GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van ’s Heeren Ordinantin.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van ’s Heeren Ordinantin.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVII.

DERDE REEKS.

’sHeeren ordinantiën In de natuur.

VIII.

Wilde baren der zee, hunne eigen schande opschuimende; dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. Brief van Judas vers 13.

Met de bespreking van 's Heeren ordinantiën voor zon en maan en voor onze aards als ]icr, iellichaain, in een, naar wij hopen, volgend artikel, zal de behandeling van wat de sterrenhemel ons omtrent die ordinantiën leert, ten einde zijn gebracht.

Ons doei is — het zij ons vergund dit nog eens te herhalen — volstrekt niet een populaire natuurkunde of een soort encyklopaedie op den grondslag der Gereformeerde beginselen te geven, maar eenig en alleen de ons in Schrift en Natuur geopenbaarde, door God den Heere gestelde wereldorde te doen kennen, eerst de naUturlijke, straks de geestelijk-zedclijke. En dit doel, dat ons van meet af voor oogen stond, is niet anders dan de rijke gedachte, die in het P.salmwoord ligt: n alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar uw gebod is zeer wijd (F.S. 119 : 96).

Het Psalm woord dat wij, nu ruim een jaar geleden, boven het inleidend artikel dezer studiën schreven.

Eerst door 's Heeren ordinantiën, gelijk ons Zijn Woord in de Natuur en de Schriftuur die openbaren, nauwkeurig v/aar te nemen en te overdenken, wordt u de wereld van gedachten, de diepte van dat „uw gebod is zeer wijd" ontsluierd.

’s Heeren ordinantie. Zijn schikking van voor der eeuwen eeuwigheid in Zijn Raad gegrond.

Ook die ordinantiën in de Natuur.

Dat in te denken, doet u verstaan, dat de groote en machtige gedachte, die in de Schrift ligt en die, vaster nog dan anderen, eerst Augustinus en toen Calvijn grepen: de gedachte aan het feit van 's Heeren Voorbeschikking of Prae-destinatie, waarlijk niet maar alleen en uitsluitend van toepassing is op een menschenziel, maar op heel Gods rijke schepping, op heel Zijn wereld.

Niet maar, om het nu eens in de taal der Theologie te zeggen, soteriologisch, maar ook kosmologisch, heeft deze gedachte haar zin. Dat wil zeggen, zij, of liever het feit waarop zij zich richt, heeft beteekenis niet maar voor de zaliging of de daartegenover staande verdoemenis —• het ontzettende v/oord, dat een Christen nooit gedachteloos, maar altijd met diepe ontroering der ziel moest uitspreken of neerschrijven — van de zielen der menschen, maar ook voor het bestaan en den gang der wereld. Voor het geestelijke niet alleen, maar ook voor het natuurlijke, en in dit laatste ook voor die boven-, of juister, buiten-aardsche sfeer, die wij de sterrenwereld noemen.

De orde, de schikking daar, vindt haar oorzaak in Gods Voorbeschikking en eeuwige, ook da: ir tegenwoordige Kracht.

In orde zit vastheid.

Wil, redelijke wil, karakter tegenover het onvaste en als de bruisende, wilde baren der zee, woeste en onvaste van de passie.

En die vastheid in de sterrenwereld, zij verbindt vanzelf \iw gedachte aan nog een andere vastheid, aan die van het in zijn oorsprong zonder de Schrift niet te verklaren, meest wondere aller beseffen uwer ziel, dat van den plicht, van wat altijd zijn moet, van wat het willen en handelen altijd wezen moet, ook al is het, zooals de Christen voor zijn God dagelijks belijdt, vaak zoo anders, en zelfs nooit volstrekt v/at het zijn moet.

Zoo Gij, H^eere! de ongerechtigheden gadeslaat: Heere.' wie zal bestaan!

Bij die sterren is geen bewust-zijn, geen willen, en toch vastheid.

Vastheid, waarmee zij door de wet der aantrekkingskracht beheerscht, óf hun plaats bewaren tegenover elkander of aXs de planeten zich in vaste banen bewegen rondom haar Zon.

Bij ons is willen en daarom zijn wij, wat plant noch dier is, zedelijke schepselen, beheerscht voor dat willen door een wet, de zede wet met haar: gij zult!

Om die tweeërlei vastheid te zien, behoeft men nog geen christen te wezen, in den dieperen zin van het woord, zóó, dat men e voldoening zijner zondenschuld voor God zoekt in het bloed van den Immanuël. o

De wijsgeer Kant, wiens christelijke oud^s wat onbedacht, dien voor een mensch te heiligen naam Immanuël eens aan hun kind hadden gegeven, was in dien dieperen zin geen christen.

Toch leest men in het Beshdt van zijn „Kritiek der praktische Rede" de schoone woorden: „Twee dingen vervullen het gemoed met steeds nieuwe en toenemende bewondering en eerbied, hoe 'meer en aanhoudender zich het nadenken daarmee bezig houdt: de gestemde kernel boven mij en de zedelijke zvet in mij."

Met die bewondering en eerbied wordt nog steeds, ook in onze dagen, het gemoed vervuld van allen, die gelooven, dat nog iets hoogers het heelal beweegt, en in dat heelal ook het menschelijk leven, dan druk en stoot van blind-werkende krachten. Gelooft men toch het laatste, want ook dat is 'n gelooven, dan houdt alle bewondering op en heeft men eerbied meer voor niets, wijl men, in den waan van nu alles te hebben verklaard, zich over niets meer verwondert en al wat den mensch met ontzag pleegt te vervullen, zoo „dood-eenvoudig" en „gewoon-natuurlijk" vindt.

Nu, bij het begin der eeuw, zijn zij, wier gemoed nog met bewondering en eerbied voor het plichtsbesef in en den sterrenhemel boven zich vervuld is, Gode zij dank, nog in de meerderheid. Zullen zij, de idëele naturen, aan het einde der eeuw een minderheid zijn waarmee men dan niet meer rekent; een zoo kleine hoeveelheid, dat de overgroote meerderheid haar gerust verwaarloozen kan bij haar berekenen?

Haar berekenen van de kansen op het grootste nut en het grootste genot voor den zelfzuchtigen mensch.''

Kansen voor hem van niets afhankelijk dan van blinde en door toeval werkende krachten.'

Voor zulk een einde der tv/intigste eeuw bestaat niet geheel ongegronde vreeze.

Dan, bij God, den Koning der eeuwen, zijn uitkomsten ook tegen wat een zedelijke dood zou zijn van de samenleving der menschen.

Hij is vol van Gratie.

Ook van gemeene Gratie.

Die de zonde wel niet wegneemt, maar stuil.

En daar is meer.

Onder hen, wier gemoed nog, bij het nadenken over de wereldorde, bewondering en ontzag voelt, gaan de geesten uiteen."

Het is een verdeelde ^meerderheid, en daarom zwak tegenover de minderheid van heden, die in haar weten wat zij wil, en willen wat zij meent te weten, eenparig is.

En in deze verdeelde meerderheid gaan de geesten uiteen in tweeën.

De eerste groep kent niet den levenden God, en dat heeft zij met de minderheid, die niet meer bewondert en ontzag voelt, gemeen.

Kent Hem niet, omdat de Schrift haar niet meer is een openbaring van God aan ons.

En nu moge men al, naar de leer en op het voetspoor van Kant, het een eisch van 's menschen practische rede noemen, dat er na dit leven nog een ander leven moet wezen, waarin de mensch die zijn plicht heeft gedaan en het hier vaak desniettemin zoo ongelukkig heeft, nog eens gelukkig zal worden. En evenzoo een eisch, dat er dus een God moet wezen, die den deugdzame in dat leven zal geven wat hij waardig is, — ja, op grond van die eischen de religie bouwen op de zedelijkheid en dus omdat men goed is, religieus willen zijn en de geboden der zedenwet een wijding geven alsof zij Goddelijke geboden waren, — zoo leert men zijn God niet kennen, weet niet wie Hij is.

De dichtende verbeelding schept zich dan geloofsvoorstellingen. Men dicht zich zijn God, maar God blijft de „onkenbare" en in betrekking tot Hem is de mensch de „onwetende." Juist als voor hen die alleen weten, dat alles gaat door druk en stoot van biindwerkende oorzaken. Het verschil is alleen, dat bij deze laatsten wèl, en bij die eersten niet de religieuse aanleg het „zaad van religie, " zoo als Calvijn het noemt, is verstikt. Daarom gaat er dan ook bij die eersten uit het vaak zoo fijnbesnaard gemoed een hymne, een lofzang, een gebed van den onwetende tot den onbekenden God op.

Zoo bij de, op religieus gebied, modernen.

En met die hymne en dat gebed spot dan de man der blind-werkende krachten, maar gij Christen, die door de particuliere genade in Jezus bloed verzoening door voldoening vond, en Gods gemeene Gratie ook p het gebied der religie eert, zult niet doen. dat i

En met al wat dus nog bidt en zingt, omdat het bewondering en eerbied koestert, staa-t nu de Kerk van Christus, het vol getal van allen die nog jubelen voor den Immanuël, den Middelaar Gods en der menschen, tegenover die anderen als tegenover een met wilde, woeste baren almeer opbruisenden stroom. Zal deze bij het einde der eeuw hebben verzv/olgen èn wat nog religieus is zonder in den Middelaar te gelooven, èn wat in Jezus Christus met eerbiedige liefde en liefdevollen eerbied den Middelaar eert?

Er is een gemeene Gratie, die ook de van Christus Kerk vervreemde, maar toch nog idëele naturen, door dien stroom te stuiten, nog voor religieusen ondergang bewaren kan. . i z s v

Maar daar is meer.

En daarbij denken wij aan die particuliere Genade, waarmee de Zone Gods Zijne Kerk tot het eeuwige leven uitverkoren, vergadert, beschermt en onderhoudt. k h v

En nu is die Kerk van Christus, gelijk zij in het zichtbare uitkomt, wel gedeeld en verdeeld. In dat zichtbare is zij niet meer de éene, maar staat Kerk naast en' zelfs tegenover Kerk; niet meer de heilige, maar de door vele zonden harer leden bezoedelde, ook door de zonde van twijfel aan het: „daar staat geschreven", zoodat in de meeste dier Kerken zelfs het geloof aan de Schrift als Gods openbaring aan ons, in meerder of minder mate verzwakt is, en in anderen bij onverzwakt Geloof aan de Schrift toch, naar onze overtuiging, in strijd met haar, aan Jezus' Middelaars-eere wordt te kort gedaan.

In dat zichtbare is zij niet meer dealgemeene, de Katholieke, maar de in veelheid van belijdenis en praktijk verbijzonderde, en staan de Gereformeerde Kerken, naar onze overtuiging, door Gods Genade als de betrekkelijk zuiverste.

Evenwel, daar is ook nog een andere wereld dan die der zichtbare dingen.

En die wereld schouwt het oog des geloofs.

En voor het geloof is de Kerk van Christus ons toch de eene, heilige. Katholieke.

En als gij gelooft, dat gij van haar een levend lidmaat zijt, dan zegt ook gij met Israel's profeet: Wij zullen niet sterven.

De kerk van Christus sterft niet. Want van ouds af is de Heere haar God, haar heilige. (Habakuk i : I2).

En als zoodanig kent zij Hem.

Kent zij Hem uit de Schrift.

En juist omdat zij door de Schrift weet wie God is; ook weet, dat Hij als de levende God, de eerste oorzaak is van de vastheid in de natuurlijke en zedelijke wereld, de gever van de wetten in den gesternden hemel boven ons en van de zedewet in ons, zal haar bewondering en eerbied niet blijven staan bij die wetten, maar doordringen tot den levenden God, Die ze stelde.

Daarvoor moet men een Christen zijn.

Laat ons nadenken zich dan met die wetten van den gesternden hemel bezig h .uden, opdat wij in ons gemoed met nieuwe en toenemende bewondering voor dien schepper en onderhouder voor dien wetgever ook in de weeld der sterren vervuld worden.

Hij toch is voor ons niet de onbekende, en wij zijn in betrekking tot Plem niet de onwetenden.

En zoo willen wij dan, na wat reeds omtrent de vaste sterren en de planeten is inedegedeeld, in dit voorlaatste artikel over de sterren, handelen van de kometen.

Ons woord komeet komt van een Grieksch adjectief komêtes, van het substantief komê dat „haar" beteekent.

Een komeet is dus letterlijk een „haarster, " een woord, dat de Duitschers er dan ook voor gebruiken, terwijl wij, Nederlanders, gewoonlijk van „staartster" spreken.

De kometen nu nemen onder de hemellichamen een zeer eigenaardige plaats in. Zij verschijnen in haar volkomen vorm als een ronde nevel met een heldere kern in het midden en een lange lichtende pluim of sleep. Aan de laatste omstandigheid danken deze sterren dan haar naam van „haar-ster" of „komeet, " of „staart-ster."

In dezen volkomen vorm vertoonen zij zich echter niet altijd.

Wijl de kometen dikwijls plotseling zichtbaar worden en haar vorm zoo van alle overige sterren geheel afwijkt, ontstond in vroeger tijden het bijgeloof, dat zij verkondigers waren van Gods toorn, voorboden van naderend ongeluk, van rampen als oorlog, hongersnood en pest.

En dit bijgeloof heeft geduurd tot ver n den nieuweren tijd.

Het natuuronderzoek heeft, vooral sedert w eppler, dezen waan verstoord. De astro­ v omie leert ons, dat ook de kometen, welke m ich aan ons vertoonen, hemellichamen zijn, t ie naar vaste wetten haar beweging om o e zon hebben; dat schier jaarlijks kometen v ntdekt worden en dat zij in verschillende u edaanten voorkomen.

De ontdekking en het gebruik van den elescoop of verrekijker heeft tot dit alles iet weinig bijgedragen.

De vastheid van 's Heeren ordinantiën in h e natuur komt bij de kometen vooral uit d n wat men weet van de banen, die ook j ij beschrijven.

Met haar af wij kenden vorm, haar ploteling verdwijnen en verschijnen, scheen roeger alles aan haar zoo onvast; schenen ok zij „dwalende sterren, " tot de tijd wam, waarin het Gode behaagde de menscheid ook hier, in die kometen-wereld, de astheid te doen ontdekken.

Deze banen der kometen zijn deels gelotene, deels niet-geslotene kromme lijnen. n het eerste geval hebben zij den vorm an ellipsen, in het laatste dien van parabolen of hyperbolen. w o d d m

Deze hoofdonderscheiding van gesloten n niet-gesloten banen maakt een eigenaardig verschil tusschen deze hemellichamen. Beweegt toch een komeet zich in gesloten banen, dan is het duidelijk dat wij als aardbewoners haar na verloop van tijd zullen wederzien, want zij beweegt zich dan o rondom onze Zon; zij behoort dan tot ous Zonnestelsel. Beweegt zij zich daarentegen in een niet-gesloten baan, dan komt zij uit de oneindige verte van het Heelal slechts voor een tijd in het bereik van onze Zon, loopt om deze heen, om dan in de wereld der vaste sterren, wellicht in een ander zonnestelsel, voorgoed terug te keeren, zoodat zij nimmer weer voor de bewoners der aarde zichtbaar wordt.

Wellicht.

Want, ook zulke kometen, welke uit die oneindig verre gebieden der vaste sterren in den omtrek van onze zon komen, kunnen tot een meer duurzaam verblijf in ons zonnestelsel gedwongen worden. Dit laatste geschiedt dan zeker niet maar toevallig, doch naar den raad en onder de inwerking Gods, als eerste oorzaak. En als „tweede oorzaak" van deze verandering van loopbaan eener komeet, denken wij daarbij aan de omstandigheid, dat zij in de nabijheid komt van een der grootere planeten in ons zonnestelsel en dan door de aantrekking van zulk een planeet de vroegere richting harer beweging verandert, om nu in „gesloten-lijn, " dus in een ellips, haar baan om onze zon voort te zetten.

Tenslotte zij er nog op gewezen, dat de elliptische banen der kometen veel minder dan de planeten-banen tot den vorm van den cirkel naderen. Zij zijn in de meeste gevallen zeer lang gerekte ellipsen en gewoonlijk veel ruimer dan de baan der planeet Neptunus, zoodat zulk een komeet haar baan om de zon eerst na eeuwen volbrengt. Het laat zich bij eenig nadenken begrijpen, dat slechts de omloopstijden van kometen die wij met gesloten banen waarnemen, voor menschelijke berekening vatbaar zijn. De sterrenkundigen deelen zulke omloopstij den in drie groepen. Bij de eerste groep is de duur van 3I/3 tot 7I/2 jaar ; bij de tweede tusschen 69 en 76 jaar; bij de derde zijn de banen zoo groot, dat eeuwen, ja duizenden van jaren voorbijgaan voordat een omloop volbracht is.

Wat den vorm betreft waarin zich de kometen aan ons vertoonen, zij nog opgemerkt, dat de z. g. kern welke bolvormig schijnt te zijn, verschillende grootte kan hebben. Bovendien heeft men b.v. aan een van de door Donati ontdekte kometen gezien, dat haar kern in grootte verminderde. Voortdurend maakten zich hulsels van de kern los, wier bestanddeelen zich in het nevelonihdsel van den hemel verloren.

Het nevelomhulsel van een komeet is veel grooter dan haar kern. Bij een komeet, die met een licht-sleep of staart wordt waargenomen, spreekt men van kern en nevelomhulsel saam als van den kop. Dikwijls worden dan uitstroomingen van de bestanddeelen van den kop naar den staart of de pluim waargenomen. — Zoo verscheen b.v. de komeet Coggia den 5 Mei van 1874 eerst evenals de komeet Perrine, die dezer dagen zichtbaar is, zonder staart. Zij was aanvankelijk gelijk Perrine een nevelvlek. Toen zag men in Juni binnen het omhulsel verdichting, daarna sterkere lichtontwikkeling en begin van uitstrooming der bestanddeelen, eindelijk in Juli den breed uitloopenden, in tweeën vérdeelden, staart. De traditioneele vorm van een komeet of staartster, en schitterende ster met een breed uiteenoopende lichtpluim, is toch volstrekt niet die aarmede deze hemellichamen zich altijd ertoonen. Men ziet ze zonder en met, et éen en met twee 'of meerdere „staaren". In den regel strekken zich de staarten f pluimen in tegenovergestelde richting an de zon uit, doch ook vertoonen zich uitzonderingen.

Omtrent het aantal der in ons zonnetelsel aanwezige kometen bestaat nog geen ekerheid. Volgens sommige sterrekundien zou het ongeveer 6000 bedragen. Eerst edert de laatste tientallen van jaren heeft et astronomisch onderzoek zich meer op e kometen gericht en is er dan ook geen aar voorbijgegaan, zonder dat een komeet erd waargenomen. De verschijning van en komeet heeft daarmee het karakter van et buitengewone verloren, Jal ontsnappen ok de meesten aan de aandacht van ons eeken, omdat zij slechts door middel van eer sterke telescopen zichtbaar zijn.

Eerbied en bewondering voor God, Wiens il in de natuurwetten heerscht, en daarbij ok voor den menschelijken geest, die in de iepten van Gods heelal vermocht door te ringen, vervullen ons, wanneer wij verneen, dat van vele kometen in ons zonnetelsel de vaste omloopstijd reeds berekend s. Zoo berekende, om iets te noemen, Haley in 1682 den loop eener komeet, van welke hij voorspelde, dat zij in 1758 weerom moest verschijnen en wel werd die verschijning vertraagd, doordat deze komeet p haar baan in de nabijheid van Jupiter en Saturnus gekomen, door de aantrekking dier planeten werd „gestoord, " doch zij verscheen toch in Maart van 1795 en moet weer verschijnen in 1910. Maar ook de zekerheid, waarmee in dezen tijd de loop van dag tot dag der komeet Perrine op haar baan tusschen de veïschillende sterrenbeelden wordt voorzegd, geeft zulk een indruk van bewondering.

En de menschelijke geest kwam door waarnemen en denket\ ook tot een aanvankelijke wetenschap omtrent de stof der kometen. Men weet b.v., om slechts dit te noemen, dat die stof niet in gasvorm bestaat, maar in kleine over zeer groote ruimte verdeelde lichaampjes, die vooral in den staart op verderen afstand van elkaar zijn verwijderd. Het licht van de vaste sterren, dat door zulk een kometenstaart gaat, wordt dan ook niet „gebroken", ledere ster, welke door dien staart heen gezien wordt, verschijnt toch juist op dezelfde plaats waar zij ook anders staat. — Van daar dan ook, dat wanneer — gelijk nien vermoedt, dat op den 26 Juni van 1819 geschied is — onze aarde door den staart eener komeet gaat, — dit geen bizondere gevolgen zal hebben. In 1819 trok het zelfs geen aandacht, wijl de komeet eerst 4 dagen later gezien werd. Waarschijnlijk zijti toen een groot aantal meteoren door onzen dampkring gevlogen en hebben, zonder bi] dag zichtbaar te zijn geweest, 'snachts. in sommige streken het verschijnsel der verschietende of vallende sterren veroorzaakt. Van meer bedenkelijke gevolgen voor ons, bewoners der aarde, zou echter het samenkomen van haar met de kern van een komeet zijn. Volgens de berekeningen der astronomie bestaat er echter waarschijnlijkheid, dat eerst na ongeveer 24, 000 jaren zulk een kern ons op een afstand van 300, 000 mijlen zal naderen, en eerst na 140 miljoen jaren een kometenkern met de aarde zou kunnen samenkomen.

In de Schrift wordt ons slechts eenmaal van kometen gesproken, indien althans de nieuwere uitlegging juist is, dat in Judas : 3 onder de „dwalende sterren, " waarmee de dwaalleeraars worden vergeleken, niet aan planeten, maar aan deze hemellichamen moet worden gedacht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 oktober 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Van ’s Heeren Ordinantin.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 oktober 1902

De Heraut | 4 Pagina's