GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Genie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Genie.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Schonk Prof. Woltjer ons onlangs in zijn meesterlijke oratie over „Beginsel en Norm" in de Literatuur een scherpe critiek op het realisme van de nieuwe Kunst, Ds. Brummelkamp geeft ons thans een waardig zijstuk in de kostelijke bijdrage, die wij van zijn hand ontvingen: Het Genie een Scheppingsgave.

Bij groote overeenstemming in beginsel en uitgangspunt — indien beide werken niet tegelijkertijd verschenen waren, zou men zelfs meenen, dat de Curator bij den Hoogleeraar in de leer gegaan was — is er toch een kenmerkend verschil. Prof Woltjer is de rustig denkende philosoof Van uit zijn wachttoren overziet hij het leven. Met dialectische klaarheid en scherpheid leidt hij uit de beginselen af. Ds. Brummelkamp is de fijngevoelende aesthetische literator, die zijn oor te luisteren legt naar hetgeen de grootste dichters hebben gezongen; die de empirische gegevens zorgvuldig verzamelt en analyseert en zoo het genie zelf als getuige laat optreden tegen hetgeen den Schepper in deze kostelijkste zijner gaven miskent.

Het probleem, waarom het hier gaat, is door Ds. Brummelkamp juist gesteld. Terwijl de vorige eeuw begon, vooral onder Carlyle's invloed, met een verheerlijking van het genie, die schier aan vergoding deed denken, eindigde ze onder den invloed van het Darwinisme met het genie steeds dieper te verlagen. Het genie is metterdaad het grootste struikelb'ok op den weg der Evolutie-theorie. De Evolutie laat alles langs „lijnen van geleidelijkheid, " zich uit elkaar ontwikkelen, en stelt een langzaam, steeds voortschrijdend proces, waarbij het een uit het ander moet worden verklaard. De Evolutie kent geen sprongen. En waar het kenmerk van het genie juist daarin bestaat, dat het oorspronkelijk is; dat het niet te verklaren valt uit wat vooraf is gegaan; dat het plotseling te voorschijn treedt, als de bliksemstraal in den donkeren nacht, en dat het een geheel nieuwe gedachtenwereld opent, daar staat het Darwinisme voor het genie als een onoplosbaar raadsel. Het moet daarom wel of het genie uit zijn hoogte neertrekken tot het gewone menschelijke peil, waarmee het geniale zelf ontkend wordt, of het genie als een uiting van waanzin beschouwen, omdat de logica der Evolutie-theorie op de logica van het leven niet past.

Ds. Brummelkamp heeft deze zwakke zijde van het Darwinisme met onbarmhar tige scherpheid bloot gelegd. Toegerust met een rijken schat van literarische kennis, heeft hij, met wapenen aan het tuighuls der historie ontleend, het Goddelijk karakter van het genie gehandhaafd door in de groote meesters der kunst, met name in Shakespaere, het kenmerkende van het genie aan te toonen. En al is het hem evenmin als iemand gelukt, het geniale volkomen te ontleden, omdat het genie in den diepsten grond een mysterie is, dat niet verklaard worden kan, —juist daardoor blijkt temeer, dat het genie niet uit de menschen, maar uit God is, zijn scheppingsgave, en waarvoor Hem alleen de eere en aanbidding toekomt.

Als proeve hoe de schrijver zelf meester is over de taal, die bij hem althans geen gevaar loopt in ijdele woordkunst te ontaarden, geven wij hetgeen Ds. Brummelkamp schrijft over het meesterschap van het genie over de stof, waarmede het werkt:

Maaf het duidelijkst blijkt het meesterschap over de stof bij de dichters, omdat zij met geen ander instrument werken dan met de taal. De taal is het menschelijkste instrument dat bestaat; ieder mensch spreekt en verstaat haar. Alleen — dichters en denkers kneden haar op hun eigene wijze I De taal van Shakspeare is het Engelsch van den tijd waarin hij leefde; toch is het een eigen speeltuig, door hemzelf besnaard, en alleen door hem te bespelen. Het is een taal die de gansche toonladder doorloopt van het menschelijk gevoel. Nu verzacht tot toovermuziek, door onzichtbare luchtgeesten boven uw hoofd gespeeld, dan zich uitzettend tot den donder van het wroegend geweten, dat u met verschrikking slaat. Nu stout en verheven als van Jesaja, dan afdalend tot de proza van het meest alledaagsche leven. Juist is ongetwijfeld de opmerking van Mevrouw Beecher Stowe, dat deze wondervolle taal u dwingt gebreken en buitensporigheden over het hoofd te zien; maar het zijn gebreken, die, als dissonanten in een muziekstuk, dienen om de harmonie te verhoogen. „Gebreken, " gaat de schrijfster voort, „doen inderdaad wel eenig nut. Een onberispelijke stijl wiegt in slaap. Gebreken daarentegen maken u wakker, en prikkelen den lust om de voortreffelijkheden van den stijl op te speuren en te waardeeren. Sommige van Shakspeare's schoonste passages doen alle gram matica en rhetorica als vuurpijlen uiteenspatten. De gedachte blaast de taal aan splinters." i) Hoe Da Costa in zijn Bilderdijk Merdacht Shakspeare's taal teekent is bekend. „Een taal, die met dezelfde gemakkelijkheid rijst en daalt, schreit en schertst, brult en tjilpt, uitschatert of bliksemt, waanzinnig wordt of waanzin nadoet, tooverrijmen smeedt of zelve met spelingen van woorden en gedachten zonder einde toovert, betoovert, bedwelmt, overstelpt, — een taal, bij wier hoogen humor de haren leberge rijzen, — wier koninklijke ironie verplet!" Alle groote dichters waren meester van de taal. Mil ton, die honderd jaar later dan Shakspeare en gelen en paradijsmenschen m zijn moedertaal deed spreken. Goethe die in zijn Faust het Duitsch beurtelings voor de diepste wijsgeerige problemen en voor Gretchen's naïeve kindertaal wist te kneden. Vondel met zijn statige engelenreien en zijn zangerig lied van den zwaan. Hooft met zijn kunstig, soms gekunsteld rythme, en Huygens en Cats met hun gezond realisme. Bilderdijk, met zijn onuitputtelijken taal-en woordenschat, voor onze letterkunde ook in dit opzicht zeker de eerste. „Een reusachtig orgel, " zei Da Costa van die Bilderdijksche taal, „dat beurtelings zingend, trillend, bruischend, kweelend, smeekend, smachtend, schaterend en klaterend, onweêrend en onweerstillend, kermend en jubelend, stervend en weder herlevend, in eindelooze melodieën al de tonen van menschelijk gevoel en verbeeldingskracht doorloopt, om ten slotte, of het ware uit de baren en branding aller hartstochten en bewegingen dezer wereld, zielen op te voeren in de haven der eeuwige Hallelujahs." Pascal's proza is van het schoonste dat de Fransche literatuur bevat. Hij versmaadde alle sieraad, zelfs alle omschrijving. „De taal" heeft men gezegd, is bij hem „de naakte gedachte zelve, gesierd met haar kuische naaktheid als een antiek standbeeld." Groen van Prinsterer schreef een „eigen stijl, die de kracht der woorden kende en er daarom weinig noodig had; zoo wel innig als vlijmend. Zijn stift wist hij te doopen in bijna vrouwelijke beminnelijkheid, gelijk in eene ironie, die niets en niemand spaarde." 2)

Moge deze ééne proeve volstaan om den lust tot lezen en bestudeeren dezer schoone studie op te wekken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Het Genie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's