GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Theorie en Practijk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theorie en Practijk.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. van Leeuwen heeft bij de opening zijner lessen zijne studenten vergast opeen rede over de „Teekenen der Tijden". De aanvang der twintigste eeuw was de aanleiding. De diftgnose van den tijd, dien wij doorleven, het thema. En het doel: een practische aanwijzing, hoe de studenten straks als predikanten tegenover deze teekenen der tijden hebben op te treden.

Wie met eenige spanning deze rede van den Hoogleeraar der Hervormde Kerk en eenigen politieken medestander van Df-Bronsveld mocht ter hand nemen, in de verwachting hier een met breede treklcen en meesterlijke hand geteekend beeld te vinden van de worsteling der geesten op politiek en religieus, wetenschappelijk en sociaal gebied, wordt teleurgesteld. Onze tijd heet een tijd van overgang, waarin de tegenstellingen zich het scherpst open-

baren. Hiermede zijn de „teekenen der tijden" afgedaan en al wat verder volgt is gewijd aan de paraenese.

Gelijk het irenisch karakter der Utrechtsche Theologie deed verwachten, stelt Prof. van Leeuwen hierbij op den voorgrond, dat men tegenover zijn tegenstanders met „vriendelijkheid" en „zachtmoedigheid" moet optreden. Juist de scherpe tegenstellingen onzer dagen verleiden zoo vaak tot „twistgierigheid". Daarom roept Prof. van Leeuwen in aansluiting aan een bekend gedichtje van Albert Knapp zijn studenten toe : •• „Wees als ge wilt „in goeden zin" orthodox, maar zorg vóór alle ding, dat ge geen toornige bokser wordt".f lartstochtelijkheid, fanatisme, „een ijver tot God, maar niet met verstand", dat is het groote kwaad, dat de Hoogleeraar het scherpst in onzen tijd bestrijdt.

Gulden woorden, niet waar, die een plaats verdienen naast Junius Eirenicum.

Als exempel, hoe deze theorie in practijk moet gebracht worden, heeft Prof. van Leeuwen zijn studenten de volgende karakterschets van het weer oplevend Calvinisme geboden:

En is het dan ook niet als een teeken van vernieuwd en opgewekt leven met dankbaarheid te begroeten, dat daar is een krachtige drang naar reorganisatie of reformatie, een terugkeer naar de oude paden van een eeuw of wat geleden; een geroep om een alleen zaligmakende Kerk door den heilstaat van het „Calvinisme"; ja zelfs, is het door het een en ander niet reeds zoover gekomen, dat in ons lieve vaderland de verschillende groepen van het „christelijk volksdeel" zich hebben ineengesmolten tot één compacte massa, vrij van eigenwaan en zelfverheerlijking, tegenover de disjecta membra van het onchristelijk of ten minste het niet christelijk volksdeel, om alzoo zich erin te kunnen beroemen, dat „de naam van God" getriomfeerd heeft in ons veelgeliefd Nederland?

Ge weet niet wat ge hierin meer bewonderen zult, de fijne ironie, die in dezen vragenden vorm zich uit, of de schalksche humor van die „alleen zaligmakende Kerk door den heilstaat van het Calvinisme" en dat „vrij van eigenwaan en zelfverheerlijking."

En toch, in „vredelievende zachtmoedigheid" wordt dit kostelijk stukske nog verre overtroffen door de volgende tirade aan het adres van Ds, Rudolph, die in een politieke meeting de doodstraf had verdedigd en verklaard had, wanneer de Overheid de doodstraf weer herstelde en niemand die straf wilde uitvoeren, desnoods zelf bereid te zijn het recht Gods te handhaven:

Is het niet reeds zoover gekomen — en dit is voorzeker wel een der ontzettendste uitingen van de krankheid waarop ik doel — dat een predikant heeft durven zeggen, dat hij bij even tueele ontstentenis van een beul wel als zooda nig (mèt of zonder toga dat weet ik niet) zou willen fungeeren om de doodstraf te voltrekken aan een ter dood veroordeeld misdadiger? Nu is het wel waar, dat deze man predikant was in een kerk A of B, en dat hij bovendien ook nog candidaat was voor de Tweede Kamer. Maar omdat ik vrees, dat er tegenwoordig van onzen kant maar al te veel geloenscht wordt naar die zijde, als ware daar nu waarlijk het kerk-en ambtsideaal voor de twintigste eeuw — ziet, daarom M. HH! wil ik u toch wel zeggen, dat ik ervan „geschrokken" ben, ja dat ik gehuiverd heb bij de gedachte, dat deze brand naar on zen kant zou kunnen overslaan, en bij de voorstelling van het blind fanatisme, waartoe een mensch door den ambtswaan kan worden opgeblazen.

Indien Boileau deze professorale oratie gelezen had, dan ware zijn bekend woord: Entre-t-il tant de fiel dans les ames des dévots, zeker in de pen gebleven. Of nog liever, de gal ware vervangen door honisc en Simson's raadsel had een nieuwe oplossing gev. nden.

Toch is het niet alleen om dit contrast tusschen theorie en practijk, dat wij op dit professorale woord de aandacht vestigen.

Prof van Leeuwen klaagt er over, dat van zijn zijde maar al te veel „geloenscht" wordt naar onzen kant. En elders heet het in een stijl, die wat meer aan van der Palm en wat minder aan de Nieuwe Gids denken doet, dat „men tegenwoordig den weerklank (van de smaadredenen tegen de Hervormde Kerk) met gedurig versterkt geluid door onze eigen koorgewelven kan hooren galmen."

Dit kijkje in een voor ons gesloten binnenhuis is niet van belang ontbloot.

Die „loensche blikken" van de studenten op de college-ban ken en die smaadredenen tegen de Hervormde Kerk, waarvan de koorgewelven van den Dom weergalmen, zijn een — teeken des tij ds.

Ze profeteeren, dat Prof. van Leeuwen straks op kerkelijk terrein een da capo zal zien van wat op politiek gebied hem over^ kwam.

Het is te begrijpen, dat de Utrechtsche hoogleeraar tegenover dat dreigende gevaar van het in zijn kring steeds meer veld' winnende Calvinisme een toon aansloeg, die nu niet geheel overeenstemt met wat hij elders zijn studenten doceerde.

Of ligt de oplossing misschien hierin, dat de „zachtmoedigheid" en „vriendelijk heid" den studenten wel wordt ingeprent bij de Apologetiek, d. w. z. tegenover liberalen en ongeloovigen; maar dat deze goede regel vanzelf niet doorgaat bij de Polemiek, d. w. z. tegenover het geloovig Calvinisme ?

De Hoogleeraar van Leeuwen is dan zeker aan de Utrechtsche traditie volkomen getrouw gebleven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Theorie en Practijk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's