GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OOST EN WEST.

XXXI.

Toen onze vriend de vlakte was overgestoken, en hij zich aan de andere zijde tusschen het struikgewas bevond, wachtte hem een dubbele teleurstelling.

Vooreerst bespeurde hij, hoe hij de oogen ook scherpte, niets van zijn mannen. Waar konden zij zijn? Hij wilde een teeken op den hoorn geven, maar herinnerde zich nu met schrik, dat deze in het bezit was van den soldaïlt, die hem gevolgd, doch van nem af geraakt was. Zag of hoorde hij alzoo niets van zijn volk — ook zijn luid roepen bleef onbeantwoord. „Wat hij wel zag, was dat de plek waar hij zich bevond, hoogstwaarschijnlijk niet dezelfde was, als hij reeds vroeger had betreden. De waarheid was, gelijk hem later duidelijk werd, dat de geheele streek hier grootendeels bestond uit zulke kale plekken gronds, door begroeide heuvels omgeven. Alleen het zeer geoefend oog van de inboorlingen, die hier hun vaderland hadden, kon zulke plekken bij het reizen van elkaar onderscheiden.

Karel echter was geen inboorling en zoo begreep hij, dat het 't best zou zijn, zich in alle geval zuidwaarts te spoeden, ten einde zoo mogelijk, de zijnen nog te bereiken vóór den zonsondergang, die in Zuid Afrika wel wat vroeger plaats heeft dan bij ons in den zomer.

Zoo snel mogelijk ging hij voort, doch, al was hij jong en krachtig, toch gevoelde hij weldra, dat het voortgaan hem moeielijk viel. Hij had een groot deel van den dag reeds geloopen, en daarbij zich telkens ingespannen, om den vijand te ontdekken of te achterhalen. Daarbij ging het over hoogten en door struiken; al te zaam wel geschikt om iemand af te mat-

ten. Dat bespeurde onze man nu ook; hij moest eindelijk of hij wilde of niet zich nederzetten en rusten, al zag hij ook intusschen de zon steeds lager zinken en al wist hij, dat de kans om zjjn makkers weer te vinden, steeds geringer werd.

Na een korte poos vervolgde hij zijn tocht, nu en dan luid roepende, maar zonder antwoord te krijgen. Altijd weer vond hij kreupelhout en bultig land en vlak veld, maar geen menschelijk wezen, zelfs geen dier vertoonde zich. 't Werd hem eenigszins beklemd om het hart in deze stille, eindelooze eenzaamheid. Toch hoopte hij nog steeds.

Doch reeds begon de schemering, welke in dat land maar kort duurt, en nog altijd dwaalde hij voort. Blijkbaar had hij zich in de richting vergist of was althans veel te veel naar rechts of links afgeweken. Hoe 't zij, goede raad was duur. Hij overlegde een oogenblik wat het raadzaamst zou wezen, en 't slot van de zaak was, dat hij besloot uit te zien naar een plek waar hij ergens geschikt den nacht kon doorbrengen. Verder gaan toch was in de duisternis eenvoudig dwaasheid. Gelukkig bevatte zijn knapzak nog eenigen voorraad, zoodat hij voor honger niet behoefde te vreezen. Zijn veldflesch was mede nog niet geheel ledig.

Reeds des morgens had Karel bij zich zelf de opmerking gemaakt, dat de grond hier rotsig moest zijn. Daardoor kwam het, zoo dacht hij, dat het geboomte zoo laag is; 't kan niet diep wortel schieten in den steenigen bodem en ook niet genoeg vocht uit den grond halen om bestand te zijn tegen de brandende zon van de Zuid-Afrikaansche laagvlakten. Bovendien had hij hier en daar rotssteenen bespeurd, die ten deele begroeid waren, en waarvan vele allerlei spleten en holten vertoonden, soins zoo groot, dat men zich in zulk een holte verschuien kon tegen de zonnestralen.

Zijn oogen goed den kost te geven kan in vele dingen nuttig zijn. Dat ervoer ook Karel thans. Hij herinnerde zich wat hij dien morgen had opgemerkt, en haastte zich daarom uit te zien naar een geschikte legerplaats.

Al spoedig bemerkte hij nu, bij scherp rondzien, dat er veel meer steen en veel meer holen en spleten waren, dan hij eerst gedacht had.

Weldra trof hij een hol aan, dat zoo wijd was, dat hij in den ingang bijna staan kon. Bij de laatste lichtstralen die nog vielen, kon hij zien dat dit hol zich zelfs vrij ver moest uitstrekken. Hij had echter thans geen den minste lust dit te onderzoeken en zocht dus een plekje, waar het hem mogelijk zou zijn te slapen.

Dit was echter niet zoo makkelijk te vinden, want de grond was hard en ruw. Doch Karel bekommerde zich daar minder om; hij had op het fort en elders, reeds geleerd zich te behelpen, en als men moe is, kan zelfs een hard leger een rustbed zijn. Mij is een soldaat bekend, die eens na een dag van marcheeren en strijden des avonds, bij gebrek aan een bed, zijn rust zocht op een heel breeden balk, die op een steenen grond lag. En met den ransel onder 't hoofd heeft de jonge man kostelijk geslapen.

Karel zette zich neer, leunend tegen de zijde van de grot. 't Was gelukkig zomertijd en warm; ja en in het hol zelfs wat benauwd. Allerlei gedachten gingen hem door 't hoofd. Zou hij hier veilig zijn? Tot zijn geruststelling herinnerde hij zich, hoe de boeren hem gezegd hadden, dat in deze streek zelden slangen voorkwamen. Ander wild gedierte echter was er wel, vooral leeuwen, die menig schoon stuk vee wisten te kapen en op wie de boeren evenzeer jacht maakten als op Boschjesmannen, en om eenzelfde reden.

’t Was niet aangenaam te weten, dat zulk vraatzuchtig viervoetig gezelschap in de nabijheid kon zijn, doch het was eenmaal niet anders. Onzen vriend dacht aan zijn ouders en zusters, waar die op 't oogenblik wel zijn zouden en hoe beangst ze zouden wezen, indien ze eens wisten in wat toestand hij zich hier bevond. Maar toen kwam hem ook in de gedachten wat hij tehuis geleerd had, en vaak in den i laatsten tijd hem had gesterkt. Hij wist dat wie op den Heere God vertrouwt, in diens hand veilig is, en dat dezelfde God die Daniël eens beschermde, nog machtig is den muil des leeuws D toe te sluiten. Toen gingen zijn gedachten terug w tot Jakob, die ook eens den harden grond tot d rustbed had, en een steen tot hoofdkussen. En m Karel vond dat zijn toestand wel heel veel op dien van Jakob leek. Maar tot zijn troost en bemoediging was hem nu ook Jakobs droom van den ladder, op welke Gods engelen op-en nederwaarts klommen. En nu verhief Karel, T terwijl het daar buiten gelijk in het hol donker r was, zijn hart tot God in den hemel, en smeekte s om bewaring en bescherming te midden van de W eenzame wildernis, die wellicht vol was van allerlei onbekende gevaren. Toen, door vermoeienis overmand, sliep hij in.

Doch kort van duur zou zijn rust zijn. Weldra ontwaakte hij weer, 'tzij dan door zijn zeer ongemakkelijke houding op den ruwen grond, of wel doordat een lichtstraal in het hol viel. In 't eerst wist hij niet wat hij zag of waar hij zich bevond, doch spoedig bezon hij P zich weer en zag nu met blijdschap, dat de maan was opgekomen — hij had daaraan niet gedacht — en reeds heldere stralen wierp over het stille, wijde landschap om hem heen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's