de kleinste details, de heilige personen in de lijst van hun tijd te zetten. Muncacsky heeft dit overdreven realisme zelfs op den heiligen persoon onzes Heeren toegepast. Zelfs het Joodsche type is bij hem tot de sterkste uitdrukking gekomen. Dit nu loven we niet. Al dragen toch de heilige personen ongetwijfeld een historisch karakter, voor ons zijn ze meer dan personen, die voorheen, in een bepaalden tijd en in een bepaalde omgeving, geleefd hebben. Voor ons zijn ze personen die aan alle eeuwen toebehooren, en bij wie uit dien hoofde het ideale karakter het historisch type verzwakt.

De waarlijk groote schilders en kunstenaars hebben dan ook in dien verheven zin hun beeld opgevat, en hen in ideale gestalte door penseel en stift voor onze verbeelding gesteld. Ze dachten er niet aan, zich angstvallig af te vragen, wat snit van kleed Noach, of Abraham, of Mozes onderscheiden had, maar zochten hun beeld in uitdrukking van gelaat, in verhevenheid van houding, en in de majesteit van den heiligen nimbus te geven, terwijl gewaad en sieraad hiermede in ideale overeenstemming werden gebracht. Een afwijking kwam voor bij Johannes den Dooper, wiens harenkleed ons bericht was, of bij den hoogepriester in zijn ambtelijk gewaad, omdat ook dit ons opzettelijk was overgeleverd. Maar voor het overige werd de ideale kleeding en omgeving gekozen, zooals ze het meest strekte om het ideale en heilige van de geheele verschijning het klaarst te doen uitkomen. Dat deze ideale kleeding de meeste overeenkomst met de Grieksche kleeding vertoonde was geen nabootsing, maar slechts erkentenis, dat in de Grieksche wereld ook het gewaad den hoogsten vorm had bereikt. Doch zelfs bij dit onmiskenbaar hechten aan het Grieksch model, werd toch dit Grieksche model zeer vrij gevolgd, en het kleed als middel gebezigd om in zijn plooien en lijnen de verhevenheid van den persoon het treffelijkst te doen uitkomen.

Deze smaak nu stond hooger dan de realistische opvatting, waaraan men thans almeer toegeeft; en de bijbelsche prenteboeken, die vooral uit Engeland thans ook ten onzent binnenkomen, en die er op uit zijn, om Abraham precies als een Bedoeïn, of Mozes als een Egyptenaar naar de laatste mode dier dagen te kleeden, hebben een glad verkeerde uitwerking. Ze brengen ons de heilige personen niet nader, maar plaatsen ze op een verderen afstand. Hun gewaad wordt dan hoofdzaak, en prikkelt de nieuwsgierigheid, maar de uitdrukking van het gelaat, de geheele verschijning van hun persoon, de bezielde en verheven toon van heel hun wezen slijt weg. Men ziet een historisch beeldje, maar de helden van het Godsrijk spreken ons in hun ideale gestalte niet meer toe. Zelfs uit onzen eigen tijd verlangen we bij mannen van beteekenis die precisiteit in kleeding in het minst niet. Voor een onbeduidend persoon, die zich als bruidegom laat portretteeren, moge het uiterst gewichtig zijn, op de photographic precies te zien, welke snit zijn rok had, en hoe hoog hij zijn boord droeg, maar reeds bij mannen als Gladstone of Groen van Prinsterer, gevoelt ieder dat het op heel iets anders aankomt dan de kleeding, die bijzaak is, en dat hetgeen moet worden uitgedrukt, is de levende indruk van hun persoon, in heel hun verschijning. Geniale portretschilders weten dit uitstekend goed, en zien in de kleeding slechts het ondergeschikt middel, om den indruk van heel den persoon te sterken, terwijl zij al hun krachten saamtrekken op de uitdrukking van gelaat en houding. En ditzelfde nu gaat in nog hooger zin door bij die heilige personen, die het gemeengoed van alle eeuwen zijn geworden, en bij wier beeltenis het zelfs hindert, zoo men merkt, dat de schilder of teekenaar zich gespitst heeft op precisiteit in historisch detail, en weinig of niets gevoeld heeft van de maesteit die tot uitdrukking moest komen.

Op dit heilige en ideale terrein gaan we daarom niet mede met hen, die er zich roolijk over maken, dat Abraham niet recies als een Bedouïn, en Jezus niet preies als een Rabbi van voor 19 eeuwen is fgebeeld. Maar voor het overige geven we oe, dat het anachronisme oudtijds soms al te otsierlijk werd. Bij personen die metterdaad iet anders dan historische personen voor ns zijn, voegt niet de omgeving van onzen ijd. Zij moeten zeer stellig, zoo goed ons it mogelijk is, in de lijst van hun eigen tijd en van hun eigen omgeving worden eplaatst. En dit slaat nu volstrekt niet alleen op hun kleed en op hun sieraden, maar evenzoo op alles wat aan en om hen was, op hun woning, op hun huisraad, op un levenswijs, op hun maaltijden, op hun apening, op het aanzien van de steden en orpen in hun dagen, kortom, op geheel un levensexistentie. Wie ons derhalve een beeld van het leven van vroeger dagen wil even, is er niet mee van af, zoo hij in grove trekken de historie, d. w. z. de oofdpersonen en de hoofdgebeurtenissen, van zulk een periode kent, maar is gehouden om op breede schaal oudheidkundige studie te maken, en zich zoo geheel thuis te zetten in het leven gelijk het destijds geleefd werd. Dit nu heeft de taak van den schrijver der historische roman uitermate zeer verzwaard, en maar al te dikwijls onbegeerd lood aan de vleugelen van hun fantasie gehangen. Soms zelfs is de eigenlijke roman er geheel bij ingeschoten, en werd ons weinig anders geleverd dan oudheidkundige schetsen met een onbeteekenend persoonsleven, dat er los in werd gezet. Bij landschapschilders komt het voor, dat hun penseel onbekwaam is om personen te teekenen, zoodat ze dan een anderen schilder verzoeken, er de personen in te zetten. Een bijna gelijken indruk nu gaf soms de minutieuse detailteekening van oudheidkundige bijzonderheden, waarin men wel enkele personen zag optreden, maar die meer op ingezette doode poppetjes geleken, dan op de machtige personen die in dit millieu geleefd, geleden en geworsteld hadden. Hoofdzaak en bijzaak hadden ook hier de rollen verwisseld.

Te hooger verdienste was het daarom, dat het aan mannen als Ebers, Freytag, Dahn e. a. op zoo uitstekende wijze gelukt is, beide elementen te verbinden, en ons bij de minutieuse detailteekening tevens het rijkste leven in beeld te brengen. Vooral de verrassende opgravingen in Egypte, Babyion, Palestina en Griekenland gaven in deze richting aan de historische roman een machtigen stoot. Er bleek nog veel meer onder het stof begraven te liggen, dan men van verre had durven vermoeden.

Toevallige vondsten spoorden aan tot nieuwe onderzoekingen, en toen die nieuwe onderzoekingen zoo rijkelijk beloond werden, groef men dieper en verder. En al spoedig kwam men zoo doende in het bezit van zoo rijken buit uithet verleden, dat men zelf verbaasd stond over de nauwkeurige kennis van het verleden, die allengs ter onzer beschikking kwam. Reeds op meer bekend terrein weet men, wat helder en klaar beeld van het verleden „de laatste dage7t van Pompeii" ons voor oogen tooverde. En toch werd de belangstelling nog sterker geprikkeld, toen men tot gelijksoortige nauwkeurige detailkennis geraakte van wat in de Oostersche landen, met name in Egypte en in Mesopotamië, eens doorleefd was. Want juist ten opzichte van deze landen bleek al spoedig de archief-vondst zoo wonderbaar rijk en overvloedig te zijn, vooral dank zij het gebruik van gebakken steen voor schriftstukken, dat men al spoedig tot veel, veel nauwkeuriger kennis van het bijzondere leven in het verre Oosten van voor duizenden van jaren geraakte, dan van het leven onzer eigen voorvaderen in de dagen der Batavieren. Tot in de kleinste bijzonderheden werd men over personen en familiebetrekkingen, over daden van koop en huur, over allerlei onderhandelingen en correspondentie ingelicht, en in enkele gevallen zoo stipt nauwkeurig met al het voorgevallene bekend, dat het weinig moeite meer kostte, om tot in de fijnste trekken een stuk oude historie weer te doen opleven.

Ebers had het voorrecht, zelf een der kundigste onderzoekers bij die nieuwe vondsten te zijn. Hij was hoogleeraar te Jena, en deed herhaaldelijk lange reizen naar het Nijlland, waar hij het geluk had niet] alleen de ontdekte schatten met eigen oog te aanschouwen, maar ook nieuwe rijke vondsten aan hetgeen reeds ontdekt was toe te voegen. En toen nu door die vrucht van studie het oude Egypteland als uit zijn graven voor hem was opgestaan, en hij geheel teruggeleefd was in het toenmalige leven, drong zijn talent hem, om hetgeen hij in zichzelf had opgenomen, in beeld ook aan anderen te toonen. En zoo ontstond van zelf die lange reeks van historische romans van zijn hand, die toonen hoe zijn phantasie bij de opgravingen ongedeerd was gebleven, en wat uitnemende gave van verdichting en wat talent van schrijven hij aan echten studiegeest paarde. De Egyptische Koningsdochter, in 1864 in drie deelen verschenen, blijft op dat terrein zijn eerste en zijn beste werk, door zijn latere Bruid van den Nijl, zijn Serapis en andere nimmer in de schaduw gesteld. Hier had men met de historische roman in haar zuiverste type te doen. Ebers toch was zoo volkomen thuis in de toenmalige Egyptische wereld, dat alle gemaniereerdheid, om telkens té zeggen, dat het zóó en zóó was, hem vreemd bleef. Hij haalde zijn stof niet over uit boeken, maar had het Egyptische leven zoo volkomen in zich opgenomen, dat hij 't beeld van uit zijn eigen geest teruggaf. Hij had er de vele mummiën in hun graven op aangezien. Voor het oog zijner verbeelding waren die mummiën uit hun graven voor hem opgestaan. Er was weer geest in hen gekomen. Hij was in hun geest ingedrongen. En met een phantasie die, hoe rijk en levendig ook, zich toch op elk punt aan de vroegere realiteit aansloot, had hij hun hartstochten bespied, hun lijden meêgevoeld, en slaagde hij erin, hen meer dan te galvaniseeren.

In geheel diezelfde richting, zij het ook slechts zelden met gelijk talent, zijn voorts een heirleger romans van historisch karakter verschenen, om ons den ondergang van Jerusalem, het weelderige leven van Griekenland, den Romeinschen keizertijd, de worsteling tusschen Rome en de volken der volksverhuizing, den strijd tusschen het Christendom en het Heidendom in de drie eerste eeuwen, kortom, geheel den ontzettenden omkeer die toen in Zuid Europa tot stand kwam, als voor oogen te schilderen. Vooral het verhevene trok daarbij aan. Men kwam steeds meer onder den indruk van de reusachtige machten, die destijds op elkander stieten. Men gevoelde wat grootsche karakters destijds in dien strijd tusschen de oude en de nieuwe wereld zich met elkander moeten gemeten hebben. En het prikkelde op ongemeene wijze de historische phantasie, ons dit alles meê te doen doorleven door het in vleesch en bloed voor ons te doen treden.

Reeds dit wees aan de historische roman een hooger standpunt, dan waarop Ebers ze geplaatst had. Egypte boeide door het vreemde en eigenaardige van zijn levensvormen, ook door zijn contact met de heilige geschiedenis, en door zijn beteekenis voor de wereldgeschiedenis; maar toch, niet in Egypte's wondere wereld werden de groote worstelingen van den menschelijken geest doorkampt. Die kamp was doorstreden in Griekenland, in Rome, en straks tusschen het heidensche Rome en het nieuwe leven, dat eenerzijds uit Palestina en anderzijds van over de Alpen Italië binnentoog. Juist het zich werpen van de historische roman op die periode verleende haar deswege een hooger karakter en zette haar voor veel ernstiger taak. En eenmaal in dit spoor geleid, kon het niet anders, of schier elk stuk van de nationale historie moest om bearbeiding roepen. Men gevoelde allerwegen hoe niets zoozeer den nationalen zin sterken kon, als het met kennis van zaken doen terugleven in de geschiedenis van het voorgeslacht. Duitschland nam de leiding hierin. Freytag, Dahn en Alexis gingen hierin voor. Straks volgde men onder schier alle natiën. En ook ons land heeft heel een schat van dichtingen aan te wijzen, die ons terugvoeren naar het glorietijdperk van ons verleden.

Op die wijze is, dank zij de historische roman, ons leven metterdaad verrijkt geworden. We leefden te opgesloten binnen den engen kring van onzen eigen tijd, en het scheen wel, of het verleden even verre van ons vlood als de toekomst voor ons uit ligt. We leefden ons leven als een apart leven, waar een geheel ander leven achter lag, en weer een geheel ander leven op stond te volgen, en juist dit maakte, dat we ons als volk niet warm genoeg één voelden met wat ons volk in vroeger eeuwen geweest was, noch de verantwoordelijkheid gevoelden voor wat het worden moest. En wat zoo van ons volk waar was, gold in sterker mate nog van het leven der menschkeid. Onzer is geen alomtegenwoordigheid, noch is onzer de eeuwigheid. We leven slechts in één tijd en in één land. Maar toch, de eenheid met ons volk en de eenheid met het menschelijk geslacht in alle eeuwen, spreekt on­ uitroeibaar in ons menschelijk besef. We voelen, dat het leven ook van vroeger eeuwen, en het leven van geheel ander deelen der wereld, ook ons aangaat. Er is een be hoefte in ons, om ons in de diepte achterwaarts en in de breedte rondom ons uit te breiden, en zoo een rijker horizont om ons heen te verkrijgen. En aan die behoefte nu is het, dat de historische roman, in haar hooge voortreffelijkheid, zoo rijke bevrediging schonk. Al is het toch, dat niet weinigen ook zulke romans slechts verslinden om het boeiend verhaal, zonder er een historischen indruk van over te houden, ernstiger geesten hebben er toch iets anders van genoten. Voor hen was deze historische roman een bad in het leven der historie, dat hun eigen geest verfrischt en verrijkt heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Rooman-literatuur.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1901

De Heraut | 4 Pagina's