GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verhuisdrukte geeft aan Ds. Klaarhamer n de Utrechtsche Kerkbode hel volgende artikel n de pen, dat waard is ook door andere rienden dan de Utrechtsche gelezen te worden:

Gij hebt 't reeds vernomen, ik ben aan 't veruizen geweest. En je weet, dat maakt zooveel e doen, dat er van brieven schrijven niets komt.

Maar nu is de orde en rust weer zoo wat terugekeerd en kan ik me wel een oogenblik met je onderhouden.

En 't is niet alleen de drukte en overhoopte boel, die dan voor geestesarbeid ongeschikt maakt, maar ook het vreemde van de nieuwe omgeving.

Al men 200 ergens enkele jaren heeft gewoond, dan raakt men aan zoo'n omgeving gewend. Wat buiten is heb je zoolang aangekeken, dat 't nieuwe er totaal af is. Het geeft je niet meer te denken. Je kunt er op zien zonder in je gedachtcngang gestoord of afgeleid te worden.

Vooral hier in ons doodkalme Utrecht, waar alles op zijn tijd en precies als te voren geschiedt.

En bmnenshuis gaat alles na eenigen tijd precies passen bij je persoonlijkheid. De dingen komen te staan en te hangen en te liggen, waar je ze het liefste ziet, waar ze je 't gemakkelijkste zijn. En je doen en je ondergaan laat zoo overal in je huis herinneringen na Op je tafels, in je kasten, overal is t een of ander, dat je bij 't zien of in handen komen aangename of droeve herinneringen geeft.

Kortom, het is je eigeti huis, je »te huis' geworden.

En a's je nu gaat verhuizen, dan wordt je zoo w t een daklooze, zoo'n nergens thuis. Er is geen plekje, dat je past. Je voelt je nergens op je gemak. Je komt niet tot rust.

Ge merkt wel, ik zou niets deugen voor handels - reiziger of voor eenige andere betrekking, die maakt, dat men nergens een blijvende plaats heeft.

En blijvende plaats ?

Wie heeft die hier op aarde ? »We hebben hier geen blijvende stad".

Ook al zijn we geen rondtrekkende vreemdeling in een vreemd land als vader Abraham, noch een voortgedreven apostel als Paulus, we hebben hier geen blijvende stad. Al slaan we de pinnen ook nog zoo vast en diep in, al maken we ons ook nog zoo eigen en thuis in onze omgeving en arbeid, het baat niet, het uur van opbreken, de groote, beslissende verhuizing komt toch.

Gelukkig de mensch, die mee kan instemmen met dat: tmaar wij zoeken de toekomende".

Dat zijn menschen, die tot de wetenschap, de overtuiging gekomen zijn, dat er bestaan tweeërlei dingen. Tweeërlei vaderland, vaderstad, vaderhuis. Tweeërlei familie, tweeërlei bezit. De een zienlijk, de ander onzienlijk. De een onvast en vergankelijk, de ander vast en blijvend. De een tegenwoordig, de ander toekomend. De tegenwoordige, nu bekende, de mindere, en de toekomende, die nog als een •i> erfenis'\ voor ons is, de betere, de meerdere.

Voor hen komt na verlies, winst. Ze worden er beter op met de verhuizing. En die nieuwe, hemelsche woning zal niet tegenvallen niet teleurstellen. Die heeft geen verborgen gebreken. Zij zal eeuwig meevallen. Het krachtigst geloof, het diepste denken, de stoutste hope is op verre na niet in staat, om zich voor te stellen de schoonheid, de heerlijkheid, de zaligheid van dat vaderland, die vaderstad, dal vaderhuis, dat boven is.

God, de Rotssteen wiens werk volkomen is, is daarvan de kunstenaar, die het ontworpen , heeft, de bouwmeester, die het gebouwd heeft.

De verhuizing uit deze stad, dit land, dit huis, waaraan we zoo gewend zijn, waaraan we ons zoo gehecht hebben, dat ons zoo bekend is, naar dat onbekende, ongeziene, dat zelfs boven en buiten onze voorstelling ligt, — ja die kan nog moeielijk genoeg worden.

Niet iedereen verhuist op een mooien. zomerschen dag, met heerlijken zonneschijn en lieflijke windjes, zonder tegenheden of moeilijkheden. Dan is de verhuizing wel vreemd, wel onrust gevende. Er moet dan ook wel losgelaten worden. Er is dan ook wel zoo'n tusschentijd van een daklooze, een feitelijk nergens-thuis te zijn.

Maar de mooie, meewerkende, als 't ware ons dragende omstandigheden maken 't dan dragelijk en makkelijk.

Doch, mijn vriend, er zijn heele slechte verhuisdagen Met regen en wind en donkerheid. Koud en guur en vol tegenheden. Ach, wat kan 't verhuizen dan zwaar zijn. Alsof er nooit meer rust komen zal. Alsof 't enkel verlies en gemis zal zijn.

Wat een verschil of men de oude woning kan uitstappen; met dat: «De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken" Ps 23 — dan of 't moet gebeuren met dat: «Uit de diepten roep ik tot U, o Heere", - -of nog erger: »Ik zag uit ter rechterhand, en zie, zoo was er nier and, die mij kende; er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijne ziel!" —

O mijn vriend, ik hoop, dat 't in de gunste Gods voor u en mij besloten is, dat we de groote verhuizing op een mooien, lieliijken dag mogen doen. Ja, ik zou dit wel voor al Gods kinderen wenschen.

Maar als we «over zijn" — binnen gegaan zijn, dan is toch alle leed vergeten, dan rusten de vermoeiden van kracht, dan schijnt de zon eeuwig. Dan is 't uit met 't zwervend vreemdelingschap in 't vreemde land, dan zijn we waarlijk thuis.

O wat is dit aardsche huis, deze wereld toch mooil Wat heeft God, die hemelsche kunstenaar en bouwmeester, deze aarde, die Hij den mensch ter woning gaf, schoon, rijk, heerlijk gemaakt! Vol geur en kleur en lieflijkheid! En zij is nog maar naar 't voorbeeld des hemels gemaakt. Zij is nog maar de schaduw van dat hemelsche lichaam. En dan nog door zonde, vloek en dood verdonkerd.

Maar wat zal de hemel dan zijn! ?

Neen, geen oor hoorde het, geen oog zag het, geen hart kan 't omvatten, wat God bereid heeft, wat Jezus verdiend heeft, voor het volk zijner eeuwige liefde.

Je zou haast gaan denken, niet waar, och dat is te mooi, te heerlijk, te goed voor mij. Ik pas niet in zoo'n omgeving. Iemand uit den laagsten stand is niet op zijn gemak in zoo'n vorstelijk paleis. Hij durft er haast geen voet te verzetten. Zijn gewoonte, zijn manier van doen, zijn heele persoon, 't is alles zoo heel vreemd aan zoon paleispracht. 't is er zoo meê in tegenspraak. Hij kan er niet in wonen.

Maar geen nood, mijn vriend. We worden zelve ook veranderd. Geheel vernieuwd Van binnen en van buiten. God maakt ons hemelburgers, hemellingen. Het zal wezen, alsof we nooit een ander vaderland hadden gehad, alsof we eeuwig paleisbewoners geweest waren.

Van veeboer tot koning, dat 's een heele stap. En toch als God een mensch — gelijk bij Saul — het hart verandert, dan is 't zoo maar gebeurd, in 't omkeeren.

Onze God is wonderlijk van raad, Hij is groot van daad. En groot en wonderlijk zal 't zijn, wat Hij doet, als Hij ons, aardsche zondaren, in den hemel doet wonen.

O zeker 't is hiermee, gelijk met zooveel, dat wonderlijk en groot is in onze oogen, — het is bij den mensch onmogelijk, maar alle dingen zijn mogelijk bij God.

Als je de menschenwereld zoo aanziet; als je zoo hoort en ziet, wat er gezegd en gedaan wordt in hutten en paleizen, in lagere en hoogere scholen,

in de raadzalen, waar de uitverkorenen des volks de wetten maken, en in de rechtszalen, waar de besten »de goden des volks'' gezeten zijn, om de wetten te handhaven, als je let op de uitingen der geesten in kranten en boeken, in beeld en muziek, — als je gadeslaat het verzet, dat bijv. nu in ons vaderland opkomt tegen 't woord, 't gezag, 't recht van Christus, dat ons christelijk ministerie met zoo wijs en voorzichtig beleid in bestuur en wetgeving doet uitkomen, — dan wordt je als christen bij oogenblikken bang, — en dan zeg je, ach zal ooit het koninkrijk Gods komen! Hoe zal ooit satan voor goed en geheel uit de gestolen heerschappij worden gestooten! Ach, wanneer zal het met der daad voor allen blijken een leugen te zijn, als de duivel segt: dat hij te beschikken heeft over de koninkrijken der aarde en derzelver macht en eer en heerlijkheid; dat ze hem zijn gegeven; en dat hij ze geeft, wien hij wil, die hem aanbidt en dient !

Ach wanneer!

Bij den mensch is dit onmogelijk. De sterkste, de wijste, de aanzienlijkste, is nog enkel ijdelheid. Hij zelve is »gras" en al zijn voortreffelijkheden zijn een «veldbloem" Neen geen Samuel, geen David, geen Elia, geen Jeremia, geen Petrus, geen Paulus; geen Luther, geen Calvijn; geen Groen v. Prinsterer, geen. Kuyper, — neen geea.mensch kan dat onraoge lijke tot stand brengen. En toch.... de profeten en apostelen waren ook menschen, — en zie wij worden «gebouwd op het fundament der apostelen en profeten".

Menschen vermogen alle dingen, dingen die te groot en te wonderlijk zijn voor een mensch, — maar «door Christus die mij kracht geeft'.

O mijn vriend het komt er maar op aan, of we waarlijk kunnen zeggen: fk geloof in God!

In God, die — en zooals — Hij is en zich geopen baard heeft in zijn Woord.

In God, — den Vader — den God des raads — den Schepper.

»Zoo gij kunt gelooven, alle dingen zijn mogelijk dengene die gelooft'.

Alle dingen. Ook dat wij als burgers in den hemel zullen wonen. Ook dat het Koninkrijk Gods komt op aarde. Ook dat de Eerste Kamer de Wet op 't Hooger Onderwijs aanneemt. Ook dal ons Christelijk Ministerie nog lang aanblijft tot rijken zegen voor Oranje en Nederland.

Maar ach niet waar, dat kunnen gelooven. Wat ligt vaak ons geloof onmachtig neer. En dan worden we verschrikt, dan zijn we bevreesd en bevende. Hoe gedurig moeten we bidden: »ik geloof, Heere kom mijn ongeloof te hulp ; — of: «vermeerder ons 't geloof'.

O mijn vriend, sterke de Heere in U en mij en in al zijn volk dat vermogen om te gelooven, en geve Hij ons oefening in 't gelooven, dan reizen we onzen weg met blijdschap en dan zullen we in 't einde verhuizen met Psalm 23 in het 't hart en op de lippen.

Zoo richt uit de nooden van het aardsche leven de blik zich omhoog naar de bergen rondom Jerusalem, vanwaar alleen onze hulpe komen kan.

En zij die gelooven haasten niet.

Gods raad zal bestaan, en Zijn welbehagen zal geschieden, hoe donker soms de toekomst ook schijnen moge.

Dat te weten geeft kracht voor de levenstaak, die God de Heere ons heeft opgelegd.

Totdal de dag komt, waarop het Vaderhuis in de hemelen zijn poort ook voor ons ontsluit.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1904

De Heraut | 4 Pagina's