GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

OOST EN WEST.

XXVII.

OMMEKEER.

Slechts enkele dagen bekleedde graaf De Ray e zijn nieuwe waardigheid, toen hij gelegenheid kreeg, den oorlog in volle werkelijkheid te zien, wat hem trouwens in zijn jonge jaren al meer gebeurd was.

De aanhangers van koning Jacobus namelijk hadden in Ierland, in welk Roomsch land ze veel steun vonden, een groot leger bijeengebracht. Koning Willem begreep dat daar het meeste gevaar dreigde, en had er zich dus zelf heen begeven. Hij was, gelijk de lezers wel weten zullen, een groot veldheer, al heeft hij weinig schitterende overwinningen behaald. Hij wist den vijand te bedwingen, en al behield deze soms het veld, toch belette Willem hem van de overwinning veel voordeel te trekken. Daarbij was hij iemand van grooten persoonlijken moed, die den strijd niet vreesde en die bij de jacht in de Soerensche bosschen, even goed als in den krijg, zijn volgers verbaasde, door zijn onverschrokkenheid tot het vermetele toe.

En dat deed een man, zoo zwak dat zijn vijanden elk oogenblik hoopten zijn dood te vernemen, en dat ook geneesheeren hem geen twee jaar levens meer toezeiden, een man die altijd lijdend was. Welk een kracht van geest moet in hem gewoond hebben! Maar vergeten we niet, dat Willem's kracht was in God, en dat hij op dien zijn vast vertrouwen stelde. Ook hij had, gelijk zijn doorluchtige overgrootvader, „met den Heer der Heeren een vast verbond gemaakt.”

In Ierland zou het thans tot een beslissing komen. Daar leverde Willem den vijand slag. 't Was de befaamde veldslag aan de rivier de Boyne, waarover ik hier nu niet uitvoerig kan spreken, in welken koning Willem zijn vijanden een beslissende nederlaag toebracht, die vooreerst alle hoop der vijanden den bodem insloeg. De tegenstand in Ierland was gebroken. De goede zaak des Evangelies en der vrijheid had gezegevierd.

Was de teleurstelling der Jakobieten groot, niet minder de verademing, welke de tijding van het groote wapenfeit te Londen te weeg bracht. De zorg en angst waren als in een oogenblik geweken. De nederlaag in Ierland had ook den Franschen den lust en den moed benomen, om vooreerst nog iets te beproeven. Heel Londen was weldra in feestvreugde; alle gevaar was voor land en volk voorbij.

Ook graaf De Raye had wel zijn aandeel in den strijd gehad. Aan de zijde van den vorst had hij zich in het hevigst vuur bevonden, zoodat Bentinck en andere vrienden van Willem, evenals trouwens deze zelf, het wakker gedrag van den Franschen edelman niet genoeg konden roemen. Wel was de koning als altijd, karig in zijn woorden, maar de blik waarmee hij De Raye aanzag, toen hij hem dankzeggend de hand reikte, zei meer dan een lange rede. Dat zou de adjudant later ondervinden.

Een paar weken later keerde hij met brieven van den koning naar Londen terug. Hij trof daar vrouw en kinderen aan, en ik behoef u zeker niet te vertellen, welk een vreugde des wederziens dat was. Er viel over en weer veel te vertellen, dat begrijpt ge. En al konden de gravin en haar dochters niet hopen, dat het hoofd des gezins in den eersten tijd veel bij hen zou zijn, het was hun reeds een vreugd te weten, dat men niet ver van elkander was en niet minder, dat de graaf thans geen zorgen meer had als vroeger.

„En hoe is het u te Amsterdam gegaan? " vroeg De Raye; „ik heb zeker niet alle brieven ontvangen, die ge mij schreeft. Want telkens bemerkte ik, dat ge mij over dingen hadt geschreven die ik had moeten weten, als een volgende brief kwam. Doch in troebele tijdAi als deze, is 't geen wonder, zoo niet alles terecht komt.”

„Wel, " zoo antwoordde de gravin, „wij hebben alle reden tot dank aan Ged en menschen beide. Hij heeft ons in alles trouwelijk bijgestaan."

Nu volgde een lang verhaal, nu eens gedaan door de gravin, dan weer door Gabrielle of door Jeanne, zoo als de dochters van graaf De Raye heetten. Ik zou u gaarne meer van hen vertellen, doch dat gaat niet, eenvoudig omdat het mij zelf ook onbekend is. Slechts blijkt dat zij geloovige meisjes waren, die hun belijdenis ook in hun wandel eer aandeden, en geacht werden, door allen die hen te Amsterdam kenden.

Toch vernam de man en vader op het oogenblik niet alles. Eerst toen hij in den avond met zijn vrouw afzonderlijk sprak hoorde hij het naaste, dat zij steeds ook voor haar dochters had verborgen.

„In den eersten tijd na uw vertrek, " zoo zei de gravin, „hadden we het moeilijk. Ge weet dat onze middelen bijna geheel waren uitgeput, ook door de kosten van uw reis en de uitrusting van Karel.”

„Maar ge kondt toch, volgens afspraak, geld in voorschot krijgen uit het kerkfonds niet waar. Dat zou later terug betaald worden.”

„Dat wilde ik liever niet; " was het antwoord; „ik schaamde mij daarvoor.”

„Maar was dat we! goed, lieve vrouw ? 't Was toch slechts leenen om weer te gever. Al had den we om des geloofs wille alles verloren, 't zou geen schande zijn. Hoe velen heeft dat lot getroffen.”

„Gij hebt gelijk, beste man", antwoordde de gravin, die zich. wellicht herinnerde, hoe zij door haar dwaasheid in Denemarken ook veel bedorven had; „ik ben er ook van terugge komen. De Heere heeft mij geleerd, dat ook als Hij ons verootmoedigt door diepe slagen van vernedering, daarin een zegen voor onze ziel kan gelegen zijn.”

„Dat verblijdt me, maar hoe hebt ge het toen gesteld? "

„Wel, ik besloot eerst te trachten wat ik zelf doen kon. Doch dat liep mis. Ik belandde bij een „prêteur a la petite semaine; " ik weet niet hoe ze zoo iemand te Amsterdam noemen (zij bedoelde een geldschieter een woekeraar). Hij wilde mij wel geld schieten op mijn juweelen, mits ik dertig ten honderd betaalde en dan nog binnen drie maanden afloste. Dat mocht en wilde ik echter niet en toen beproefde ik het bij het fonds. Men wist reeds van uw aanstelling in het leger en zoo kostte het mij geen moeite het noodige te krijgen. Dat heb ik, meen ik, u ook geschreven.”

„Dat is zoo, " zei de graaf.

„Maar, " ging de gravin voort, „we hebben het niet noodig gehad. Gij herinnert u den heer Van Zaanden, die zoo bevriend was met onzen Karel. Verbeeld u, op zekeren dag, nu drie maanden geleden, krijg ik een brief van dien heer. Hij noodigt ons heel vriendelijk, eenige weken te komen doorbrengen op zijn buiten — 't heet geloof ik Lust-Rust, ik kan die Hollandsche namen zoo slecht onthouden — dat dicht bij de stad aan den Amsteldijk ligt. Gabrielle en Jeanne drongen er sterk op aan de uitnoodiging aan te nemen. We deden het dan, en hebben zeer goede dagen op die prachtige plaats gesleten. Ik moet zeggen dat Holland toch ook een schoon land is; de vergezichten zijn prachtig.”

„Maar toen? "

„Nu, toen we er drie weken geweest waren, kwam uw brief met goede tijdingen. We begrepen, dat we naar Londen zouden moeten. De heer Van Zaanden zei daarop: Blijft dan zoo lang hier tot ge vertrekt. (Ge móet weten ons huis was al door anderen betrokken). Dan maakt ge 't u gemakkelijk. Zoo deden we en mogen dus wel zeggen: De Heere heeft alles weigemaakt.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1904

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1904

De Heraut | 2 Pagina's